In het klaagschrift, het proces-verbaal aanvraag machtiging tot handhaven van beslag als conservatoir beslag, de vordering machtiging conservatoir beslag (art. 103 Sv) handhaven en het procesdossier van de hoofdzaak wordt gesproken over het kenteken [kenteken]. In het begeleidend schrijven bij het klaagschrift, de bestreden beschikking en de cassatieschriftuur wordt gesproken over het kenteken [kenteken]. Uit een kentekencheck op internet blijkt dat het kenteken [kenteken] geen resultaten oplevert. Het kenteken [kenteken] blijkt volgens de resultaten van de kentekencheck te horen bij een Audi A5. Het lijkt er dus op dat het kenteken [kenteken] hoort bij de inbeslaggenomen personenauto en het kenteken [kenteken] een verschrijving betreft. Ik ga dan ook uit van het kenteken [kenteken].
HR, 21-06-2022, nr. 21/02551
ECLI:NL:HR:2022:845
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-06-2022
- Zaaknummer
21/02551
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:845, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑06‑2022; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:401
ECLI:NL:PHR:2022:401, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:845
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0131
Uitspraak 21‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op auto onder neef van klager t.z.v. verdenking van verkrachting en strekkende tot bewaring van recht van verhaal voor aan neef op te leggen schadevergoedingsmaatregel a.b.i. art. 36f Sr. Anderbeslag ex art. 94a.4 Sv. Heeft Rb door te overwegen dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter schadevergoedingsmaatregel oplegt, juiste maatstaf toegepast? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2018:2144 m.b.t. te hanteren maatstaven als ex art. 94a Sv beslag rust op voorwerp en een derde in beklagprocedure ex art. 552a Sv om teruggave verzoekt. Uit overwegingen Rb blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij beoordeling van klaagschrift. Dit betekent dat haar beschikking ontoereikend is gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02551 B
Datum 21 juni 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 juni 2021, nummer RK 21-004821, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2
De stukken die voor de beoordeling van de klacht van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:- in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een neef van de klager ter zake van verdenking van verkrachting is op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) onder deze neef beslag gelegd op een personenauto tot verhaal van een op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;- de klager heeft een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van het gelegde beslag en teruggave aan hem van de personenauto. Daartoe heeft de klager aangevoerd dat hij de eigenaar is van de personenauto.
2.3
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“2. Beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 15 maart 2021 is onder [betrokkene 1] voornoemde personenauto inbeslaggenomen.
-standpunten-
De raadsman van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat klager eigenaar van de auto is en dat zijn neef de auto regelmatig gebruikt.
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de inbeslaggenomen personenauto aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, nu het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de personenauto zal worden verbeurd verklaard.
3. Toetsingsmaatstaven
Ingeval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94a, eerste, tweede of derde lid, Sv, dient de rechter te onderzoeken:
a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde of de vierde (lid 3) categorie kan worden opgelegd en
b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr zal opleggen.
4. Beoordeling
Vast is komen te staan dat met machtiging van de rechter-commissaris van 16 maart 2021 op rechtmatige wijze conservatoir beslag is gelegd op het geldbedrag [de Hoge Raad begrijpt: de personenauto] en dat het beslag - gelet op de tegen [betrokkene 1], de neef van klager, gerezen verdenking van overtreding van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht - nog voortduurt.
De raadsman beperkt het klaagschrift ter zitting tot de in beslag genomen personenauto, merk Audi, kenteken [kenteken] [de Hoge Raad begrijpt: [kenteken]].
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond behoort te worden verklaard, nu zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een schadevergoeding aan een slachtoffer zal opleggen.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat het Openbaar Ministerie vooralsnog voldoende onderbouwd aannemelijk heeft gemaakt dat er jegens de neef van klager sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor op de voet van het bepaalde in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr, oplegt.”
2.4
Artikel 94a Sv luidt:
“1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het vierde lid bedoelde voorwerpen.
6. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
2.5
Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval waarin op grond van artikel 94a Sv beslag is gelegd en een derde in een beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt. De rechter moet daarvan in zijn beslissing blijk geven. Als die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter ook moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van artikel 94a leden 4 of 5 Sv voordoet. (Vgl. HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144.)
2.6
Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. Dit betekent dat haar beschikking ontoereikend is gemotiveerd.
2.7
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2022.
Conclusie 10‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex art. 552a Sv. Verzoek om teruggave van de onder een derde inbeslaggenomen personenauto. Terechte klacht tegen ongegrondverklaring beklag nu de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft toegepast bij de beoordeling van het verzoek tot de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto aan de klager. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02551 B
Zitting 10 mei 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de klager.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft bij beschikking van 15 juni 2021 het klaagschrift van de klager ex art. 552a Sv strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de onder zijn neef [betrokkene 1] in beslag genomen personenauto van het merk en type Audi A5 (kenteken: [kenteken])1., ongegrond verklaard.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. De procesgang
2.1.
