Einde inhoudsopgave
Richtlijn 1999/22/EG betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen
Artikel 3 Eisen ten aanzien van dierentuinen
Geldend
Geldend vanaf 09-04-1999
- Bronpublicatie:
29-03-1999, PbEG 1999, L 94 (uitgifte: 09-04-1999, regelingnummer: 1999/22/EG)
- Inwerkingtreding
09-04-1999
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-03-1999, PbEG 1999, L 94 (uitgifte: 09-04-1999, regelingnummer: 1999/22/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Overheidsfinanciën / Algemeen
De listaten[lees: lidstaten] nemen maatregelen uit hoofde van de artikelen 4, 5, 6 en 7 om te garanderen dat elke dierentuin de volgende instandhoudingsmaatregelen uitvoert:
- —
deelnemen aan onderzoek dat gunstige gevolgen heeft voor het behoud van de diersoorten, en/of opleiding in relevante vaardigheden in verband met het behoud, en/of informatie-uitwisseling in verband met het behoud van diersoorten, en/of in voorkomend geval, fokken van dieren in gevangenschap, herstel van de populatie of het herintroduceren van soorten in hun natuurlijke omgeving;
- —
bevordering van voorlichting en bewustmaking van het publiek in verband met het behoud van de biodiversiteit, met name door het verstrekken van informatie over de tentoongestelde soorten en hun natuurlijke habitats;
- —
de dieren op zodanige wijze huisvesten dat ernaar wordt gestreefd te voldoen aan de biologische behoeften en de behoeften inzake behoud van iedere soort, onder meer door te voorzien in een voor elke soort specifieke kwalitatieve verbetering van de kooien, alsmede de dieren uitstekend verzorgen, onder toepassing van een doordacht programma van preventieve en curatieve diergeneeskundige verzorging en voeding;
— voorkomen dat dieren ontsnappen teneinde mogelijke ecologische bedreigingen voor inheemse soorten te vermijden en voorkomen dat ongedierte de dierentuin binnendringt;
— bijhouden van een bijgewerkt register over de collectie van de dierentuin, aangepast aan de geregistreerde soorten.