Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-02-2015, nr. 200.145.545
ECLI:NL:GHARL:2015:1126
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-02-2015
- Zaaknummer
200.145.545
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:1126, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑02‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Wijziging kinder- en partneralimentatie. Bewindvoerder formele procespartij. Behoefte en draagkracht kinderalimentatie conform nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen. Voorrang kinderen boven partner (1:400 lid 1 BW)
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.145.545
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 249706)
beschikking van de familiekamer van 17 februari 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.C. van der Meij te Nijmegen,
en
[de bewindvoerder] ([…]),
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen toebehorend aan de man,
kantoorhoudende te Nijmegen,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. M.C. van der Meij te Nijmegen,
en
[verweerster] ,
wonende te[woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.W. Riezebosch te Ede.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 januari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 18 april 2014;
- een journaalbericht van mr. Riezebosch van 22 mei 2014 met als bijlage een brief van
mr. Riezebosch van diezelfde datum, ingekomen op 23 mei 2014;
- een journaalbericht van mr. Van der Meij van 16 september 2014 met als bijlagen de
producties 18 tot en met 20, ingekomen op 17 september 2014;
- een journaalbericht van mr. Riezebosch van 9 oktober 2014 met als bijlagen een brief van
mr. Riezebosch van diezelfde datum en de producties 1 tot en met 6, ingekomen op
10 oktober 2014;
- een journaalbericht van mr. Van der Meij van 20 oktober 2014 met als bijlage een
e-mailbericht van de bewindvoerder van diezelfde datum, ingekomen op 20 oktober 2014;
- een journaalbericht van mr. Van der Meij van 21 oktober 2014 met als bijlage een brief van
mr. Van der Meij van diezelfde datum, ingekomen op 21 oktober 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 oktober 2014 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de bewindvoerder is verschenen haar advocaat.
2.3
Mr. Van der Meij heeft bij het journaalbericht van 20 oktober 2014, onder bijvoeging van een e-mailbericht van de bewindvoerder, meegedeeld dat het hoger beroep op uitdrukkelijk verzoek van de bewindvoerder is ingesteld. Vervolgens heeft mr. Van der Meij, naar aanleiding van telefonisch contact met de griffier van dit hof, bij de brief van 21 oktober 2014 bericht dat het hoger beroep door haar is ingesteld namens de man en de bewindvoerder. Ter mondelinge behandeling heeft mr. Van der Meij namens de bewindvoerder verklaard dat, voor het geval het hof zulks vereist mocht achten, de bewindvoerder wenst te worden aangemerkt als formele procespartij die de procedure ten behoeve van de man heeft overgenomen. Mr. Riezebosch heeft ter mondelinge behandeling verklaard tegen een en ander geen bezwaar te hebben.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 25 mei 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Arnhem van 9 maart 2010 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2001, en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2001,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking van 9 maart 2010 heeft de rechtbank Arnhem, voor zover hier van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 109,46 per kind per maand zal voldoen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, zulks met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (25 mei 2010).
3.4
Bij beschikking van 21 maart 2011 heeft de rechtbank Arnhem de beschikking van die rechtbank van 9 maart 2010 in die zin gewijzigd dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2011 wordt vastgesteld op € 335,- per kind per maand, in de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2011 € 212,- per maand aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, in de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen.
Bij beschikking van 2 februari 2012 heeft het gerechtshof Arnhem deze beschikking bekrachtigd.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 28 december 2012 is een bewind ingesteld over alle goederen die aan de man (zullen) toebehoren, met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.6
De man, geboren op [geboortedatum] 1966, woont sinds december 2013 samen met [A.].
3.7
De man is van 2 mei 2011 tot omstreeks september 2013 gehuwd geweest met [B.]. Tot omstreeks juni 2013 heeft hij bij [B.] ingewoond.
3.8
Van 12 september 2012 tot 9 december 2013 ontving de man een WW-uitkering die blijkens de uitkeringsspecificaties van 29 oktober 2013 en 26 november 2013 € 1.954,20 bruto per vier weken (€ 2.117,05 bruto per maand) bedroeg, te vermeerderen met vakantietoeslag.
Met ingang van 9 december 2013 is de man werkzaam bij [X] B.V. Blijkens de salarisspecificatie van januari 2014 bedraagt zijn inkomen € 1.900,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
3.9
De woonlasten van de man en [B.] bedroegen per maand € 518,67 aan huur.
3.10
De woonlasten van de man en [A.] bedragen per maand € 528,50 aan huur.
