Hof Den Haag, 03-08-2021, nr. 2200123118
ECLI:NL:GHDHA:2021:2877
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
03-08-2021
- Zaaknummer
2200123118
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:2877, Uitspraak, Hof Den Haag, 03‑08‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1262
Uitspraak 03‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v. ECLI:NL:HR:2022:1262.
Rolnummer: 22-001231-18
Parketnummer: 10-711117-13
Datum uitspraak: 3 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum] 1964,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Blijkens de akte instellen rechtsmiddel d.d. 1 december 2014 is het hoger beroep namens de verdachte beperkt tot het onder 1 (primair en subsidiair) tenlastegelegde.
Dit gerechtshof heeft – in een andere samenstelling – bij arrest van 29 maart 2016 het beroepen vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 810 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in voornoemd arrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het arrest cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 13 maart 2018 het arrest van het hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1. primairhij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 10 mei 2013 te Spijkenisse, met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2004, handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], namelijk het: betasten van en/of wrijven over de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of brengen van zijn, verdachtes, penis tegen en/of in de vagina van die [slachtoffer] en/of brengen en/of houden van een of meer vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer];
1. subsidiairhij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 10 mei 2013 te Spijkenisse, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2004), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het: betasten van en/of wrijven over de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of brengen van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of brengen en/of houden van een of meer vinger(s) tegen de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat het contactverbod met minderjarigen - met toestemming van de reclassering - mag worden opgeheven.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat er veel tegenstrijdigheden zitten in de verklaringen die [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) heeft afgelegd, voornamelijk omtrent de kern van het gestelde misbruik, en dat om die reden de verklaringen van [slachtoffer] niet betrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Bovendien vindt de belastende verklaring onvoldoende steun in enig ander bewijs, zodat het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) neergelegde bewijsminimum niet wordt gehaald.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
Het hof heeft in de eerste plaats acht geslagen op het Rapport betreffende een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaringen die op 24 september 2013 zijn afgelegd door [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2004), welk rapport is opgesteld door dr. G. Wolters d.d. 18 maart 2014. Uit dit rapport volgt dat de verklaringen van [slachtoffer] in het studioverhoor duidelijk en gedetailleerd zijn. De onthulling van het misbruik was spontaan en er zijn geen aanwijzingen dat haar verklaringen daarover zijn gestuurd of beïnvloed. Rapporteur concludeert dat de verklaringen van [slachtoffer] in hoge mate betrouwbaar zijn.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de Rapportage betreffende de verklaring van [slachtoffer] in de strafzaak tegen de verdachte, welke rapportage is opgesteld door drs. J. van der Sleen d.d. 14 december 2015. Uit deze rapportage volgt dat er in het dossier geen ondersteuning te vinden is voor de mogelijkheid dat de verklaring van [slachtoffer] ontstaan is door bewuste beïnvloeding. De “disclosure” lijkt spontaan te hebben plaatsgevonden. Er zijn geen problemen met de volledigheid en de consistentie van de verklaring van [slachtoffer] en er is in het dossier geen ondersteuning te vinden voor alternatieve scenario’s voor de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van [slachtoffer].
Met de deskundigen is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn. Ondanks het feit dat bepaalde onderdelen van haar verklaringen de nodige vragen oproepen, is het hof van oordeel dat de kern van de verklaringen van [slachtoffer] authentiek en betrouwbaar is. Dit wordt bevestigd door de verklaring die [slachtoffer] op 13 april 2021 tegenover de raadsheer-commissaris (hierna: RHC) heeft afgelegd, waaruit blijkt dat [slachtoffer] bijna acht jaren na het tenlastegelegde nog steeds zeer gedetailleerd kan verklaren over met name “wat zich in die kamer heeft afgespeeld” (RhC, nr. 2). Bovendien komt haar verklaring die zij heeft afgelegd bij de RHC in de kern in sterke mate overeen met de verklaring die zij op 24 september 2013 tegenover de politie heeft afgelegd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het verweer van de raadsman wordt op dit punt verworpen.
Ten aanzien van het bewijsminimum
Vooropgesteld moet worden dat volgens het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Afdoende is wanneer de verklaring van de getuige op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hof is in de eerste plaats van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring van haar moeder, [moeder] (hierna: [moeder]). De verklaring van [moeder] berust niet alleen op informatie die zij van [slachtoffer] heeft verkregen (de-auditu), maar [moeder] verklaart ook over de “disclosure” van [slachtoffer] die zij zelf heeft waargenomen. Zo heeft [moeder] zelf gezien dat [slachtoffer] hysterisch begon te huilen, waarna [slachtoffer] haar verhaal deed. Het hof acht die emotie van [slachtoffer] tijdens haar “disclosure” authentiek, gelet op de verklaring van [slachtoffer] dát en waarom zij niet eerder aan haar moeder durfde te vertellen wat er was gebeurd. Tijdens haar “disclosure” op 20 juni 2013 kon [slachtoffer] het gebeurde kennelijk niet langer verzwijgen, hetgeen resulteerde in hevige emoties.
