Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 mei 2008 werd de verdachte toen bijgestaan door mr. Vermunt. Deze enkele omstandigheid doet echter niet twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2008. Een raadsman kan zich bijvoorbeeld voor een zitting laten vervangen door een kantoorgenoot.
HR, 29-06-2010, nr. 08/04099
ECLI:NL:HR:2010:BM4394
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-06-2010
- Zaaknummer
08/04099
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BM4394
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM4394, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM4394
ECLI:NL:PHR:2010:BM4394, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM4394
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑06‑2010
Inhoudsindicatie
De afwijzing van het verzoek is onjuist noch onbegrijpelijk.
29 juni 2010
Strafkamer
Nr. 08/04099
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 juli 2008, nummer 20/001420-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft dr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het ter terechtzitting van 2 juli 2008 door de verdediging gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
2.2. In cassatie kan wat betreft de procesgang van het volgende worden uitgegaan:
(i) De onderhavige zaak is in eerste aanleg door de Politierechter behandeld ter terechtzitting van 6 november 2006 en 2 april 2007. De van die zittingen opgemaakte processen-verbaal houden telkens in dat de verdachte werd bijgestaan door mr. T. Bertens, advocaat te Nijmegen.
(ii) Het Hof heeft in hoger beroep de behandeling van de onderhavige zaak aangevangen ter terechtzitting van 11 januari 2008. Het van die zitting opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer in dat namens de verdachte ter terechtzitting is verschenen mr. T. Bertens, advocaat te Nijmegen, en dat het onderzoek door het Hof vervolgens werd geschorst ter fine van onder meer het oproepen ter terechtzitting van een tweetal getuigen.
(iii) Het Hof heeft de behandeling van de zaak hervat ter terechtzitting van 30 mei 2008. Het van die zitting opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer in dat toen namens de verdachte ter terechtzitting is verschenen dr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Arnhem, en dat het Hof op die terechtzitting het onderzoek wederom heeft geschorst in verband met de omstandigheid dat de getuigen niet ter terechtzitting waren verschenen.
(iv) Het Hof heeft de behandeling van de zaak vervolgens hervat ter terechtzitting van 2 juli 2008. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal houdt in dat namens de verdachte ter terechtzitting is verschenen mr. T. Bertens, advocaat te Nijmegen. Voorts houdt het proces-verbaal het volgende in:
"De raadsman van verdachte voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan:
Ik verzoek om het onderzoek ter terechtzitting aan te houden. Vanwege de verklaringen van beide getuigen beschik ik niet langer over een actuele pleitnota. Ik wil van de gelegenheid gebruik maken mijn pleitnota aan te kunnen passen aan de hand van het door de griffier op te maken proces-verbaal van deze zitting.
De advocaat-generaal voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan:
Ik zie geen enkele aanleiding de zaak aan te houden, maar ik refereer mij aan het oordeel van het hof.
Na een korte onderbreking deelt het hof bij monde van de voorzitter mede dat de behandeling van de zaak thans om 15.40 uur wordt onderbroken en om 16.30 wordt voortgezet, zodat de raadsman de gelegenheid heeft zijn pleidooi desgewenst aan te passen. De zaak is niet zo gecompliceerd dat de verdediging meer tijd zou moeten hebben.
Nadat de behandeling om 16.45 is voortgezet voert de advocaat-generaal het woord, leest de vordering voor en legt die aan het gerechtshof over.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, welke als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
De raadsman van verdachte voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan:
Ik verzoek nogmaals de behandeling van de zaak aan te houden om mijn pleidooi nader te kunnen formuleren.
Met betrekking tot het requisitoir van de advocaat-generaal merk ik op dat noch [getuige 1] noch [getuige 2] bevestigt dat verdachte in een agressieve bui verkeerde toen hij die bewuste avond met [getuige 1] had gebeld. [Getuige 2] zegt alleen dat hij een onbehaaglijk gevoel had. Verdachte ontkent dat hij agressief was toen het bewuste telefoongesprek met
[getuige 1] voerde.
