RvdW 2018/1155:In aanmerking genomen dat de bewijsvoering onvoldoende inhoudt omtrent de aard en hechtheid van de betrekking tussen verdachte en aangeefster, is het oordeel dat aangeefster als ‘levensgezel’ in de zin van art. 304 Sr kan worden aangemerkt, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Volgen vernietiging en terugwijzing.