HR, 18-12-2012, nr. 11/00185 P
ECLI:NL:HR:2012:BY5218
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-12-2012
- Zaaknummer
11/00185 P
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BY5218
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY5218, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY5218
ECLI:NL:HR:2012:BY5218, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY5218
- Vindplaatsen
Conclusie 18‑12‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Nr. 11/00185 P
Mr. Silvis
Zitting: 30 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Betrokkene](1)
1.
Bij arrest van 28 december 2010 heeft het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, aan veroordeelde de plicht opgelegd om ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 7.100,- aan de Staat te betalen.
2.
Namens veroordeelde heeft mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van een door de raadsman van de veroordeelde gedaan aanhoudingsverzoek.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 14 december 2010 houdt met betrekking tot bedoelde aanhoudingsverzoek het volgende in:
"De raadsman voert omtrent de afwezigheid van veroordeelde ter terechtzitting als volgt het woord - zakelijk weergegeven -:
Ik heb op 8 december 2010 telefonisch contact gehad met mijn cliënt over de zitting van vandaag. Vandaag is er ook een raadkamerzitting in Utrecht, betreffende teruggave van de inbeslaggenomen auto van mijn cliënt. Mijn cliënt heeft ervoor gekozen naar die zitting te gaan en niet naar deze zitting van het hof te gaan. Ik heb eerder verzocht om aanhouding, maar dat verzoek is afgewezen. Ik herhaal hierbij mijn verzoek om aanhouding om mijn cliënt in de gelegenheid te stellen bij de behandeling ter zitting aanwezig te kunnen zijn.
De advocaat-generaal verzet zich tegen aanhouding.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede:
Het verzoek tot aanhouding wordt afgewezen. Veroordeelde heeft er zelf voor gekozen een andere zitting, te weten een raadkamerzitting van de rechtbank te Utrecht, bij te wonen. Het hof acht het in het belang van een behoorlijke strafvordering, en dan met name de voortgang van deze strafzaak, dat de zaak vandaag wordt behandeld."
5.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, daaronder het aanwezigheids-recht van de veroordeelde, het belang dat niet alleen de veroordeelde maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de samenleving (HR 26 januari 1999, LJN ZD1314, NJ 1999/294 ).
6.
Blijkens de hierboven aangehaalde passage van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aan haar verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegd dat op de dag van de terechtzitting tevens een andere zitting, een raadkamerzitting van de rechtbank te Utrecht, plaatsvond waar de verdachte bij betrokken was en dat hij aan het bijwonen van deze andere zitting de voorkeur heeft gegeven. Ter onderbouwing van zijn afwijzing van het betreffende verzoek heeft het Hof erop gewezen dat, enerzijds, de afwezigheid van de verdachte op de zitting diens eigen keuze betrof en, anderzijds, het belang van een behoorlijke strafvordering zich tegen aanhouding verzette.
7.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 december 2011 komt naar voren dat de raadsman niet voor 8 december 2011 met zijn cliënt over deze zitting heeft gesproken. Het gedane aanhoudingsverzoek is dus relatief kort voor de zitting en ter terechtzitting gedaan. Aan de zitting van 14 december 2011 is op 4 augustus 2010 een zitting voorafgegaan. Toen is de behandeling ter terechtzitting aangehouden omdat verdachte wegens autopech niet tijdig ter terechtzitting aanwezig kon zijn. Dat de raadkamerzitting te Utrecht betreffende 'teruggave van een auto' nagenoeg gelijktijdig met de zitting van het Hof plaatsvond, is wel in de cassatieschriftuur gesteld maar niet ter zitting van het Hof naar voren gebracht. Evenmin is naar voren gebracht dat getracht is de raadkamerzitting op een ander tijdstip te laten plaatsvinden. Op deze wijze blijkt niet dat verdachte ter zitting van het Hof aanwezig wilde zijn. Die stelling is ook door de raadsman niet met zoveel woorden betrokken. De wens aanwezig te zijn vloeit niet als vanzelfsprekend voort uit een verzoek om aanhouding (HR 5 januari 2010, LJN BK2145, rov 2.4).
8.
De omstandigheid dat de verdachte ervoor heeft gekozen bij een andere zitting aanwezig te zijn zonder ervan blijk te (doen) geven tijdig inspanningen te hebben ondernomen om zijn aanwezigheidsrecht te realiseren, maakt dat het Hof ter onderbouwing van zijn afwijzing, gegeven een eerdere aanhouding in het belang van verdachte, in dit geval kon volstaan met de verwijzing naar het belang van een behoorlijke strafvordering. 's Hofs afwijzing is derhalve toereikend gemotiveerd.
9.
Het voorgestelde middel faalt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze zaak hangt samen met de onder nr. 11-00186 aanhangige strafzaak tegen de veroordeelde waarin ik heden eveneens concludeer.
Uitspraak 18‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
18 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/00185 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 28 december 2010, nummer 21/004229-09, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld namens de betrokkene. Namens deze heeft mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 18 december 2012.