In aanvulling op mijn pleitnota zou ik nog de volgende opmerkingen en/of aanvullingen willen maken:
- Vandaag heeft [getuige 1] ter zitting gezegd dat het incident tussen verdachte en [getuige 2] ongeveer 15 minuten heeft geduurd, terwijl [getuige 2] heeft verklaard dat het ongeveer 5 minuten duurde.
- Volgens de verklaring van [getuige 2] stond dochter [betrokkene 1] in de deuropening toen zij riep dat haar vader moest ophouden, terwijl [getuige 2] zelf verklaart dat hij de mishandeling niet heeft gezien, althans niet weet of hij is geschopt. [getuige 1] heeft verklaard dat zij niet heeft gehoord dat [betrokkene 1] haar vader tot de orde riep.
- Enerzijds zegt [getuige 1] dat het niet te voorzien was dat verdachte naar de woning zou komen. [Getuige 2] heeft verklaard dat hij een "gevoel" had. De brief van [getuige 1] gericht aan het hof schetst een sfeer van angst. Die angst doorspekt hun verklaringen.
Of de vraag of [getuige 2] op de grond zat of lag is zowel door [getuige 2] als [getuige 1] verschillend beantwoord.
- Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] valt niet af te leiden dat verdachte agressief naar de woning van [getuige 1] is gegaan.
(...)"
(v) Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en op 16 juli 2008 arrest gewezen.
2.3. Het Hof heeft de afwijzing van het in het middel bedoelde verzoek in het bestreden arrest als volgt gemotiveerd:
"Verzoek om aanhouding
Na de getuigenverhoren ter terechtzitting heeft de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht tot een nadere terechtzitting teneinde aan de hand van het op te maken proces-verbaal van deze terechtzitting zijn pleidooi nader te kunnen formuleren en hij heeft aangevoerd dat hij, wanneer het hof zijn verzoek van de hand wijst, zich beknot voelt in de verdediging.
Het hof heeft dit verzoek ter terechtzitting afgewezen. De raadsman heeft vervolgens bij pleidooi zijn bezwaar tegen het niet aanhouden van de zaak herhaald.
Het hof constateert dat de raadsman ook in de eerste aanleg de verdachte heeft bijgestaan. In hoger beroep heeft de zaak vier maal op de rol gestaan. Op de laatste terechtzitting (2 juli 2008) zijn twee getuigen gehoord ([getuige 1] en [getuige 2]). Dezen zijn in de eerste aanleg reeds gehoord op 6 februari 2007 door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de raadsman. Hun verhoor op de terechtzitting van het hof op 2 juli 2008 heeft geen ingrijpende nieuwe feiten aan het licht gebracht die kunnen nopen tot herbezinning op het te voeren pleidooi. De raadsman is inhoudelijk in de zaak goed ingewerkt. Na het horen van de getuigen is het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2008 ruim 45 minuten onderbroken teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen de resultaten van het getuigenverhoor in zijn pleitnota te verwerken. In redelijkheid kan niet worden volgehouden dat aldus de raadsman is belemmerd in de verdediging. Het hof ziet ook na heroverweging geen aanleiding het onderzoek te heropenen in het belang van de verdediging."
2.4. Het oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is. De juistheid van de in de toelichting op het middel betrokken stelling dat, anders dan het Hof heeft geoordeeld, de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2008 niet werd bijgestaan door de raadsman die ook in eerste aanleg was opgetreden, kan in het midden blijven. Ook als die stelling juist zou zijn, doet dat niet af aan de toereikendheid van de door het Hof aan zijn beslissing gegeven motivering. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf van zestig uren subsidiair dertig dagen hechtenis waarvan twintig uren subsidiair tien dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 juni 2010.
Conclusie 11‑05‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens mishandeling veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren, waarvan twintig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest.
2.
Namens verdachte heeft mr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel bevat de klacht dat het Hof het ter zitting van 2 juli 2008 gedane aanhoudingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen althans dat het Hof deze afwijzing van een onbegrijpelijke motivering heeft voorzien.
4.
Het proces-verbaal van de zitting d.d. 2 juli 2008 houdt, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, het volgende in.