3.11
De overige lasten van de man bedragen per maand:
- € 49,81 aan ziektekosten in 2014:
- € 88,81 premie basisverzekering ZVW,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 39,- per maand voor een alleenstaande.
3.12
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1967, vormt met [kind 1] en [kind 2] een gezin.
De vrouw is werkzaam bij [Y] B.V. en [Z] B.V.
Bij [Y] B.V. bedraagt het inkomen van de vrouw blijkens de salarisspecificaties van januari tot en met maart 2014 € 650,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Blijkens de salarisspecificaties van juli tot en met september 2014 bedroeg het salaris toen afgerond € 542,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
Bij [Z] B.V. bedraagt het inkomen van de vrouw blijkens de salarisspecificaties van januari en juli tot en met september 2014 € 981,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
3.13
De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 500,84 aan huur (in 2011);
- € 92,22 aan ziektekosten in 2014:
- € 89,77 premie basisverzekering ZVW,
- € 41,45 premie aanvullende verzekering,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 39,- per maand voor een alleenstaande.
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil zijn de bijdragen van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in het levensonderhoud van de vrouw.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man om zijn bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen afgewezen.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen. De grieven zien op de draagkracht van de man, de draagkracht van de vrouw en de behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] voor de periode van 12 september 2012 tot 9 december 2013 wordt vastgesteld op € 80,38 per kind per maand en vanaf 9 december 2013 op € 79,- per kind per maand zolang nog geen zorgregeling is hervat en op € 54,- per kind per maand wanneer de zorgregeling zal worden hervat, dan wel op een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht. Hij verzoekt voorts te bepalen dat de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 12 september 2012 wordt vastgesteld op nihil, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
Het hof zal de grieven in hoger beroep per onderwerp bespreken.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op 28 december 2012 is een bewind ingesteld over alle goederen die aan de man (zullen) toebehoren. Een onderbewindstelling beoogt bescherming te bieden aan meerderjarigen die, kort gezegd, tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn ten volle hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het doen van het verzoek om ontslagen te worden van de op de man rustende alimentatieverplichtingen strekt er naar zijn aard toe de (negatieve) gevolgen van deze verplichtingen voor zijn financiële positie, en daarmee voor zijn goederen te beëindigen, hetgeen tot de taak van de bewindvoerder behoort. Derhalve dient overeenkomstig artikel 1:441 lid 1, eerste zin, Burgerlijk Wetboek (BW) de bewindvoerder de man in deze procedure te vertegenwoordigen en is zij aldus als formele procespartij te beschouwen.
5.2
Aangezien namens de bewindvoerder is verklaard dat, voor het geval het hof zulks vereist mocht achten, zij wenst te worden aangemerkt als formele procespartij die de procedure ten behoeve van de man heeft overgenomen, kan het hof overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
5.3
In de eerste plaats is aan de orde of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Reeds omdat gebleken is dat de man met ingang van 12 september 2012 is geconfronteerd met een inkomensterugval wegens het aflopen van zijn arbeidscontract, is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [kind 1] en [kind 2] met ingang van 1 januari 2011 behoefte hebben aan een bijdrage van € 335,- per kind per maand. Geïndexeerd naar respectievelijk 2012, 2013 en 2014 bedraagt die behoefte € 339,36, € 345,13 en € 348,24 per kind per maand.
5.5
Partijen zijn het erover eens dat voor de rekenwijze met betrekking tot de kinderalimentatie dient te worden aangesloten bij de in 2013 gepubliceerde, nieuwe richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen, ook voor zover de ingangsdatum van de eventuele wijziging van de kinderalimentatie ligt vóór de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijnen.
5.6
Ter mondelinge behandeling zijn partijen voorts overeengekomen dat op het behoeftebedrag van in 2012 € 339,36, in 2013 € 345,13 en in 2014 € 348,24 per kind per maand een bedrag van gemiddeld (€ 157:2 =) € 78,50 per kind per maand aan kindgebonden budget in mindering dient te worden gebracht. Dit betekent dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2] met ingang van 1 januari 2012 kan worden gesteld op € 260,86 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2013 op € 266,63 per kind per maand en met ingang van 1 januari 2014 op € 269,74 per kind per maand.
5.7
De man stelt dat ook de vrouw dient bij te dragen in deze behoefte van [kind 1] en [kind 2]. Het hof overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. Het hof zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
5.8
De man heeft in eerste aanleg verzocht de kinderalimentatie met ingang van 16 mei 2013 op nihil te stellen. In hoger beroep heeft hij zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij verzoekt de kinderalimentatie voor de periode van 12 september 2012 tot 9 december 2013 vast te stellen op € 80,38 per kind per maand en vanaf 9 december 2013 op respectievelijk € 79,-, dan wel € 54,- per kind per maand, afhankelijk van het hervatten van de zorgregeling. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingangsdatum van een eventuele wijziging niet zou moeten liggen vóór de datum van de beschikking van het hof.
