NJB 2016/759:Caribische zaak. Onrechtmatige executie. Dreiging met executie. Op vordering van A veroordeelt het gerecht B tot afbraak van een villa en een verdieping, uitvoerbaar bij voorraad. B gaat in hoger beroep. A laat het vonnis betekenen. Op 29 juni maakt B een aanvang met de afbraakwerkzaamheden en stelt hij bij het hof een vordering in tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Op 16 juli schorst het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis. Later vernietigt het hof het vonnis. In dit geding vordert B vergoeding van de kosten van de in 29 juni-16 juli verrichte afbraakwerkzaamheden. Het hof wijst de vordering af. HR: De partij die door dreiging met executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de wederpartij heeft gedwongen tot nakoming van dat vonnis voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, handelt in beginsel onrechtmatig en is in beginsel schadeplichtig wanneer het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd. De betekening van het vonnis ter inleiding van de executie is in beginsel voldoende om aan te nemen dat sprake is van dreiging met executie. Het oordeel van het hof valt niet in overeenstemming te brengen met deze regels