HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.
HR, 09-10-2018, nr. 17/04536
ECLI:NL:HR:2018:1881
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-10-2018
- Zaaknummer
17/04536
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1881, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1136
ECLI:NL:PHR:2018:1136, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑08‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1881
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0377
Uitspraak 09‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling door een ander met een glazen fles tegen het hoofd te slaan, art. 302.1 Sr. Blijvende littekens op het achterhoofd aan te merken als “zwaar lichamelijk letsel”? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1051 m.b.t. de vraag wanneer sprake is van “zwaar lichamelijk letsel”. Blijkens de gebezigde bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat A t.g.v. een door verdachte gegeven klap met een glazen fles verwond is geraakt aan zijn hoofd, dat hij daardoor hevig bloedde en dat in het ziekenhuis meerdere hechtingen zijn aangebracht. Voorts heeft het Hof - mede o.b.v. eigen waarneming - vastgesteld dat op het achterhoofd van A meerdere duidelijk zichtbare littekens aanwezig zijn, dat bij vier van de littekens sprake is van behoorlijk veel littekenweefsel en dat deze restschade blijvend is. Gelet hierop getuigt ‘s Hofs oordeel dat sprake is van "zwaar lichamelijk letsel" a.b.i. art. 302.1 Sr, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
Partij(en)
9 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/04536
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 december 2016, nummer 22/000726-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.V. van der Bom, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat sprake is van "zwaar lichamelijk letsel" als bedoeld in art. 302, eerste lid, Sr.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
"hij op 31 december 2015 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekens op zijn hoofd, heeft toegebracht, door hem opzettelijk met een glazen fles op/tegen het hoofd te slaan."
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde en bij het proces-verbaal gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"De politierechter heeft het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen verklaard. De bewijsoverweging hiervoor valt in één kleine alinea terug te vinden (...):
Ik citeer: "Ter terechtzitting heeft aangever het letsel dat door de verdachte is toegebracht, getoond aan de politierechter. De politierechter heeft waargenomen dat aangever blijvend littekenweefsel op zijn hoofd heeft, waarbij duidelijke littekens zichtbaar zijn. Daarom acht de politierechter in voldoende mate bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel."
Gebleken is dat er zich geen medische verklaring, geen letselverklaring in het p-v bevindt. Om die reden heeft de politierechter, overigens volkomen begrijpelijk, zelf even naar de littekens willen kijken. De politierechter ziet de littekens dan zelf en concludeert vervolgens dat er dus (?) sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De politierechter heeft dit ook wettig en overtuigend bewezen verklaard (...), namelijk dat cliënt zich door het toebrengen van blijvende littekens op het hoofd van aangever, schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (zware mishandeling).
Deze gedachtegang van de politierechter kan de verdediging, zeker zonder nadere motivering, niet volgen.
Van zwaar lichamelijk letsel kán, aldus artikel 82 Sr., sprake zijn wanneer er een ziekte is geconstateerd die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, wanneer er sprake is van voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van een ambt of beroep of wanneer er sprake is van een langdurige storing van de verstandelijke vermogens.
Nu is deze opsomming weliswaar niet limitatief en stelt de HR dat zwaar lichamelijk letsel ook kan worden aangenomen wanneer het letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangeduid, maar een litteken an sich levert nog geen letsel op, laat staan dat het zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Een litteken is immers geen letsel! Het is het zichtbare gevolg van geweld, maar daarmee is het natuurlijk nog geen letsel.
Het enkele constateren door de politierechter dat er littekens zijn, is dan ook onvoldoende om op basis daarvan te kunnen zeggen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. (...)
Uit het dossier kan niet worden opgemaakt welk letsel aangever heeft opgelopen.
Ook de stukken die door de gemachtigde van aangever in het geding zijn gebracht, brengen hierin onvoldoende duidelijkheid.
Natuurlijk, aangever heeft littekens overgehouden aan het incident en hij heeft enige tijd niet kunnen werken vanwege psychische klachten, dat is alles bij elkaar al erg genoeg, maar dit valt niet per definitie als zwaar lichamelijk letsel aan te merken, zeker niet nu de medische informatie dus ontbreekt."
3.2.3.
