NJB 2019/490
Taakstrafverbod en vordering tenuitvoerlegging, art. 22b jo art. 14g lid 2 Sr: voor zover bij de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging in de zin van art. 14g lid 1 Sr de vraag aan de orde komt of aan de in art. 22b lid 2 Sr genoemde voorwaarden wordt voldaan, moet onder ‘het door hem begane feit’ worden verstaan het feit ter zake waarvan de verdachte is veroordeeld tot de voorwaardelijk opgelegde straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd
HR 19-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:255
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19 februari 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens en M.T. Boerlage
- Zaaknummer
17/02846
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:255, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2019
ECLI:NL:PHR:2018:1284, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑10‑2017
- Wetingang
Essentie
Taakstrafverbod en vordering tenuitvoerlegging, art. 22b jo art. 14g lid 2 Sr: voor zover bij de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging in de zin van art. 14g lid 1 Sr de vraag aan de orde komt of aan de in art. 22b lid 2 Sr genoemde voorwaarden wordt voldaan, moet onder ‘het door hem begane feit’ worden verstaan het feit ter zake waarvan de verdachte is veroordeeld tot de voorwaardelijk opgelegde straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week wegens – kort gezegd – ‘mishandeling, terwijl het misdrijf ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.