De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/17.2.2:17.2.2 Geschiedenis en ratio
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/17.2.2
17.2.2 Geschiedenis en ratio
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS381586:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie GMvT, p. 20.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Art. 611e lid 1 Rv komt voort uit art. 33a Fw, dat tegelijk met de oude dwangsomregeling in 1933 in ons recht werd ingevoerd. De Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting stelt dat deze bepaling gerechtvaardigd is uit oogpunt van logica en billijkheid, in het bijzonder met het oog op bescherming van de andere schuldeisers van de gefailleerde.1 'De Eenvormige Wet aanvaardt een onevenredigheid, die verbeurte van dwangsommen mee kan brengen, uitsluitend om de dwangsom te laten voldoen aan haar functie, die erin bestaat de schuldenaar te dwingen om de hoofdveroordeling na te komen', aldus de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting. De Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting benadrukt voorts dat het onbillijk is om de andere schuldeisers schade te doen lijden als gevolg van de koppigheid van de veroordeelde die er de voorkeur aan geeft een hoog bedrag aan dwangsommen schuldig te worden, in plaats van een veel lichtere hoofdverplichting na te komen. Anderzijds wordt als relevante omstandigheid genoemd dat de dwangsom als middel om de schuldeiser tot betaling te dwingen tijdens het faillissement aanzienlijk aan kracht zal inboeten, juist omdat zij meer ten nadele van de andere schuldeisers van de veroordeelde zou strekken.
Als ratio voor het bepaalde in art. 611e lid 1 Rv noemt de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting voorts een norm die overeenkomt met die, welke aan de wijzigingsmogelijkheid uit art. 611d Rv ten grondslag ligt: de dwangsom moet zijn functie als dwangmiddel kunnen blijven vervullen. De Toelichting stelt vast dat individuele executies van de goederen van de schuldenaar als gevolg van het faillissement een einde nemen. Indien de veroordeling de schuldenaar in zijn vermogen treft, kan deze aan zijn verplichting dus ook niet meer vrijwillig voldoen. In dat geval is het in de visie van de Beneluxwetgever onredelijk als de dwangsom verbeurd zou worden gedurende de tijd dat de schuldenaar, op grond van wettelijke voorschriften, de hoofdveroordeling niet mag nakomen.
De Toelichting benadrukt ten slotte dat de bepaling van het eerste lid werkt vanaf het ogenblik van de faillietverklaring tot het moment waarop het faillissement eindigt; nadien kan de veroordeelde opnieuw dwangsommen verbeuren, over de periode na het faillissement.