Het Hof heeft de hiervoor onder 3.2.1 weergegeven bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb op 31 december 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer] een klap achter op zijn hoofd gegeven. Toen ik met [slachtoffer] in conflict raakte, had ik een bierflesje in mijn hand.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016000046-1 (p. 13 t/m 15). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 1 januari 2016 afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Op 31 december 2015 was ik bij mijn zwager in Den Haag Oud en Nieuw aan het vieren. Ik kan me herinneren dat ik een klap of knal achter op mijn hoofd heb gevoeld. Dat deed erg veel pijn en volgens mij is toen mijn lampje uitgegaan. Ik heb een aantal wonden achter op mijn hoofd. In het ziekenhuis zijn meerdere hechtingen aangebracht.
3. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 januari 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016000046-4 (p. 3 t/m 5). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 31 december 2015 waren wij, verbalisanten, op het Blaricumseplein te 's-Gravenhage. Wij zagen dat [verdachte] en een man - naar later bleek: [slachtoffer] - neus aan neus tegenover elkaar gingen staan. Wij hebben beide betrokkenen gescheiden. Vervolgens raakten de zoon van [verdachte] en [slachtoffer] in een worsteling. Toen beiden op de grond vielen, zagen wij dat [verdachte] naar voren stapte en een slaande beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] maakte. Direct hierop hoorden wij glasgerinkel en zagen wij een hevig bloedende wond op het hoofd van [slachtoffer]. Tevens zagen wij glasscherven van een gebroken bierflesje op het trottoir liggen. Hierop hebben wij [verdachte] - volledige personalia: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] - als verdachte van zware mishandeling aangehouden.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 januari 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016000046-9 (p. 20 t/m 22). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 1 januari 2016 afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Ik was gisteren, 31 december 2015, getuige van een mishandeling, gepleegd door een man die ik ken als [verdachte], de man die gisteren door de politie is aangehouden. Ik zag dat [verdachte] en een kale jongen met hun gezichten tegen elkaar aan gingen staan. Er waren ook twee politieagenten bij en die hebben [verdachte] en die kale jongen toen uit elkaar gehaald. Er ontstond daarna een worsteling tussen de zoon van [verdachte] en die kale jongen. Ik zag dat beiden tijdens die worsteling op de grond vielen. Ik zag dat [verdachte] toen naar die kale jongen en zijn zoon toe liep. Ik zag dat [verdachte] zijn hand omhoog haalde. Op dat moment zie ik dat [verdachte] een groene fles vasthield. Ik zag dat [verdachte] met die fles in de richting van die kale jongen sloeg. Op het moment dat [verdachte] die slaande beweging maakte hoorde ik die fles breken. Ik heb gezien dat het gezicht van die kale jongen helemaal onder het bloed zat.
5. De waarneming van het hof, gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2016, inhoudende:
Het hof neemt waar dat er op het achterhoofd van [slachtoffer] meerdere duidelijk zichtbare littekens aanwezig zijn en dat bij vier van deze littekens behoorlijk veel littekenweefsel aanwezig is."
3.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof is voorts van oordeel dat op grond van de hiervoor onder 5 weergegeven waarneming, die ruim 10 maanden na het bewezen verklaarde feit is gedaan, de conclusie gewettigd is dat sprake is van blijvende - duidelijk zichtbare - littekens en mitsdien van zwaar lichamelijk letsel."
3.3.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051 enige overwegingen gewijd aan de vraag wanneer sprake is van "zwaar lichamelijk letsel". In dit arrest is onder meer het volgende overwogen:
"2.3. In lijn met de wetsgeschiedenis is in de rechtspraak van de Hoge Raad vooropgesteld dat art. 82 Sr de rechter de vrijheid laat om (...) het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Gelet op de uiteenlopende vormen waarin lichamelijk letsel zich kan voordoen, kan bezwaarlijk precies worden aangegeven wanneer dat letsel als zwaar lichamelijk letsel geldt.
2.4.
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. (Vgl. onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802, NJ 2000/510.) De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit (vgl. HR 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618).
De vaststelling aan de hand van deze gezichtspunten of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal vaak worden gegrond op gegevens van medische aard. In evidente gevallen kan bij die vaststelling ook in aanmerking worden genomen hetgeen algemene ervaringsregels omtrent die gezichtspunten leren.
(...)
2.7.
