Vgl. Hoge Raad 14 juni 1995, ECLI:NL:HR:AA1580.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-09-2022, nr. BK-ARN 21/01551
ECLI:NL:GHARL:2022:8132
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-09-2022
- Zaaknummer
BK-ARN 21/01551
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:8132, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑09‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:879
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:4797, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2022/1924
Viditax (FutD) 2022093004
FutD 2022-2672
Uitspraak 20‑09‑2022
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Afwaardering geldleningen. Aanmerkelijk belang?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/01551
uitspraakdatum: 20 september 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 8 september 2021, nummer AWB 19/48, ECLI:NL:RBGEL:2021:4797, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.553 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.083. Bij beschikking is € 2.666 aan belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en G.Z. van Elten RB, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [naam2] N.V. Deze vennootschap is op 24 april 2014 opgericht. Het geplaatste en gestorte kapitaal bedraagt € 310.000.
2.2.
[naam3] (hierna: [naam3] ) is enig aandeelhouder van [naam4] B.V. Deze vennootschap is enig aandeelhoudster van [naam5] B.V. en [naam6] B.V. [naam6] B.V. is op haar beurt enig aandeelhoudster in vijf deelnemingen, waaronder [naam7] B.V.
2.3.
[naam8] (hierna: [naam8] ), werkzaam bij [naam9] , heeft met dagtekening 19 mei 2014 een notitie opgesteld. In deze notitie wordt ingegaan op een voorgenomen participatie van [naam2] N.V. in [naam4] B.V. en de in dat kader te verstrekken geldleningen door [naam2] N.V. Voor zover relevant staat in deze notitie het volgende:
“Aanleiding :
Deelneming door [belanghebbende] in [naam4] en werkafspraken/werkagenda komende periode
Besproken en afspraken:
Geldleningen
Er worden ter versterking van het kapitaal en de financiering van de overname in [plaats1] twee geldleningen verstrekt aan [naam7] . Lening 1 van 40.000,- en Lening 2 van 75.000,- Deze laatste kan in delen worden opgenomen naar behoefte, zoals omschreven in de akte opgesteld op 16 mei j.l door notaris [naam10] , Geldverstrekker is [naam2] Bv ( [belanghebbende] )
Ter voorfinanciering van een aandelen transactie door [naam2] Bv in [naam4] Bv wordt een lening verstrekt aan de vennootschappen van [naam4] van 185.000,-. zodra de aandelen transactie door de fiscus is goedgekeurd wordt deze lening omgezet in 50% aandelen in [naam4] BV
(…)
Koopovereenkomst
Er dient op korte termijn nog een koop- en verkoopovereenkomst te worden opgesteld.
Aandelentransactie:
[naam2] Bv neemt een belang van 50% in [naam4] BV, zodra de fiscale goedkeuring hiervoor is ontvangen. De aandelen worden verkocht voor een bedrag van 185.000,- Ik verwijs hiervoor naar mijn notitie van 26 maart j.l. over de prijsbepaling hiervan
(…)
Ter zake het gezamenlijk aandeelhouderschap wordt tussen partijen een aandelenovereenkomst opgesteld. Ik heb hiervoor eerder input gegeven in mijn mail hierover op 3 april j.l. [naam11] heeft nog aangegeven dat hij t.a.v. de terugkoop van deze aandelen ook afspraken wenst te maken t.a.v. de prijsbepaling. Primair zullen wij voor de prijsbepaling dezelfde rekenmethode hanteren als werd gedaan voor de huidige aankoop. [naam11] wenst echter het uitstap moment te laten afhangen van het bereikte rendement. Ik heb geadviseerd dat [naam11] en [belanghebbende] dit gezamenlijk nog moeten bespreken.
(…)
Afspraken:
[naam11] en [belanghebbende] zitten deze week bij de notaris voor de lening en de uitbetaling daarvan.
Op korte termijn volgt aandelenoverdracht
[belanghebbende] en [naam11] stellen een aandeelhoudersovereenkomst op (input beschikbaar) en een koop- en verkoopovereenkomst (uiterlijk 2 juni afgerond)
(…)”
2.4.
