ABRvS, 30-07-2015, nr. 201504655/2/R2
ECLI:NL:RVS:2015:2542
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-07-2015
- Zaaknummer
201504655/2/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:2542, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑07‑2015; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:RVS:2015:800
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:RVS:2014:4428
- Wetingang
art. 8:119 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JB 2015/150
OGR-Updates.nl 2015-0188
Uitspraak 30‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 10 december 2014, in zaak nr. 201306171/1/R2, heeft de Afdeling onder meer het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van de raad van de gemeente Noord-Beveland tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumplan Wissenkerke" ongegrond verklaard. Naar aanleiding van het beroep van [partij] heeft de Afdeling het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland opgedragen een gebrek in de omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt te herstellen.
201504655/2/R2.
Datum uitspraak: 30 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 in samenhang met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het verzoek van
[verzoeker], wonend te Wissenkerke, gemeente Noord-Beveland,
verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2014, in zaak nr. 201306171/1/R2 en de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2015, in zaak nr. 201306171/5/R2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 10 december 2014, in zaak nr. 201306171/1/R2, heeft de Afdeling onder meer het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van de raad van de gemeente Noord-Beveland tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrumplan Wissenkerke" ongegrond verklaard. Naar aanleiding van het beroep van [partij] heeft de Afdeling het college van burgemeester en wethouders van Noord-Beveland opgedragen een gebrek in de omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt te herstellen. De uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 maart 2015, in zaak nr. 201306171/5/R2, heeft de Afdeling het beroep van [partij] tegen het naar aanleiding van de tussenuitspraak van 10 december 2014 genomen herstelbesluit ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2015, heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht deze uitspraken te herzien.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Voor zover [verzoeker] verzoekt om herziening van de uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201306171/1/R2 overweegt de Afdeling het volgende. Hoewel de indiening van een verzoek om herziening niet aan enige wettelijke termijn is gebonden, hanteert de Afdeling bij de beoordeling van een dergelijk verzoek als uitgangspunt dat het verzoek niet onredelijk laat mag zijn ingediend. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraken van 28 januari 2015 in zaak nrs. 201406317/2/A4 en 201407367/2/A4 wordt bij de invulling van het "onredelijk laat-criterium" in de regel uitgegaan van een termijn van één jaar. Dit betekent dat de indiening van een verzoek om herziening als onredelijk laat wordt aangemerkt, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar na het bekend worden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Een uitzondering op die regel wordt gemaakt voor die gevallen waarin het belang van de rechtszekerheid van andere belanghebbenden en bestuursorganen dermate betrokken is, dat het hanteren van een zo lange termijn niet aanvaardbaar zou zijn. Dit laatste kan zich eerder in meerpartijengeschillen dan in tweepartijengeschillen voordoen, en eerder indien bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, een besluit in stand is gebleven waarbij aan een of meer belanghebbenden toestemming is verleend om bepaalde activiteiten te verrichten. In dergelijke uitzonderlijke gevallen waarin de termijn van één jaar niet wordt gehanteerd, zal een termijn gelden van drie maal zes weken, zo heeft de Afdeling overwogen in de uitspraken van 28 januari 2015.
3. In de uitspraak waarvan [verzoeker] herziening verzoekt, stond een bestemmingsplan ter beoordeling dat voorziet in de bouw van een supermarkt. De beroepen tegen het bestemmingsplan zijn in de uitspraak ongegrond verklaard. Het bestemmingsplan is in stand gebleven. Het bestemmingsplan is aan te merken als een toestemming, waarvan een andere belanghebbende dan de appellanten, namelijk de supermarktexploitant, gebruik maakt. Gelet op deze omstandigheden weegt het belang bij rechtszekerheid van de supermarktexploitant zodanig zwaar dat het hanteren van een termijn van één jaar voor het indienen van een verzoek om herziening in dit geval niet aanvaardbaar is. Derhalve zal de Afdeling in dit geval bij de invulling van het "onredelijk laat-criterium" uitgaan van een termijn van drie maal zes weken.
4. [verzoeker] heeft in zijn verzoek niet naar voren gebracht dat hij na de uitspraak van 10 december 2014 van nova op de hoogte is geraakt. Dit betekent dat de termijn waarbinnen om herziening kan worden verzocht, aanvangt na de datum van openbaarmaking van de uitspraak. De uitspraak, waarvan [verzoeker] herziening heeft verzocht, is op 10 december 2014 openbaar gemaakt. Het verzoek om herziening van die uitspraak is op 9 juni 2015, en daarmee later dan drie maal zes weken na de openbaarmaking van de uitspraak, bij de Raad van State ingekomen. Het verzoek is derhalve onredelijk laat ingediend. Het verzoek om herziening van de uitspraak van 10 december 2014 is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor zover [verzoeker] verzoekt om herziening van de uitspraak van 18 maart 2015 in zaak nr. 201306171/5/R2 overweegt de Afdeling het volgende. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kunnen alleen partijen een verzoek tot herziening indienen. Bij de uitspraak van 18 maart 2015 was [verzoeker] geen partij. Het verzoek om herziening van de uitspraak van 18 maart 2015 is daarom eveneens kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Westland, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Westland
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2015
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
683.