‘De raadsman van verdachte voert — zakelijk weergegeven — het volgende:
Ik verzoek om het onderzoek ter terechtzitting aan te houden. Vanwege de verklaringen van beide getuigen beschik ik niet langer over een actuele pleitnota. Ik wil van de gelegenheid gebruik maken mijn pleitnota aan te kunnen passen aan de hand van het door de griffier op te maken proces-verbaal van deze zitting.
De advocaat-generaal voert — zakelijk weergegeven — het volgende aan: Ik zie geen enkele aanleiding de zaak aan te houden, maar ik refereer mij aan het oordeel van het hof.
Na een korte onderbreking deelt het hof bij monde van de voorzitter mede dat de behandeling van de zaak thans om 15.40 uur wordt onderbroken en om 16.30 uur wordt voortgezet, zodat de raadsman de gelegenheid heeft zijn pleidooi desgewenst aan te passen. De zaak is niet zo gecompliceerd dat de verdediging meer tijd zou moeten hebben.
Nadat de behandeling om 16.45 uur is voortgezet voert de advocaat-generaal het woord, leest de vordering voor en legt die aan het gerechtshof over.
(…)
Ik verzoek nogmaals de behandeling van de zaak aan te houden om mijn pleidooi nader te kunnen formuleren.
Met betrekking tot het requisitoir van de advocaat-generaal merk ik op dat noch [getuige 1] noch [getuige 2] bevestigt dat verdachte in een agressieve bui verkeerde toen hij die bewuste avond met [getuige 1] had gebeld. [getuige 2] zegt alleen dat hij een onbehaaglijk gevoel had. Verdachte ontkent dat hij agressief was toen het bewuste telefoongesprek met [getuige 1] voerde.
In aanvulling op mijn pleitnota zou ik nog de volgende opmerkingen en/of aanvullingen willen maken:
- —
Vandaag heeft [getuige 1] ter zitting gezegd dat het incident tussen verdachte en [getuige 2] ongeveer 15 minuten heeft geduurd, terwijl [getuige 2] heeft verklaard dat het ongeveer 5 minuten duurde. Volgens de verklaring van [getuige 2] stond dochter [betrokkene 1] in de deuropening toen zij riep dat haar vader moest ophouden, terwijl [getuige 2] zelf verklaart dat hij de mishandeling niet heeft gezien, althans niet weet of hij is geschopt. [Getuige 1] heeft verklaard dat zij niet heeft gehoord dat [betrokkene 1] haar vader tot de orde riep.
- —
Enerzijds zegt [getuige 1] dat het niet te voorzien was dat verdachte naar de woning zou komen. [Getuige 2] heeft verklaard dat hij een ‘gevoel’ had. De brief van [getuige 1] gericht aan dit hof schetst een sfeer van angst. Die angst doorspekt hun verklaringen. Of de vraag of [getuige 2] op de grond zat of lag is zowel door [getuige 2] als [getuige 1] verschillend beantwoord. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] valt niet af te leiden dat verdachte agressief naar de woning van [getuige 1] is gegaan.’
5.
Het arrest van het Hof houdt voorts nog het volgende in.
‘Verzoek om aanhouding
Na de getuigenverhoren ter terechtzitting heeft de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht tot een nadere terechtzitting teneinde aan de hand van het op te maken proces-verbaal van deze terechtzitting zijn pleidooi nader te kunnen formuleren en hij heeft aangevoerd dat hij, wanneer het hof zijn verzoek van de hand wijst, zich beknot voelt in de verdediging. Het hof heeft dit verzoek ter terechtzitting afgewezen. De raadsman heeft vervolgens bij pleidooi zijn bezwaar tegen het niet aanhouden van de zaak herhaald. Het hof constateert dat de raadsman ook in de eerste aanleg de verdachte heeft bijgestaan. In hoger beroep heeft de zaak vier maal op de rol gestaan. Op de laatste terechtzitting (2 juli 2008) zijn twee getuigen gehoord ([getuige 1] en [getuige 2]). Dezen zijn in de eerste aanleg reeds gehoord op 6 februari 2007 door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de raadsman. Hun verhoor op de terechtzitting van het hof op 2 juli 2008 heeft geen ingrijpende nieuwe feiten aan het licht gebracht die kunnen nopen tot herbezinning op het te voeren pleidooi. De raadsman is inhoudelijk in de zaak goed ingewerkt. Na het horen van de getuigen is het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2008 ruim 45 minuten onderbroken teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen de resultaten van het getuigenverhoor in zijn pleitnota te verwerken. In redelijkheid kan niet worden volgehouden dat aldus de raadsman is belemmerd in de verdediging. Het hof ziet ook na heroverweging geen aanleiding het onderzoek te heropenen in het belang van de verdediging.’
