HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, rov. 3.5.3.
HR, 09-02-2010, nr. 07/12203
ECLI:NL:HR:2010:BK6926
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-02-2010
- Zaaknummer
07/12203
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BK6926
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK6926, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑02‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK6926
ECLI:NL:PHR:2010:BK6926, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK6926
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv; uos. Het middel faalt omdat niet met voldoende precisie is aangeduid op welk onderbouwd standpunt het het oog heeft.
9 februari 2010
Strafkamer
nr. 07/12203
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 mei 2007, nummer 23/006812-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Gelet op de aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat te dezen geen sprake is van schuldheling.
3.2. Het middel faalt, omdat daarin niet met voldoende precisie wordt aangeduid op welk onderbouwd standpunt het het oog heeft (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 9 februari 2010.
Conclusie 15‑12‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘medeplegen van schuldheling’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.
Namens verdachte heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
In het eerste middel wordt naar voren gebracht dat in de cassatiefase de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in art. 6 EVRM en 14 IVBPR is overschreden, omdat vanaf het moment waarop beroep in cassatie werd ingesteld teveel tijd is verstreken tot het moment waarop de stukken ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen.
4.
De verdachte heeft op 15 mei 2007 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 29 mei 2008 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De in HR 17 juni 2008, BD2578, NJ 2008, 358, rov. 3.3 bedoelde maximale termijn van acht maanden is verstreken. Het middel klaagt daarover terecht. Ambtshalve voeg ik daaraan toe dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ook in die zin is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM overschreden.
5.
Deze punten kunnen echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen of verwezen.1.
6.
Ook indien de Hoge Raad mij in dat oordeel niet volgt, kan overigens met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden, worden volstaan en behoeft het middel niet tot cassatie te leiden, nu aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf is opgelegd.2.
7.
Het tweede middel klaagt dat het Hof niet, onjuist, danwel onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het van de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdachte is afgeweken en schuldheling bewezen heeft verklaard.
8.
Voor zover voor de beoordeling van middel relevant, houdt het proces-verbaal van de zitting van het Hof in:
‘De raadsman van de verdachte voert het woord tot verdediging. Hij voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest.’
9.
Het bestreden arrest bevat echter geen weergave van door de raadsman gevoerde verweren.
10.
Nu uit de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat namens de raadsman van de verdachte verweren zijn gevoerd, maar deze niet in het proces-verbaal van de terechtzitting of het arrest zijn opgenomen, valt in cassatie niet na te gaan welke verweren zijn gevoerd en kan ik niet aan bespreking van het middel toekomen. Hoewel het middel over dit verzuim niet direct klaagt — doch slechts dat het Hof onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, zonder overigens aan te duiden welke standpunten of verweren bedoeld zijn — strijdt bedoeld verzuim zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de uitspraak meebrengt.3.
11.
Het bestreden arrest kan niet in stand blijven.
12.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑12‑2009