Op grond van de gedingstukken kan de procesgang als volgt worden samengevat.
2.2.
Op 15 maart 2021 is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de neef van de klager voornoemde personenauto ex art. 94 Sv in beslag genomen. Verder blijkt uit een e-mail d.d. 23 maart 2021 van de officier van justitie gericht aan de raadsvrouw van de klager, te weten mr. E.M.C. van Nielen, dat in een ander strafrechtelijk onderzoek tegen de neef van de klager een gelbedrag van € 500,00 in beslag is genomen.
2.3.
Op 16 maart 2021 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie een machtiging ex art. 103 Sv verleend tot het leggen van conservatoir beslag ex art. 94a Sv op voornoemde auto ten laste van de neef van klager tot verhaal van een (eventueel) op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr. Uit de gedingstukken blijkt niet dat op het bovengenoemde geldbedrag eveneens conservatoir beslag is gelegd.
2.4.
Op 7 april 2021 is namens de klager door mr. E.M.C. van Nielen een klaagschrift ingediend. In het klaagschrift wordt verzocht om opheffing van het beslag en teruggave aan de klager van de inbeslaggenomen auto.
2.5.
Op 1 juni 2021 is het klaagschrift in raadkamer behandeld. Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 15 juni 2021 het klaagschrift ongegrond verklaard.
2.6.
Tegen deze beschikking is namens de klager beroep in cassatie ingesteld.
3. Het middel
3.1.
3.2.
Het middel valt, in samenhang gelezen met de toelichting, uiteen in twee deelklachten die als volgt kunnen worden samengevat:
(i) De rechtbank heeft bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf gehanteerd, doordat zij niet heeft getoetst of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de personenauto moet worden aangemerkt en zij niet heeft onderzocht of zich de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv.
(ii) Als ervan moet worden uitgegaan dat de rechtbank wel de juiste maatstaf heeft aangelegd, dan is de ongegrondverklaring van het klaagschrift zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk. Klager is immers de eigenaar van de personenauto en er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de personenauto aan [betrokkene 1] is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning daarvan te bemoeilijken of te verhinderen en dat de klager wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij verhaal zou frustreren. Gelet op art. 94a lid 4 Sv waarop de steller van het middel een beroep doet, is klager degene aan wie het voertuig moet zijn gaan toebehoren met het doel om verhaal te frustreren. Derhalve begrijp ik de steller van het middel zo dat zij bedoeld heeft dat onvoldoende aanwijzingen zijn dat de auto aan de klager, in plaats van aan [betrokkene 1], is gaan toebehoren met als doel verhaalfrustratie en dat klager dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
In dat verband wordt nog vermeld dat er onduidelijkheid is ontstaan over de grondslag van het beslag omdat in de bestreden beschikking staat dat de officier van justitie zich verzet tegen teruggave van de personenauto, omdat het belang van strafvordering zich hiertegen verzet nu het openbaar ministerie zal vorderen dat het voertuig verbeurd zal worden verklaard, terwijl in het proces-verbaal van de raadkamerzitting wordt vermeld dat de personenauto in beslag is genomen ter zake van slachtofferbeslag en dus niet met het oog op de verbeurdverklaring.
3.3.
De bestreden beschikking houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“2. BeoordelingUit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 15 maart 2021 is onder [betrokkene 1] voomoemde personenauto inbeslaggenomen.
-standpunten- De raadsman van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat klager eigenaar van de auto is en dat zijn neef de auto regelmatig gebruikt.
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de inbeslaggenomen personenauto aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, nu het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de personenauto zal worden verbeurd verklaard.
3. ToetsingsmaatstavenIngeval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94a, eerste, tweede of derde lid, Sv, dient de rechter te onderzoeken:a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een
geldboete van de vijfde of de vierde (lid 3) categorie kan worden opgelegd en
b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel de maatregel als bedoeld in artikel 36 f Sv zal opleggen.
4. BeoordelingVast is komen te staan dat met machtiging van de rechter-commissaris van 16 maart 2021 op rechtmatige wijze conservatoir beslag is gelegd op het geldbedrag en dat het beslag - gelet op de tegen [betrokkene 1], de neef van klager, gerezen verdenking van overtreding van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht nog voortduurt.
De raadsman beperkt het klaagschrift ter zitting tot de in beslag genomen personenauto, merk Audi, kenteken [kenteken].
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond behoort te worden verklaard, nu zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een schadevergoeding aan een slachtoffer zal opleggen.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat het Openbaar Ministerie vooralsnog voldoende onderbouwd aannemelijk heeft gemaakt dat er jegens de neef van klager sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor op de voet van het bepaalde in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sv, oplegt.
Onder die omstandigheden en gelet op de huidige stand van zaken dient met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.
3. BeslissingDe rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.”
3.4.
