Hof Den Haag, 15-10-2019, nr. 200.227.283/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:3703
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
15-10-2019
- Zaaknummer
200.227.283/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:3703, Uitspraak, Hof Den Haag, 15‑10‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2017:5952
Uitspraak 15‑10‑2019
Inhoudsindicatie
vervoerrecht. Procedurele verwikkelingen. Samenloop negatieve verklaring voor recht en positief geformuleerde vordering. Gelijktijdig procederen bij drie instanties.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
Uitspraakdatum : 15 oktober 2019
Zaaknummer : 200.227.283
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/518460 / HA ZA 17-44
Arrest
in de zaak van:
1. DEXHON SHIPPING INC.,
gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
2. ZODIAC MARITIME LTD.,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
appellanten,
hierna te noemen: Dexhon en Zodiac, samen: Dexhon c.s.,
advocaat: mr. M.M. van Leeuwen (Rotterdam),
tegen
V. MARINE FUELS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: V Marine,
advocaat: mr. R.P. van Campen (Amsterdam).
Het verdere verloop van het geding
Bij arrest van 13 november 2018 is beslist op een incidentele/provisionele vordering
van Dexhon c.s. Na dat arrest zijn de volgende processtukken ingediend:
- door V Marine een memorie van antwoord (met productie);
- door Dexhon c.s. een akte uitlating productie;
- door V Marine een antwoordakte.
Daarna is wederom arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
inleiding
1. Op of omstreeks 13 januari 2015 heeft V Marine in Marokko (Safi) conservatoir beslag laten leggen op het aan Dexhon toebehorende en door Zodiac gemanagede zeeschip ‘Forest Park’. Het beslag strekte tot zekerheid voor het verhaal van haar openstaande vordering uit hoofde van een - via OW Bunker (Netherlands) B.V. (hierna: OWB NL) gelopen - brandstofleverantie aan dit schip op 15 oktober 2014. Op 16 januari 2015 is het beslag opgeheven tegen storting door Dexhon c.s. van een geldbedrag (een equivalent van USD 272.863) bij het Marokkaanse gerecht dat het beslagverlof had verleend. In de onderhavige procedure vordert Dexhon c.s. verscheidene (negatieve) verklaringen voor recht - o.a. dat zij niet de debiteur van de vordering van V Marine is en dat V Marine niet gerechtigd was om voor die vordering beslag te leggen op het schip - en daarnaast een bevel dat strekt tot vrijgave van het gestorte geldbedrag. Dat laatste heeft zij - onder aanbieding van vervangende zekerheid in de vorm van een garantie - ook provisioneel gevorderd. Die provisionele vordering is toegewezen bij tussenarrest van 13 november 2018. Na dat arrest is in de hoofdzaak voortgeprocedeerd. Daarnaast heeft V Marine bij de rechtbank in Rotterdam alsnog een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen Dexhon c.s.
(andere) vaststaande feiten
2. De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder punt 3 vaststaande
feiten weergegeven. Tegen deze weergave is geen bezwaar gemaakt, waardoor die feiten ook in hoger beroep als uitgangspunt kunnen dienen. Kortheidshalve wordt volstaan met een verwijzing naar het vonnis, dat te raadplegen is via de link: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI%3ANL%3ARBROT%3A2017%3A5952
het oordeel van de rechtbank
3. Het vonnis waarvan beroep bevat onder meer de volgende overwegingen, vrij weergeven.
( i) Van een partij die een schip aan de ketting legt en zodoende een fonds ver-krijgt tot zekerheid van haar vordering mag worden verlangd dat zij haar vordering vervolgens binnen redelijke termijn instelt. Dat heeft V Marine niet gedaan (4.1).
(ii) OWB NL heeft de aan het schip geleverde stookolie ingekocht bij V Marine. Bij die koopovereenkomst is Dexhon c.s. geen partij; Dexhon c.s. is dan ook niet aan te merken als schuldenaar van de koopprijs die verschuldigd is uit hoofde van die koopovereenkomst (4.3.4 en 4.3.5).