5.9
Het hof stelt voorop dat de rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, in het algemeen een behoedzaam gebruik zal moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, in het bijzonder indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de eerste rechter vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot hetzelfde gevolg. Dit brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met zijn of haar behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven en, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap moeten geven in de motivering.
5.10
De wijziging van omstandigheden (de terugval in inkomsten van de man wegens de afloop van zijn arbeidscontract) is ingetreden op 12 september 2012. Uit een overzicht van het LBIO van 3 oktober 2014 (productie 6 bij journaalbericht van 9 oktober 2014) volgt dat de man weliswaar een aantal betalingen ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] heeft gedaan, maar dat er op 3 oktober 2014 aan kinderalimentatie nog een bedrag openstond van ruim € 23.000,-. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor een behoedzaam gebruik van de bevoegdheid de wijziging van de bijdrage te laten ingaan op een vóór de uitspraak gelegen datum. De vrouw heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld noch is gebleken dat zij door een wijziging met ingang van de door de man verzochte datum ingrijpende gevolgen ondervindt. Het hof zal dan ook de alimentatieverplichting van de man berekenen vanaf 12 september 2012.
5.11
Het hof zal de draagkracht van de man en de vrouw berekenen in de periode van 12 september 2012 tot 9 december 2013 en in de periode vanaf 9 december 2013.
5.12
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.8 vermelde inkomensgegevens. Voor zover de vrouw heeft willen stellen dat de met ingang van 12 september 2012 ingetreden terugval in inkomen van de man als verwijtbaar inkomensverlies is aan te merken, wordt deze stelling als onvoldoende onderbouwd verworpen.
5.13
Vanaf 12 september 2012 heeft de man een netto besteedbaar inkomen van € 1.636,- per maand. Ingevolge de draagkrachttabel 2013 bedraagt de draagkracht van de man daarmee 70% x [€ 1.636,- -/- (0,3 x € 1.636,- + € 850,-)] = afgerond € 207,- per maand, derhalve € 103,50 per kind per maand. Het hof merkt hierbij nog op dat de man in zijn beroepschrift bij de berekening van zijn draagkracht voor de kinderalimentatie geen beroep heeft gedaan op zijn schuldenlast, de bewindvoerderskosten en/of andere lasten en dat van zijn zijde evenmin ter zitting in hoger beroep, hoewel daarnaar gevraagd, is verzocht om toepassing van een correctie binnen voormelde draagkrachtformule. In zijn beroepschrift heeft de man verzocht de kinderalimentatie vast te stellen op, kort gezegd, € 80,38 per kind per maand voor de periode tot 9 december 2013 en op € 79,- per kind per maand voor de periode vanaf 9 december 2013.
5.14
Vanaf 9 december 2013 heeft de man een netto besteedbaar inkomen van € 1.582,- per maand. Ingevolge de draagkrachttabel 2013 bedraagt de draagkracht van de man daarmee 70% x [€ 1.582,- -/- (0,3 x € 1.582,- + 850,-)] = afgerond € 180,- per maand, derhalve € 90,- per kind per maand. Het hof verwijst in dit kader voorts naar hetgeen in het slot van rov. 5.13 is overwogen.
5.15
Met betrekking tot de draagkracht van de vrouw overweegt het hof als volgt. Uit de stukken leidt het hof af dat de vrouw pas sedert haar indiensttreding per 9 december 2013 bij [Y] B.V. een totaalinkomen boven bijstandsniveau heeft. Dit betekent dat ten aanzien van de periode tot 9 december 2013 aan een draagkrachtvergelijking niet wordt toegekomen en dat over die periode de bijdrage van de man dus dient te worden vastgesteld in overeenstemming met zijn draagkracht. Overigens gaat ook de man zelf ervan uit, zo begrijpt het hof zijn beroepschrift, dat ten aanzien van deze periode een draagkrachtvergelijking niet aan de orde is. Over de periode van 12 september 2012 tot 9 december 2013 dient de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] derhalve te worden gesteld op € 103,50 per kind per maand.