Met dagtekening 21 mei 2014 zijn twee overeenkomsten van geldlening gesloten ter zake van leningen van [naam2] N.V. aan [naam7] B.V. Deze leningen betreffen een bedrag van respectievelijk € 40.000 en € 75.000. Van dit laatste bedrag is € 25.000 direct ter beschikking gesteld.
2.5.
Ook met dagtekening 21 mei 2014 is een overeenkomst van geldlening gesloten ter zake van een lening door [naam2] N.V. aan [naam4] B.V., [naam6] B.V. en [naam7] B.V., die zowel afzonderlijk als gezamenlijk worden aangeduid als schuldenaar. Deze lening betreft een bedrag van € 185.000. In afwijking van de andere twee leningen is in deze leningsovereenkomst het volgende opgenomen:
“INLEIDING
De schuldeiser en de schuldenaar hebben met elkander afspraken gemaakt omtrent het nemen door de schuldenaar [HOF: bedoeld zal zijn schuldeiser] van een deelneming in de schuldenaar, respectievelijk een deelneming in de vennootschap die middellijk of onmiddellijk de aandelen houdt van de schuldenaar.
Schuldenaar en schuldeiser hebben omtrent de fiscale consequenties en de te volgen route daarin bij de Belastingdienst om nadere informatie, respectievelijk goedkeuring verzocht. Die informatie /goedkeuring is op dit moment nog niet verkregen.
Gezien het feit dat het op dit moment noodzakelijk is dat de schuldenaar een kaptaalinjectie [sic] krijgt zal de ter beschikking stellen van kapitaal vooreerst ten titel van geldlening gebeuren. De geldlening zal na verkregen goedkeuring van de belastingdienst worden omgezet in aandeelkapitaal in de schuldenaar, respectievelijk de middellijk of onmiddellijk aandeelhouder van de schuldenaar. In dat kader verleent de schuldenaar aan de schuldeiser onherroepelijk volmacht.”
2.6.
Op 21 mei 2014 is ook een akte inzake de verpanding van bedrijfsmiddelen van [naam7] B.V. gepasseerd. Het pandrecht is gevestigd ten behoeve van [naam2] N.V. voor de vorengaande drie geldleningen van in totaal € 300.000 vermeerderd met een maximum van € 120.000 aan renten, boete en kosten. Het pandrecht is gevestigd op onder meer de huidige en toekomstige vorderingen en bedrijfsmiddelen en de voorraad van [naam7] B.V.
2.7.
Belanghebbende heeft op 26 juni 2014, 26 november 2014 en 7 december 2014 drie geldleningen aan [naam4] B.V. verstrekt ten bedrage van respectievelijk € 30.000, € 25.000 en € 120.000. In de desbetreffende overeenkomsten van geldlening is opgenomen dat de schuldenaar op eerste verzoek alle door de schuldeiser gewenste zekerheden zal verschaffen. [naam4] B.V. heeft begin januari 2015 de lening van 26 november 2014 van € 25.000 afgelost.
2.8.
De Rabobank heeft begin januari 2015 een financieringsvoorstel voor € 425.000 afgegeven aan [naam4] B.V. en haar dochtervennootschappen. De Rabobank heeft voor het verstrekken van deze financiering bedongen dat de bestaande zekerheden gehandhaafd blijven en worden aangevuld met een eerste pandrecht op de huidige en toekomstige inventaris, voorraden en vorderingen. Als nadere voorwaarde wordt onder meer bedongen dat de financiële injectie door belanghebbende van € 300.000 bij de voorgestelde structuurwijziging als eigen vermogen of achtergesteld vermogen wordt ingebracht.