Een ander mogelijk gezichtspunt betreft het uitzicht op herstel. Daarbij geldt - ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden - dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen. Daarom is bijvoorbeeld de enkele vaststelling dat sprake is van een (al dan niet zware) hersenschudding, niet toereikend voor de kwalificatie "zwaar lichamelijk letsel"; daarvoor zijn nadere vaststellingen noodzakelijk (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:89).
In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken - langdurige - pijnklachten (hebben) bestaan.
2.8.
De beantwoording van de vraag of letsel als "zwaar lichamelijk letsel" moet worden aangemerkt, is (...) in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Indien echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie."
3.4.
Blijkens de gebezigde bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat [slachtoffer] ten gevolge van een door de verdachte gegeven klap met een glazen fles verwond is geraakt aan zijn hoofd, dat hij daardoor hevig bloedde en dat in het ziekenhuis meerdere hechtingen zijn aangebracht. Voorts heeft het Hof - mede op basis van eigen waarneming - vastgesteld dat op het achterhoofd van [slachtoffer] meerdere duidelijk zichtbare littekens aanwezig zijn, dat bij vier van de littekens sprake is van behoorlijk veel littekenweefsel en dat deze restschade blijvend is. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen onder 3.3 is vooropgesteld, getuigt het oordeel van het Hof dat sprake is van "zwaar lichamelijk letsel" als bedoeld in art. 302, eerste lid, Sr, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
3.5.
Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2018.
Conclusie 28‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Zware mishandeling door een ander met een glazen fles tegen het hoofd te slaan, art. 302.1 Sr. Blijvende littekens op het achterhoofd aan te merken als “zwaar lichamelijk letsel”? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1051 m.b.t. de vraag wanneer sprake is van “zwaar lichamelijk letsel”. Blijkens de gebezigde bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat A t.g.v. een door verdachte gegeven klap met een glazen fles verwond is geraakt aan zijn hoofd, dat hij daardoor hevig bloedde en dat in het ziekenhuis meerdere hechtingen zijn aangebracht. Voorts heeft het Hof - mede o.b.v. eigen waarneming - vastgesteld dat op het achterhoofd van A meerdere duidelijk zichtbare littekens aanwezig zijn, dat bij vier van de littekens sprake is van behoorlijk veel littekenweefsel en dat deze restschade blijvend is. Gelet hierop getuigt ‘s Hofs oordeel dat sprake is van "zwaar lichamelijk letsel" a.b.i. art. 302.1 Sr, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
Nr. 17/04536 Zitting: 28 augustus 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 2 december 2016 ter zake van “zware mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G.V. van der Bom, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Bewezenverklaring en bewijsmiddelen:
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op of 31 december 2015 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende littekens op zijn hoofd, heeft toegebracht, door hem opzettelijk met een glazen fles op/tegen het hoofd te slaan.”
3.2. Aan deze bewezenverklaring heeft het hof de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegd:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb op 31 december 2015 te 1 2s-Gravenhage [slachtoffer] een klap achter op zijn hoofd gegeven. Toen ik met [slachtoffer] in conflict raakte, had ik een bierflesje in mijn hand.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016000046-1 (p. 13 t/m 15). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 1 januari 2016 afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Op 31 december 2015 was ik bij mijn zwager in Den Haag Oud en Nieuw aan het vieren. Ik kan me herinneren dat ik een klap of knal achter op mijn hoofd heb gevoeld. Dat deed erg veel pijn en volgens mij is toen mijn lampje uitgegaan. Ik heb een aantal wonden achter op mijn hoofd. In het ziekenhuis zijn meerdere hechtingen aangebracht.
3. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 januari 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016000046-4 (p. 3't/m 5). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 31 december 2015 waren wij, verbalisanten, op het Blaricumseplein te 's-Gravenhage. Wij zagen dat [verdachte] en een man - naar later bleek: [slachtoffer] - neus aan neus tegenover elkaar gingen staan. Wij hebben beide betrokkenen gescheiden. Vervolgens raakten de zoon van [verdachte] en [slachtoffer] in een worsteling. Toen beiden op de grond vielen, zagen wij dat [verdachte] naar voren stapte en een slaande beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer] maakte. Direct hierop hoorden wij glasgerinkel en zagen wij een hevig bloedende wond op het hoofd van [slachtoffer]. Tevens zagen wij glasscherven van een gebroken bierflesje op het trottoir liggen. Hierop hebben wij [verdachte] - volledige personalia:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] - als verdachte van zware mishandeling aangehouden.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 januari 2016 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2016000046-9 (p. 20 t/m 22) . Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 1 januari 2016 afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Ik was gisteren, 31 december 2015, getuige van een mishandeling, gepleegd door een man die ik ken als [verdachte], de man die gisteren door de politie is aangehouden. Ik zag dat [verdachte] en een kale jongen met hun gezichten tegen elkaar aan gingen staan. Er waren ook twee politieagenten bij en die hebben [verdachte] en die kale jongen toen uit elkaar gehaald. Er ontstond daarna een worsteling tussen de zoon van [verdachte] en die kale jongen. Ik zag dat beiden tijdens die worsteling op de grond vielen. Ik zag dat [verdachte] toen naar die kale jongen en zijn zoon toe liep. Ik zag dat [verdachte] zijn hand omhoog haalde. Op dat moment zie ik dat [verdachte] een groene fles vasthield. Ik zag dat [verdachte] met die fles in de richting van die kale jongen sloeg. Op het moment dat [verdachte] die slaande beweging maakte hoorde ik die fles breken. Ik heb gezien dat het gezicht van die kale jongen helemaal onder het bloed zat.
5. De waarneming van het hof, gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2016, inhoudende:
Het hof neemt waar dat er op het achterhoofd van [slachtoffer] meerdere duidelijk zichtbare littekens aanwezig zijn en dat bij vier van deze littekens behoorlijk veel littekenweefsel aanwezig is.”
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat het hof de afwijking van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt betreffende een alternatief scenario onvoldoende gemotiveerd heeft.
4.2.
Blijkens de in het dossier gevoegde pleitnota is namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2016 – voor zover van belang voor de beoordeling van het middel – het volgende aangevoerd:
“Er van uitgaande dat de rondvormige littekens zijn ontstaan door meerdere klappen op het hoofd met een fles of ander vergelijkbaar voorwerp, meent de verdediging dat cliënt moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Het is feitelijk onmogelijk dat cliënt de benodigde hoeveelheid klappen heeft uitgedeeld.
Cliënt heeft zelf verklaard slechts twee klappen aan de aangever te hebben gegeven, beide keren met de blote vuist. Weliswaar twijfelt de politie hieraan en is er het vermoeden dat cliënt een fles vasthield toen hij aangever de eerste keer sloeg, maar feit is wel dat beide agenten het verhaal van mijn cliënt in die zin bevestigen dat zij hem inderdaad maar twee keer een slaande beweging hebben zien maken (p.4).
De eerste keer zien zij cliënt een slaande beweging maken en horen zij niet veel later glasgerinkel, de tweede keer zien zij cliënt met de vuist in het gezicht van aangever slaan. Daarna wordt cliënt aangehouden.
Het is naar de mening van de verdediging zeer onwaarschijnlijk dat cliënt al die rondvormige littekens stuk voor stuk zou hebben veroorzaakt met slechts één klap op het hoofd van aangever (de tweede was immers in het gezicht en kan derhalve zeker niet hebben bijgedragen aan de verwondingen). En dan ook nog eens littekens die her en der verspreid zitten over het hele hoofd. Ook dit doet niet vermoeden dat aangever slechts één welgemikte tik (met een fles) van cliënt zou hebben gehad.
Want ook getuige [getuige 1], die toch niet mals is in zijn verklaring over cliënt, beschrijft te hebben gezien hoe cliënt slechts één slaande beweging maakte richting aangever en dat de agenten er daarna gelijk bovenop sprongen (p.21). Ook deze beschrijving van het incident laat geen ruimte over voor mijn cliënt om aangever meermaals met een fles op het hoofd te slaan, hetgeen cliënt dus ook ten stelligste ontkent.
Gelet hierop meent de verdediging dan ook dat het niet alleen niet kan worden uitgesloten dat aangever door iemand anders en/of door anderen met een fles op het hoofd is geslagen, maar dat dit zelfs ook een waarschijnlijker scenario is dan de versie welke de politierechter bewezen heeft verklaard. Niet vergeten mag worden dat het die avond erg, erg druk op straat was en dat er met andere woorden erg veel mensen dicht bij het incident in de buurt stonden. Bovendien was er dus al een vechtpartij gaande tussen aangever en de zoon van mijn cliënt en kan het om die reden niet worden uitgesloten dat aangever wellicht van een ander al één of meerdere klappen op het hoofd heeft gekregen op het moment dat cliënt nog niet zelf bij de vechtpartij betrokken was. De politie, op dat moment met slechts twee man sterk, kan onmogelijk de hele straat in de gaten hebben gehouden.