5.16
Met ingang van 9 december 2013 heeft de vrouw een inkomen boven bijstandsniveau. Partijen verschillen van mening over de vraag of de vrouw recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Naar het oordeel van het hof had de vrouw in 2013 in ieder geval recht op de alleenstaande ouderkorting. Daarnaast had zij in 2013 recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, nu zij een arbeidsinkomen had dat meer bedroeg dan € 4.814,-, een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet had bereikt gedurende ten minste zes maanden bij haar op hetzelfde adres stond ingeschreven en zij geen fiscale partner had (artikel 8.14a Wet inkomstenbelasting 2001). Het hof zal bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw over de periode vanaf 9 december 2013 dan ook rekening houden met de alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
5.17
De vrouw heeft vanaf 9 december 2013 een netto besteedbaar inkomen van € 1.633,- per maand. Ingevolge de draagkrachttabel 2013 bedraagt de draagkracht van de vrouw daarmee 70% x [€ 1.633,- -/- (0,3 x € 1.633,- + 850,-)] = afgerond € 205,- per maand, zijnde € 102,50 per kind per maand.
5.18
Nu de gezamenlijke draagkracht van de ouders in de periode vanaf 9 december 2013 lager is dan de behoefte van [kind 1] en [kind 2], dient ook voor deze periode de bijdrage van de man vastgesteld te worden in overeenstemming met zijn draagkracht, hetgeen voor deze periode neerkomt op een bijdrage van € 90,- per kind per maand.
5.19
Nu er sinds april 2012 geen omgang is tussen de man en [kind 1] en [kind 2] en niet aannemelijk is geworden dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen, ziet het hof op dit moment geen grond een zorgkorting op het aandeel van de man in de kosten van de kinderen in mindering te brengen.
5.20
Voor zover de man met grief IV nog heeft willen stellen dat het opleggen van een bijdrage in de respectieve perioden van meer dan € 80,38 respectievelijk € 79,- per kind per maand leidt tot een voor hem onaanvaardbare situatie als bedoeld in § 7.3 van het Rapport Alimentatienormen, verwerpt het hof die stelling als onvoldoende deugdelijk onderbouwd.
ten aanzien van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw
5.21
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 1.482,- netto per maand bedraagt.
5.22
Het betoog van de man dat de vrouw in de periode van 12 september 2012 tot 9 december 2013 niet behoeftig was omdat zij toen haar parttime inkomsten heeft kunnen aanvullen met een aanvullende Wwb-uitkering en recht had op heffingskortingen, faalt. Reeds de stelling van de man dat de vrouw in die periode haar parttime inkomsten heeft kunnen aanvullen met een aanvullende Wwb-uitkering, betekent dat de vrouw toen niet volledig in haar huwelijksgerelateerde behoefte van € 1.482,- netto kon voorzien. Dat dit als gevolg van het recht van de vrouw op heffingskortingen anders zou zijn, heeft de man niet onderbouwd. Wat betreft de behoeftigheid van de vrouw in de periode na 9 december 2013 geldt dat deze geen bespreking behoeft gelet op hetgeen hierna in rechtsoverweging 5.31 zal worden overwogen.
5.23
Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.8 tot en met 3.11 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
5.24
Het hof gaat uit van de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60. De man heeft van 12 september 2012 tot juni 2013 samengewoond met [B.] en hij woont sinds december 2013 samen met [A.]. Niet gebleken is dat [B.] beperkt was, en [A.] beperkt is in de mogelijkheden in eigen levensonderhoud te voorzien.
5.25
Het hof is van oordeel dat in de perioden dat de man heeft samengewoond, hij zijn woonlasten kon/kan delen, nu niet is gebleken dat van [B.] en [A.] niet gevergd kon respectievelijk kan worden voor de helft in de woonlasten bij te dragen. Met betrekking tot de periode dat de man niet heeft samengewoond heeft de vrouw zich onbetwist op het standpunt gesteld dat de man toen bij zijn ouders is gaan wonen. Het hof acht het redelijk om de woonlasten van de man in die periode te stellen op de in de bijstandsnorm begrepen huurcomponent.
5.26
Met betrekking tot de ziektekosten is het hof van oordeel dat de man niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd dat het eigen risico van de man is gerealiseerd. Het hof zal daarom in de draagkrachtberekening geen rekening houden met het eigen risico.
5.27
De man voert in zijn in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening voor de partneralimentatie onder de post “Aflossing schulden” een bedrag van € 84,- per maand op. Dit bedrag is gebaseerd op een maandelijkse betaling van € 50,- aan de Nederlandse Deurwaarders Associatie B.V. ter aflossing van een schuld aan de Nederlandse Voorschotbank en een maandelijkse aflossing van € 34,- op een schuld aan de belastingdienst. De vrouw heeft ter mondelinge behandeling in het kader van de berekening van de partneralimentatie ermee ingestemd dat met deze lasten rekening wordt gehouden. Het hof zal daarom deze lasten in de berekening van de draagkracht van de man betrekken.