2.9.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 19 mei 2015 een klacht ingediend bij de Belastingdienst vanwege het uitblijven van een reactie op het door hem ingediende verzoek tot vooroverleg van 12 november 2014 betreffende de voorgenomen herstructurering door [naam4] B.V. Als bijlage bij deze klacht heeft hij het verzoek tot vooroverleg toegevoegd. In dit verzoek staat voor zover relevant het volgende:
“De navolgende stappen zijn voorgenomen om van de huidige naar de gewenste structuur te komen:
1. Via juridische afsplitsing {‘uitzak’} worden de dochtervennootschappen en het onroerend goed juridisch afgesplitst in nieuwe dochtervennootschap genaamd tussenholding BV;
2. Aansluitend verkoopt [naam4] BV de helft van de aandelen in tussenholding BV aan [naam2] NV
(…)
Partijen hebben zich laten adviseren door een overname- en bankspecialist van [naam9] . Diens notitie is bijgevoegd. Zijn advies is om 50% van de onderneming te waarderen op € 185.000. Dan gaat het om de “doorgezakte” materiële onderneming en blijven pensioen- en stamrechten achter in [naam4] BV. In die rechten wenst [naam2] NV uiteraard niet te participeren. Voor de lening ad € 115.000 zullen diverse reële zekerheden worden gesteld. Voor de leningen zijn aflossingsschema’s voorzien.
(…)
Graag ontvangen wij uw bevestiging dat de hierboven beschreven transacties zonder de heffing van vennootschapsbelasting en zonder de heffing van overdrachtsbelasting kunnen plaatsvinden.”
2.10.
De Inspecteur heeft bij beschikking van 15 juni 2015 beslist dat de voorgenomen juridische afsplitsing van [naam4] B.V. niet in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing, waardoor de afsplitsing zonder heffing van vennootschapsbelasting en overdrachtsbelasting kan plaatsvinden.
2.11.
De dochtervennootschappen van [naam6] B.V. zijn op 23 juni 2015 failliet verklaard. [naam6] B.V. is op 21 juli 2015 failliet verklaard.
2.12.
De in 2.9 bedoelde ‘tussenholding BV’ is nimmer opgericht.
2.13.
Belanghebbende heeft op 26 augustus 2016 aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 57.443. Dit belastbaar inkomen is als volgt opgebouwd:
belastbare winst | € 109.317 |
resultaat uit overige werkzaamheden | -/- € 131.996 |
belastbare inkomsten uit eigen woning | -/- € 18.295 |
uitgaven voor inkomensvoorzieningen | -/- € 16.469 |
belastbaar inkomen uit werk en woning | -/- € 57.443 |
2.14.
Het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden is ontstaan, omdat belanghebbende ter zake van de aan [naam4] B.V. verstrekte leningen en de te vorderen rente ten laste van het resultaat voorzieningen van in totaal € 159.196 heeft gevormd.
2.15.
[naam2] N.V. heeft op 26 augustus 2016 aangifte vennootschapsbelasting gedaan over het boekjaar april 2014 tot en met 31 december 2015 naar een belastbaar bedrag van -/-€ 302.605. Zij heeft in dat boekjaar de vorderingen op [naam4] B.V., [naam6] B.V. en [naam7] B.V. ten bedrage van € 299.997 ten laste van de winst afgewaardeerd.
2.16.
De Inspecteur heeft op 29 juni 2018 de aanslag IB/PVV 2015 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.553. Hierbij heeft hij het resultaat uit overige werkzaamheden gecorrigeerd.
2.17.
[naam8] en [naam3] hebben op respectievelijk 7 april 2021 en 9 april 2021 een nagenoeg gelijkluidende verklaring afgelegd over de afspraken tussen belanghebbende en [naam3] ter zake van de participatie van belanghebbende in de onderneming van [naam4] B.V. Voor zover relevant staat hierin het volgende, waarbij het Hof uit de verklaring van [naam3] citeert:
“dat hij kennis heeft genomen van het feit dat de Belastingdienst ter discussie stelt dat de heer [belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: [belanghebbende] ) in mei 2014 is gaan participeren in [naam4] [Hof: [naam4] B.V.] casu quo een door haar daarvoor speciaal op te richten tussenholding; (…)
2. [belanghebbende] was bereid om, middels een door hem op te richten vennootschap, de benodigde liquiditeiten (€ 300.000) ter verschaffen. In ruil daarvoor verlangde hij middels de op te richten vennootschap voor 50% te participeren in [naam4] . (…)
4. [belanghebbende] en ik, enig aandeelhouder van [naam4] , zijn het vervolgens eens geworden over deze koop. Deze afspraak was in geen enkel opzicht voorwaardelijk of niet-afdwingbaar en wij zijn daar niet (ook niet later) op terug gekomen.