Gezien de littekens van aangever enerzijds die, zo luidt de stelling van de verdediging, zeer waarschijnlijk door meerdere klappen op het hoofd zijn ontstaan, en de constatering anderzijds dat niemand cliënt feitelijk met een fles op het hoofd van aangever heeft zien slaan èn cliënt daarnaast hooguit één slaande beweging met fles in de hand gemaakt kan hebben (hetgeen hij ontkent), maakt dat naar de mening van de verdediging het wettige en vooral het overtuigende bewijs ontbreekt dat cliënt de littekens op het hoofd van aangever heeft veroorzaakt. Vrijspraak moet volgen t.a.v. het primair en subsidiair ten laste gelegde.”
4.3.
Het hof heeft, voor zover van belang voor de beoordeling van dit middel, ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Op grond van de hiervoor onder 1, 3 en 4 opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, is naar het oordeel van het hof boven iedere redelijke twijfel verheven dat de verdachte [slachtoffer] met een glazen (bier)fles op/tegen het hoofd heeft geslagen, waarbij deze fles is gebroken en [slachtoffer] - tot bloedens toe - gewond is geraakt. Voor het door de raadsman geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat [slachtoffer] door (een) ander(en) dan de verdachte met een fles op het hoofd is geslagen, bieden de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting geen enkel aanknopingspunt.”
4.4.
In deze nadere bewijsoverweging is het hof uitdrukkelijk ingegaan op het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer. Het hof heeft, zo volgt uit de overweging, de alternatieve lezing van de verdachte niet aannemelijk geacht. Dit oordeel is geenszins onbegrijpelijk, gelet op ‘s hofs verwijzing naar de bewijsmiddelen waaruit volgt dat de verdachte een glazen flesje in zijn hand had toen hij in conflict raakte met [slachtoffer] en dat meerdere getuigen glasgerinkel hebben gehoord bij het zien van de slaande beweging van de verdachte in de richting van (het hoofd van) die [slachtoffer]. Dat oordeel behoefde voorts, gelet op HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, rov. 2.5, geen nadere motivering.
4.5.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, zwaar lichamelijk letsel heeft bewezenverklaard.
5.2.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het slachtoffer aan de snijwonden weliswaar littekens op de hoofdhuid heeft overgehouden, maar dat de constatering van die littekens niet per definitie de conclusie kan dragen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Een litteken zou een teken zijn dat er op enig moment letsel is geweest, maar zou niets zeggen over de mate van ernst van dit letsel of over de gevolgen hiervan, en dus ook niet of het om zwaar lichamelijk letsel gaat.
5.3.
Blijkens de in het dossier gevoegde pleitnota is namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2016 – voor zover van belang voor de beoordeling van het middel – onder meer het volgende aangevoerd:
“De politierechter heeft het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen verklaard. De bewijsoverweging hiervoor valt in één kleine alinea terug te vinden (p.4, vonnis):
Ik citeer: "Ter terechtzitting heeft aangever het letsel dat door de verdachte is toegebracht, getoond aan de politierechter. De politierechter heeft waargenomen dat aangever blijvend littekenweefsel op zijn hoofd heeft, waarbij duidelijke littekens zichtbaar zijn. Daarom acht de politierechter in voldoende mate bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel."
Gebleken is dat er zich geen medische verklaring, geen letselverklaring in het p-v bevindt. Om die reden heeft de politierechter, overigens volkomen begrijpelijk, zelf even naar de littekens willen kijken. De politierechter ziet de littekens dan zelf en concludeert vervolgens dat er dus (?) sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De politierechter heeft dit ook wettig en overtuigend bewezen verklaard (p.6, vonnis), namelijk dat cliënt zich door het toebrengen van blijvende littekens op het hoofd van aangever, schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (zware mishandeling).
Deze gedachtegang van de politierechter kan de verdediging, zeker zonder nadere motivering, niet volgen.