5.28
Het hof houdt voorts, conform het betoog van de man, bij de draagkrachtberekening voor de partneralimentatie over de periode met ingang van 28 december 2012 rekening met de bewindvoerderskosten van € 103,25 per maand. Het vermogen van de man is met ingang van die datum onder bewind gesteld, hetgeen zijn financiële situatie op de lange termijn ten goede zou moeten komen. Anders dan de man ter mondelinge behandeling heeft bepleit, zal het hof met de kosten van zijn huidige advocaat daarentegen geen rekening houden.
5.29
Met betrekking tot de overige schulden van de man, zoals deze volgen uit de diverse overzichten van schulden, houdt het hof in redelijkheid rekening met een aflossingsverplichting van in totaal € 100,- per maand. Het gaat om een aanzienlijke schuldenlast, waarvan het bestaan in hoger beroep is komen vast te staan. Het betreffen schulden die na het uiteengaan van partijen zijn ontstaan, maar de man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een beperkt deel van die schulden is ontstaan of onbetaald gebleven doordat hij zijn baan heeft verloren en vanaf 12 september 2012 is teruggevallen op een WW-uitkering.
5.30
Gelet op het voorgaande (alsmede rechtsoverweging 5.10) zal het hof de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw berekenen over de volgende vier perioden:
- 12 september 2012 (aanvang WW-uitkering) tot 28 december 2012;
- 28 december 2012 (aanvang kosten onderbewindstelling) tot 1 juni 2013;
- 1 juni 2013 (einde samenwoning met [B.]) tot 9 december 2013;
- 9 december 2013 (aanvang nieuwe baan en samenwoning met [A.]) tot heden.
5.31
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man met ingang van 12 september 2012 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 75,- per maand en heeft hij met ingang van 28 december 2012 geen draagkracht meer voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
5.32
Opmerking verdient echter dat kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van één en twintig jaren nog niet hebben bereikt, gelet op artikel 1:400 lid 1 BW, voorrang hebben boven alle andere onderhoudsgerechtigden, indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige onvoldoende is om levensonderhoud volledig aan allen te verschaffen. Nu de man onvoldoende draagkracht heeft om volledig in de behoefte van [kind 1] en [kind 2] te voorzien, dient hij de beschikbare (vóór de brutering berekende) draagkracht voor partneralimentatie in de periode van 12 september 2012 tot 28 december 2012 van € 44,- aan te wenden om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Dit betekent dat de over de periode van 12 september 2012 tot 28 december 2012 verschuldigde partneralimentatie alsnog op nihil zal worden gesteld en dat de over die periode verschuldigde kinderalimentatie alsnog op (€ 103,50 + € 22,- =) € 125,50 per kind per maand zal worden gesteld.
5.33
Voor zover onverhoopt de man aan kinderalimentatie meer mocht hebben betaald dan in deze beschikking aan kinderalimentatie is vastgesteld, kan naar het oordeel van het hof van de vrouw in redelijkheid niet worden verlangd het teveel ontvangene terug te betalen. Dit gelet op het feit dat de gewijzigde bijdragen voor de kinderen aanzienlijk lager zijn dan hun behoefte en de ontvangen bijdragen, gezien de financiële positie van de vrouw, moeten worden geacht reeds ten behoeve van de kinderen te zijn geconsumeerd.
6. De slotsom
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna onder 8 vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de man en de vrouw gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit hun huwelijk geboren kinderen, alsmede de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.
7. Aanhechten draagkrachtberekeningen
Het hof heeft twee berekeningen gemaakt van het netto besteedbaar inkomen van de man, één berekening van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw, alsmede vier berekeningen van de draagkracht van de man. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
8. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 januari 2014, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 21 maart 2011 aldus:
- bepaalt dat de man aan de vrouw over de periode van 12 september 2012 tot 28 december
2012 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] € 125,50
per kind per maand zal betalen
- bepaalt dat de man aan de vrouw over de periode van 28 december 2012 tot 9 december
2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] € 103,50
per kind per maand zal betalen;
- bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 9 december 2013 als bijdrage in de kosten
van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] € 90,- per kind per maand zal betalen,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- stelt de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang
van 12 september 2012 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, K.J. Haarhuis en R. Feunekes, bijgestaan door mr. E. Baan als griffier, en is op 17 februari 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.