Het proces-verbaal van de behandeling in de raadkamer houdt - voor zover van belang - het volgende in:
“(…) De officier van justitie voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord:De Audi is op de dag van de aanhouding van de neef in beslag genomen.De auto is in beslag genomen ter zake van slachtofferbeslag. Het gaat om conservatoir beslag op vordering van de rechter-commissaris die op 16 maart 2021 een machtiging heeft afgegeven. Het proces-verbaal aanvraag machtiging van 15 maart 2021 zend ik heden per mail toe aan de rechter en de raadsvrouw. Dat [klager] de eigenaar van de auto is, wordt niet betwist. De politie heeft nader onderzoek gedaan naar degene die feitelijk gebruik maakt van de auto.De politie heeft waarnemingen en observaties gedaan. Op de dag dat de neef het strafbare feit heeft begaan, reed hij in de Audi. De ander, in dit geval [betrokkene 1], is de daadwerkelijke bezitter van de auto en tevens verdachte in een strafzaak. Hij wordt verdacht van verkrachting. Hoewel het slachtoffer nog niet formeel een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, kan de officier van justitie dit ook ambtshalve doen.”
4. Beoordeling van het middel
Grondslag van het beslag
4.1.
Ik bespreek eerst de opmerking die bij de tweede deelklacht is gemaakt over de onduidelijkheid in de gedingstukken over de grondslag van het beslag en daarmee over de vraag welke maatstaven voor de beoordeling van het beklag dienen te worden toegepast.2.
4.2.
Van belang is dat bij verschil tussen hetgeen ten aanzien van mededelingen als de onderhavige in de beschikking en in het proces-verbaal van de behandeling in de raadkamer is vermeld, in cassatie beslissend is wat daarover door de rechter in zijn beschikking is vastgesteld.3.
4.3.
De rechtbank heeft in haar beschikking de toetsingsmaatstaf die dient te worden gehanteerd bij beklag tegen beslag dat op de voet van art. 94a Sv is gelegd, vooropgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel de maatregel als bedoeld in art. 36f Sv (bedoeld zal zijn 36f Sr), oplegt. Hieruit kan worden afgeleid dat de rechtbank kennelijk van oordeel is dat op de inbeslaggenomen personenauto conservatoir beslag ex art. 94a Sv rust. Dat blijkt ook uit de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden4.en hetgeen in raadkamer is besproken.5.Dat de weergave van het standpunt van de officier van justitie in de bestreden beschikking tegenstrijdig is met het proces-verbaal van de behandeling in de raadkamer doet aan het bovenstaande niets af.
Eerste deelklacht
4.4.
Zoals gezegd houdt de eerste deelklacht in dat de rechtbank slechts een deel van het toepasselijke toetsingskader heeft gehanteerd, doordat zij niet heeft getoetst of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de personenauto moet worden aangemerkt en – als deze vraag bevestigend moet worden beantwoord – niet heeft onderzocht of zich de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv.
4.5.
De rechtbank heeft in haar beschikking vastgesteld dat conservatoir beslag ex art. 94a Sv rust op het geldbedrag. Uit de gedingstukken blijkt dat de beklagprocedure beperkt is gebleven tot het beslag dat rust op de inbeslaggenomen auto. Kennelijk berust voormelde overweging op een verschrijving en was het de bedoeling van de rechtbank vast te stellen dat conservatoir beslag is gelegd op de inbeslaggenomen personenauto.
4.6.
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin op de voet van art. 94a Sv beslag is gelegd en een derde in een beklagprocedure op de voet van art. 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moeten geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet.6.Indien buiten twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv, dient het inbeslaggenomen geldbedrag aan de klager te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde.7.
4.7.
Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de rechtbank heeft onderzocht of buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de inbeslaggenomen personenauto moet worden aangemerkt, maar heeft de rechtbank geoordeeld dat niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete, een betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. Daarmee heeft de rechtbank niet de juiste maatstaf toegepast. De eerste deelklacht slaagt en daarmee ook het middel. Gelet hierop behoeft de tweede deelklacht geen bespreking.
4.8.
Het middel slaagt.
5. Conclusie
5.1.
Het middel slaagt.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑05‑2022
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.7, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis.
HR 20 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2496, rov 5.3.
Dit blijkt onder andere uit het proces-verbaal aanvraag machtiging tot handhaven van beslag als conservatoir beslag d.d. 15 maart 2021, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant], de vordering machtiging conservatoir beslag (art. 103 Sv) handhaven d.d. 16 maart 2021, ondertekend door de officier van justitie en de machtiging conservatoir beslag d.d. 16 maart 2021, ondertekend door de rechter-commissaris.
In het klaagschrift ex art. 552a Sv d.d. 6 april 2021 wordt ervan uitgegaan dat conservatoir beslag rust op de inbeslaggenomen personenauto en uit het proces-verbaal van de behandeling in de raadkamer blijkt dat de officier van justitie van oordeel is dat conservatoir (slachtoffer)beslag is gelegd op de inbeslaggenomen personenauto.
HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:613, rov. 2.4.
HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5407, rov. 2.3.