Hof Amsterdam, 10-06-2014, nr. 200.145.300-01
ECLI:NL:GHAMS:2014:2437
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-06-2014
- Zaaknummer
200.145.300-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:2437, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑06‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3420, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Toepassing van art. 3:302 lid 2 BW. Hoger beroep niet ontvankelijk voor zover het zich richt tegen het gedeelte van de bestreden uitspraak dat in de plaats treedt van de leveringsakte. De termijn van acht dagen loopt vanaf de appeldagvaarding, niet vanaf de hersteldagvaarding.
Partij(en)
arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.145.300/01
zaak-/rolnummers rechtbank Noord-Holland : C/14/117161 / HA ZA 10-108 en
C/14/120184 / HA ZA 10-504
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2014
inzake:
[APPELLANT] ,
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. W.H. van Zundert te Rotterdam,
tegen
[GEÏNTIMEERDE] ,
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.A. Stammes te Hoofddorp.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 10 maart 2014 heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen het tussen partijen onder bovengenoemde zaak-/rolnummers gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Holland, afdeling privaatrecht, zittingsplaats Alkmaar, van 18 december 2013.
Appellant heeft de zaak aangebracht op de rol van 15 april 2014.
Bij rolbeslissing van 15 april 2014 is appellant in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 29 april 2014 bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep en is bepaald dat geïntimeerde bij akte zal mogen reageren.
Appellant heeft bij faxbericht van 16 april 2014 verzocht voornoemde rolbeslissing te heroverwegen.
Bij rolbeslissing van 17 april 2014 is de op 15 april 2014 gegeven rolbeslissing gehandhaafd.
Op 17 april 2014 heeft appellant een herstelexploot doen betekenen.
Appellant heeft bij faxbericht van 17 april 2014 wederom verzocht de rolbeslissing van 15 april 2014 te heroverwegen.
Bij rolbeslissing van 22 april 2014 is besloten dat appellant zich eerst dient uit te laten over de inschrijving in het rechtsmiddelenregister en dat vervolgens pas (meervoudig) over de ontvankelijkheid zal worden beslist.
Appellant heeft bij faxbericht van 22 april 2014 (onder meer) zijn verzoek tot heroverweging van de rolbeslissing van 15 april 2014 herhaald.
Bij rolbeslissing van 6 mei 2014 is onder verwijzing van de rolbeslissing van 22 april 2014 beslist dat over de ontvankelijkheid (meervoudig) zal worden beslist.
Appellant heeft zich op 29 april 2014 bij akte, met producties, uitgelaten over de ontvankelijkheid.
Geïntimeerde heeft op 13 mei 2014 een antwoordakte genomen.
Appellant heeft bij faxbericht van 21 mei 2014 met een beroep op artikel 6 EVRM verzocht beide partijen de gelegenheid te geven om nog bij akte op elkaars stellingen te reageren.
Bij rolbeslissing van 26 mei 2014 is dit verzoek afgewezen.
Appellant heeft bij faxbericht van 26 mei 2014 verzocht de rolbeslissing van 26 mei 2014 te heroverwegen en zijn brief van 21 mei 2014 aan de meervoudige kamer voor te leggen.
Bij rolbeslissing van 27 mei 2014 is beslist dat op 10 juni 2014 door een nader te bepalen combinatie meervoudig arrest zal worden gewezen en dat de brief van 21 mei 2014 deel uitmaakt van het dossier.
Arrest is bepaald op heden.
2. Motivering
2.1
Op grond van artikel 3:301 lid 2 BW moet hoger beroep, indien de rechter in eerste aanleg heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of een deel daarvan, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in het in artikel 433 Rv bedoelde register.
2.2
Het hof stelt vast dat door appellant geen verklaring van de griffier van de rechtbank Noord-Holland is overgelegd waaruit blijkt dat hij aan het in voornoemd artikel gestelde voorschrift heeft voldaan. Nu ook overigens niet is gebleken dat appellant binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel op 10 maart 2014 het bestreden vonnis in het in artikel 433 Rv bedoelde register heeft doen inschrijven, moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is gebeurd. Dit betekent dat appellant niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep, voor zover dat hoger beroep zich richt tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte. Appellant heeft bij akte aangevoerd dat inschrijving van het hoger beroep thans wel heeft plaatsgehad en dat dit binnen een termijn van acht dagen na het uitbrengen van de hersteldagvaarding van 17 april 2014 is gebeurd, te weten op 25 april 2014. Deze omstandigheid leidt niet tot een ander oordeel. Het hoger beroep is immers niet bij dit herstelexploot ingesteld, maar bij de oorspronkelijke appeldagvaarding van 10 maart 2014, zodat de termijn voor inschrijving op 25 april 2014 al ruimschoots was verstreken.
2.3
Voor zover de door appellant nog te formuleren grieven zich richten tegen oordelen die geen betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte, is appellant wel ontvankelijk in zijn hoger beroep. Appellant dient in de memorie van grieven duidelijk te maken in welk opzicht hij meent ontvankelijk te zijn in het hoger beroep. Het is vervolgens aan de samenstelling die de zaak inhoudelijk gaat behandelen om te beoordelen of en, zo ja, in hoeverre ruimte is voor een behandeling in hoger beroep.
2.4
Geïntimeerde heeft bij akte betoogd dat appellant ook niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij heeft verzuimd om bij het aanbrengen van de zaak bij het hof het procesdossier over te leggen. Volgens geïntimeerde is hierdoor sprake van een zodanige schending van de goede procesorde, dat deze sanctie op zijn plaats is. Het hof volgt geïntimeerde hierin niet, reeds omdat het op deze zaak van toepassing zijnde Pilot Rolreglement in die zin is gewijzigd - zoals ook naar de advocatuur is gecommuniceerd - dat bij het aanbrengen van de zaak geen kopie van het procesdossier in eerste aanleg meer hoeft te worden overgelegd.
2.5
Appellant heeft in zijn akte voorts nog het standpunt ingenomen dat er eerst een comparitie na aanbrengen dient plaats te vinden alvorens hij zijn memorie van grieven neemt. De onderhavige zaak voldoet evenwel niet aan selectiecriteria van het hof voor het gelasten van een comparitie na aanbrengen. Het hof zal de zaak dan ook naar de rol verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door appellant.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover dat hoger beroep zich richt tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte;
verwijst de zaak naar de rol van 22 juli 2014 voor het nemen van een memorie van grieven door appellant;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, W.J. van den Bergh en J.C. Toorman en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 10 juni 2014.