Van zwaar lichamelijk letsel kán, aldus artikel 82 Sr., sprake zijn wanneer er een ziekte is geconstateerd die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, wanneer er sprake is van voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van een ambt of beroep of wanneer er sprake is van een langdurige storing van de verstandelijke vermogens.
Nu is deze opsomming weliswaar niet limitatief en stelt de HR dat zwaar lichamelijk letsel ook kan worden aangenomen wanneer het letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te worden aangeduid, maar een litteken an sich levert nog geen letsel op, laat staan dat het zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Een litteken is immers geen letsel! Het is het zichtbare gevolg van geweld, maar daarmee is het natuurlijk nog geen letsel.
Het enkele constateren door de politierechter dat er littekens zijn, is dan ook onvoldoende om op basis daarvan te kunnen zeggen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Maar dat is dus wel precies wat de politierechter heeft gedaan. Nu daarnaast iedere motivering verder ontbreekt waarom een litteken zwaar lichamelijk letsel is, is de bewezenverklaring niet met voldoende redenen omkleed en dus ook niet zondermeer begrijpelijk. Cliënt dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.”
5.4.
Het hof heeft, voor zover van belang voor de beoordeling van dit middel, ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Het hof is voorts van oordeel dat op grond van de hiervoor onder 5 weergegeven waarneming, die ruim 10 maanden na het bewezen verklaarde feit is gedaan, de conclusie gewettigd is dat sprake is van blijvende - duidelijk zichtbare - littekens en mitsdien van zwaar lichamelijk letsel.
Tenslotte wordt volledigheidshalve nog overwogen dat de verdachte, door [slachtoffer] met een glazen fles op/tegen het hoofd te slaan, zodanig krachtig dat deze fles hierdoor breekt, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk te achten kans dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.”
5.5.
In een recent arrest heeft de Hoge Raad1.enige overwegingen gewijd aan de vraag wanneer sprake is van “zwaar lichamelijk letsel” in de zin van art. 82 Sr. Daarin is onder meer het volgende overwogen:
“2.7 Een ander mogelijk gezichtspunt betreft het uitzicht op herstel. Daarbij geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen. Daarom is bijvoorbeeld de enkele vaststelling dat sprake is van een (al dan niet zware) hersenschudding, niet toereikend voor de kwalificatie "zwaar lichamelijk letsel"; daarvoor zijn nadere vaststellingen noodzakelijk (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:89).
In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
2.8
De beantwoording van de vraag of letsel als "zwaar lichamelijk letsel" moet worden aangemerkt, is (…) in belangrijke mate voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Zijn oordeel dienaangaande kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst. Indien echter uit de bestreden beslissing niets blijkt omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zal dat aanleiding kunnen geven tot cassatie.”
5.6.
Onder verwijzing naar deze overwegingen achtte de Hoge Raad in een andere recente zaak, waarin een vrouw was mishandeld doordat ze een vol halve literblik bier in haar gezicht had gekregen, met littekens in haar gezicht als gevolg, het oordeel van het hof dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel niet onjuist.2.Gelet daarop beschouw ik het oordeel van het hof dat in het onderhavige geval sprake is van zwaar lichamelijk letsel door de constatering van littekens op de hoofdhuid van het slachtoffer evenmin als onjuist.
5.7.
Voorts werpt de toelichting op het middel de vraag op of dat oordeel van het hof zonder nadere motivering “en zeker nu het dossier geen medische informatie over het letsel bevat”, begrijpelijk is. De noodzaak en aard van medisch ingrijpen kan echter reeds uit de bewijsmiddelen worden opgemaakt, nu daaruit blijkt dat het slachtoffer behoorlijk bloedde en dat in het ziekenhuis meerdere hechtingen zijn aangebracht. Ook overigens is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk, nu het hof in de bewijsoverweging tot uitdrukking heeft gebracht het blijvende en duidelijk zichtbare karakter van de littekens mee te hebben gewogen in zijn oordeel. Dat oordeel behoefde geen nadere motivering nu dat, zoals blijkt uit de bewijsoverweging in samenhang met bewijsmiddel 5, gebaseerd is op een observatie van het hof die tien maanden na de bewezenverklaarde feiten heeft plaatsgevonden en het slachtoffer met een kaalgeschoren hoofd door het leven gaat.
5.8.
Dit middel faalt eveneens.
6. Beide middelen falen en kunnen met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑08‑2018
HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1085, rov. 2.4.