6.
In de schriftuur wordt aangevoerd dat uit art. 6 lid 3 aanhef en sub b EVRM voortvloeit dat de mogelijkheid moet bestaan om in het kader van de voorbereiding van de verdediging kennis te nemen van de inhoud van schriftelijke stukken die voor het bewijs relevant zijn en dus van het zittingsproces-verbaal voor zover dit getuigenverklaringen inhoudt. Verder wordt in de schriftuur aangevoerd dat de constatering van het Hof dat de raadsman ook in eerste aanleg de verdachte heeft bijgestaan onjuist is. Zoals zou blijken uit p. 1 van de aan het Hof verstrekte pleitnota zou de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2008 niet, zoals in het proces-verbaal van die terechtzitting staat vermeld, zijn bijgestaan door mr. T. Bertens die de verdachte in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2008 heeft bijgestaan, maar door mr. D.J.P.M. Vermunt.1. Deze onjuistheid maakt de motivering van het Hof onbegrijpelijk, aldus de toelichting op het middel.
7.
De in de toelichting op het middel bedoelde pleitnota bevindt zich niet bij de stukken. Verdachtes raadsman heeft niet overeenkomstig het bepaalde in art. IV Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008 aanvulling van de stukken met die pleitnota gevraagd dan wel aan de voorzitter van het Hof en/of de griffier van het Hof verbetering van het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2008 verzocht. Voor zover in de toelichting op het middel wordt gesteld dat uit bedoelde pleitnota blijkt dat in het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2008 ten onrechte is vermeld dat mr. Bertens de verdachte toen heeft bijgestaan mist het middel dus feitelijke grondslag.2.
8.
De enkele omstandigheid dat alvorens verdachtes raadman zijn pleidooi heeft moeten houden geen proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2008 is opgemaakt voor zover inhoudende de verklaringen van de aldaar gehoorde getuigen betekent niet zonder meer dat tekort is gedaan aan verdachtes recht op tijd en faciliteiten nodig ter voorbereiding van zijn verdediging (art. 6 lid 3 onder b EVRM). Verdachte en zijn raadsman zijn immers ter terechtzitting van 2 juli 2008 aanwezig geweest, hebben derhalve alles kunnen horen wat de getuigen op die zitting hebben verklaard en hebben bovendien ruim drie kwartier de gelegenheid gekregen om zich over hetgeen ter terechtzitting van 2 juli 2008 was voorgevallen te beraden. Opmerking verdient nog dat de wet niet voorziet in de verplichting tot het opmaken van een proces-verbaal van enige terechtzitting alvorens het onderzoek gesloten is (vgl. art. 327 Sv).3.
9.
Nu de raadsman het opmaken van het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2008 heeft verzocht om zijn pleidooi naar aanleiding van hetgeen de getuigen op die terechtzitting hebben verklaard aan te passen is niet van belang of de raadsman de raadsman was die de verdachte op eerdere terechtzittingen had bijgestaan of niet. Het ging immers om aanpassing van de pleitnota aan hetgeen ter terechtzitting van 2 juli 2008 was voorgevallen.
10.
Het oordeel van het Hof geeft dus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
11.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑05‑2010
Ambtshalve is mij bekend dat mr. Bertens op 2 juli 2008 niet meer als advocaat werkzaam was. Deze omstandigheid kan als van even toevallige als feitelijke aard in de cassatieprocedure echter niet in aanmerking worden genomen.
HR 10 januari 2006, LJN: AU4676, NJ 2006, 66.