Daar komt bij dat [moeder] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar heeft verteld dat zij zich heeft laten “reinigen” door de verdachte, omdat zij anders van hem niet terug naar haar moeder mocht. Dit onderdeel vindt steun in de verklaring van [buurjongen], de buurjongen van [slachtoffer]. [buurjongen] heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen hem had gezegd dat ze ‘bezeten’ was en ‘gereinigd’ moest worden, hetgeen de verdachte haar had wijs gemaakt.
Concluderend overweegt het hof dat de, door het hof betrouwbaar geachte, verklaringen van [slachtoffer] voldoende bevestiging vinden in de overige inhoud van het dossier. Nu naar het oordeel van het hof aldus is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv, en het hof ook de overtuiging heeft bekomen dat hetgeen primair is ten laste gelegd zich heeft voorgedaan, komt het hof, met verwerping van het gevoerde verweer, tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Partiële vrijspraak
Het hof is van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zijn penis tegen en/of in de vagina van [slachtoffer] heef gebracht, zodat de verdachte van dat onderdeel partieel zal worden vrijgesproken. Dat [slachtoffer] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard gezien te hebben dat de verdachte van tevoren zijn penis in zijn hand had, maakt dit oordeel niet anders. Het ‘binnendringen’ van [slachtoffer] gebeurde terwijl hij achter haar was. Zij heeft dit dus niet kunnen zien. Ook komt uit het studioverhoor naar voren dat verdachte zijn kleding nog aan had. Dit maakt alles bij elkaar dat het hof van oordeel is dat de door [slachtoffer] benoemde handelingen door de verdachte zijn gepleegd met zijn vinger(s).
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair hij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 10 mei 2013 te Spijkenisse, met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2004, handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], namelijk het: betasten van en/of wrijven over de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer]en/of brengen van zijn, verdachtes, penis tegen en/of in de vagina van die [slachtoffer] en/of brengen en/of houden van een of meer vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een negenjarig meisje. Aldus heeft de verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en heeft hij haar lichamelijke integriteit aangetast. Daarnaast heeft de verdachte op een onacceptabele wijze misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op het minderjarige meisje had. De verdachte was juist degene die haar een veilige omgeving had moeten bieden, nu het slachtoffer bij de verdachte bleef logeren en zij aldus aan de zorg van de verdachte was toevertrouwd. De verdachte heeft zich echter uitsluitend laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en hij heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden daarvan vaak nog lange tijd last en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijkse bestaan. Daarop is de onderhavige zaak geen uitzondering. Uit een zich in het dossier bevindend e-mailbericht van 16 februari 2021 van het slachtoffer volgt dat zij heel erg met zichzelf in de knoop is gaan zitten en daardoor het verkeerde pad op is gegaan. Zij heeft last (gehad) van agressie, angst en een eetproblemen. Het hof rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Het hof heeft kennis genomen van een op naam van de verdachte gesteld uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in 1993, één maal onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit en daarna niet meer.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd zal het hof niet een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, nu het hof thans geen meerwaarde meer ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden. Dit heeft te maken met het tijdsverloop van deze zaak – het feit dateert uit 2013 - , met het gegeven dat de verdachte sinds 22 november 2015 niet meer gedetineerd is, volgens zijn raadsman afgezonderd leeft en de verdachte na het plegen van het onderhavige delict geen justitiecontacten meer heeft gehad.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen de – na terugwijzing door de Hoge Raad – binnenkomst van het dossier bij het hof en het eindarrest. Het hof heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met deze overschrijding van de redelijke termijn door alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van de verdachte op te leggen, waardoor tenuitvoerlegging van dit arrest geen directe gevolgen meer zal hebben voor de verdachte. Gelet hierop is het hof van oordeel dat aan de overschrijding van de redelijke termijn geen verdergaande consequenties dienen te worden verbonden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet anders betwist dan met een beroep op vrijspraak.
Het hof is evenwel van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van€ 1.200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 721 (zevenhonderdeenentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 mei 2013.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,mr. A.S.I. van Delden en mr. C.M. Derijks, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 augustus 2021.
mr. A.S.I. van Delden is buiten staat dit arrest te ondertekenen.