(iii) De door Dexhon c.s. gevorderde verklaring voor recht dat V Marine ter zake van de levering van de stookolie in oktober 2014 geen vordering op haar of tegen het schip heeft, noch ooit heeft gehad, heeft echter een ruimere strekking, en omvat mede enige vordering uit (indirecte) ongerechtvaardigde verrijking of uit onrechtmatige daad wegens het verbruiken van de stookolie na de mededeling van V Marine aan Zodiac, per e-mailbericht van 6 november 2014, dat de OW Bunker Group in finanieel zwaar weer verkeerde en nalatig was met de betaling van de koopprijs aan V Marine. Nu zodanige vordering - waarvan de verjaringstermijn naar Nederlands recht nog loopt - nog niet is ingesteld en partijen geen voldoende specifieke en met feiten onderbouwde stellingen over die vordering hebben ingenomen, kan de rechtbank daarover thans niet tot het oordeel komen dat V Marine zodanige vordering niet (meer) kan geldend maken (4.3.6).
(iv) Wel kan nu al worden geoordeeld dat enig beroep van V Marine op inbreuk op een op de NOVE-voorwaarden, dan wel op de OWB-voorwaarden gebaseerd eigendomsvoorbehoud op de aan boord van de Forest Park afgeleverde partij stookolie geen kans van slagen heeft (4.3.7).
( v) Een verklaring voor recht dat V Marine geen procedure tegen Dexhon c.s. aanhangig heeft gemaakt voordat enig verhaalsrecht op de Forest Park, als dat al bestaan zou hebben, door verjaring is tenietgegaan kan evenmin worden gegeven, te minder nu nog onduidelijk is naar welk recht dat verhaalsrecht moet worden beoordeeld (4.4 - 4.4.5).
procedures bij meerdere instanties
4. Kort na het arrest van 13 november 2018, houdende de toewijzing van de provisionele vordering van Dexhon c.s., heeft V Marine het proces-verbaal van de pleitzitting van 4 september 2018 opgevraagd. Dit in verband met een door haar voorgenomen cassatieberoep. Daarnaast heeft V Marine een procedure aanhangig gemaakt bij de Rotterdamse rechtbank. In die bodemprocedure vordert zij een veroordeling van Dexhon c.s. tot betaling van een bedrag van USD 272.863, zijnde het bedrag van haar onbetaalde factuur voor de door haar aan OWB NL verkochte stookolie. Ervan uitgaande dat het voorgenomen cassatieberoep is doorgezet, betekent dit dat er thans in drie instanties over de onderhavige kwestie wordt geprocedeerd.
5. De bodemprocedure is door V Marine in haar memorie van antwoord gepresenteerd als ‘nieuw feit’. Uit de door haar als productie overgelegde dagvaarding uit de bodemprocedure blijkt dat zij daarin als grondslagen voor haar vordering heeft aangevoerd: primair (indirecte) ongerechtvaardigde verrijking, subsidiair onrechtmatige daad; dus de grondslagen die de rechtbank in het thans bestreden vonnis heeft genoemd als een ‘sta in weg’ voor toewijzing van de gevorderde (negatieve) verklaringen voor recht. Dexhon c.s. acht dit gegeven voor de onderhavige procedure van cruciaal belang, omdat nu alsnog duidelijk is waar
V Marine haar vordering op baseert. Daarmee zijn belangrijke vragen, die voorheen onduidelijk waren, definitief opgehelderd en kan op die basis in dit hoger beroep recht worden gedaan, aldus Dexhon c.s. Waar Dexhon c.s. echter aan voorbij gaat is dat haar vordering, zoals die in hoger beroep ter beoordeling voorligt, meeromvattend is. Bijvoorbeeld vordert zij ook om, op straffe van een dwangsom: ‘(mogelijk afhankelijk van de beslissing in het incident en de uitvoering daarvan) VM [te] bevelen om [..] de rechter te Marokko, of de instantie die controle heeft over de namens de reder gestorte bedragen, in staat te stellen deze ter vrije beschikking van de reder of diens vertegenwoordigers te stellen [..].’ Over de ‘uitvoering’ van de in het arrest van 13 november 2018 gegeven beslissing zijn door Dexhon c.s. echter geen mededelingen gedaan, waardoor niet duidelijk is of Dexhon c.s. haar hier bedoelde, door V Marine betwiste, vordering in al dan niet in gewijzigde vorm handhaaft. Los hiervan is er een verschil van inzicht tussen partijen over de strekking van de door Dexhon c.s. gevorderde verklaringen voor recht. V Marine meent kennelijk, anders dan Dexhon c.s., dat alleen al het feit dat er thans voor een bevoegde rechter wordt gepocedeerd over een positief geformuleerde vordering tot gevolg heeft dat de door Dexhon c.s. gevorderde negatieve verklaringen voor recht moeten worden afgewezen. Dit verschil van inzicht, dat kan doorwerken in een executiefase, lost zich vanzelf op indien de bodemprocedure en de onderhavige procedure worden gelijk getrokken/samengevoegd. Dat gelijktrekken kan in een zaak als deze ook aanbeveling verdienen doordat de waarde van een eventueel te geven negatieve verklaring voor recht in het internationaal (handels)verkeer beperkt is of kan zijn, want niet overal wordt gezien als een beletsel voor het met succes instellen van een positief geformuleerde vordering. Dexhon c.s., die zelf stelt dat in het kader van de behandeling van haar provisionele vordering tot in detail is besproken dat
V Marine vroeger of later haar vermeende vordering op de reder ergens aanhangig zou moeten maken en dan zou moeten melden welk recht het bestaan van die vordering beheerst, heeft niet duidelijk gemaakt welk belang zij er bij heeft om, nu het eenmaal zo ver is, de beslissing op deze positief geformuleerde claim niet af te wachten.
6. Daarom bestaat het voornemen om de onderhavige procedure aan te houden
in afwachting van de einduitspraak in de bodemzaak in de eerste aanleg. Ingeval van
appel tegen die uitspraak ligt het voor de hand om beide zaken samen te voegen. Mocht de procedure in de eerste aanleg een andere afloop kennen (dan een uitspraak, gevolgd door hoger beroep) dan kunnen partijen dit te zijner tijd doen weten, onder vermelding of, en zo ja op welke punten, voortzetting van het onderhavige hoger beroep wordt gewenst. Door op deze wijze met beide zaken om te gaan, wordt voorkomen dat er meerdere procedures tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp bij verschillende instanties aanhangig zijn, waarbij het risico bestaat dat er door eenzelfde (appel)instantie tegenstrijdige oordelen worden gegeven.
7. Partijen kunnen zich desgewenst op de rol uitlaten over het voornemen tot aanhouding, maar dit hoeft niet; zij kunnen er ook voor kiezen om eerst na afloop van de procedure in de eerste aanleg weer van zich te laten horen. Er wordt daarom eerst een rolverwijzing op korte termijn bepaald. Bij instemming met het voornemen tot aanhouding, of het uitblijven van een reactie, volgt een aanhouding in afwachting van het eindvonnis in de bodemprocedure. Dexhon c.s. kan die aanhouding benutten om haar actuele belang bij de onderscheiden onderdelen van haar vordering nader toe te lichten en/of deze vordering te verminderen.
De beslissing
Het Hof, alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 5 november 2019 voor uitlating door partijen - bij eenstemmigheid door beide partijen tegelijk en anders eerst door Dexhon c.s. - over het voornemen om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van het eindvonnis in de bodemprocedure.
Aldus gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, D.A. Schreuder en M. Flipse, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2019 in aanwezigheid van de griffier.