5. Omdat in de balans van [naam4] een aantal posten was opgenomen die mij persoonlijk betroffen (een pensioenvoorziening en een rekening-courantverhouding) leek het ons beter om deze af te zonderen van de onderneming waarin [belanghebbende] via zijn vennootschap in deelnam. Daarom is afgesproken aan de Belastingdienst te vragen of zij akkoord wilde gaan met een fiscaal geruisloos doorschuiven van de niet-aandeelhouder gebonden activa en passiva in een op te richten tussenholding. Bij een bevestigend antwoord (dat eigenlijk wel verwacht werd) zou dan op die basis worden geherstructureerd. Maar indien geen bevestiging zou worden verkregen zou [belanghebbende] via zijn vennootschap rechtstreeks in [naam4] deelnemen. In afwachting van een uitspraak van de Belastingdienst zouden de gelden vooralsnog worden geleend, echter met de aantekening dat van de geleende gelden een bedrag ad € 185.000 was geoormerkt als koopsom aandelen. Aan de notaris is gevraagd om het vorenstaande vast te leggen in de af te sluiten lenings- en pandrechtovereenkomsten. (…)”
3. Geschil
3.1.
In geschil is of belanghebbende een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 131.966 in aanmerking kan nemen. In het bijzonder is in geschil of belanghebbende geldleningen heeft verstrekt aan een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de door belanghebbende verstrekte geldleningen aangemerkt moeten worden als onzakelijke leningen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbende betoogt dat sprake is van een koopovereenkomst dan wel een optieovereenkomst ter zake van de aandelen [naam4] B.V. Tussen belanghebbende en [naam3] stond immers vast dat belanghebbende via [naam2] N.V. 50% van de aandelen in [naam4] B.V. zou verkrijgen tegen betaling van € 185.000. Belanghebbende heeft daardoor het economisch belang bij deze aandelen verkregen en had dus een aanmerkelijk belang in [naam4] B.V. Dat [naam4] B.V. aan de Belastingdienst zekerheid vooraf heeft gevraagd met betrekking tot het fiscaal geruisloos afsplitsen van de onderneming naar een nieuw op te richten vennootschap doet hier niet aan af. De afsplitsing van de onderneming was namelijk geen voorwaarde voor het verkrijgen van een belang in de onderneming van [naam4] B.V. De goedkeuring was alleen nodig, omdat belanghebbende de voorkeur had om via een nieuwe tussenhoudstervennootschap in die onderneming te participeren, waarbij de pensioenverplichting en de rekening-courantverhouding met [naam3] achter zouden blijven in [naam4] B.V. De door belanghebbende verstrekte geldleningen zouden in dat geval mee afgesplitst worden naar de nieuw op te richten tussenhoudstervennootschap. Er is dus sprake van het ter beschikking stellen van vermogen in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001, aldus belanghebbende.
4.2.
De Inspecteur stelt dat uit de door belanghebbende overgelegde stukken slechts een voornemen tot aandelenparticipatie blijkt. De afspraken tussen belanghebbende en [naam3] zijn onvoldoende bepaalbaar, waardoor geen sprake is van een koopovereenkomst of optierecht. Hierdoor heeft belanghebbende geen aanmerkelijk belang in [naam4] B.V. of een daarmee verbonden vennootschap gehad en is dus geen sprake van het ter beschikking stellen van vermogen in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001, aldus de Inspecteur.
4.3.
Artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 bepaalt, voor zover relevant, dat onder werkzaamheid mede wordt verstaan het rendabel maken van vermogensbestanddelen voor zover deze vermogensbestanddelen al dan niet tegen vergoeding rechtens dan wel in feite, direct of indirect ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft.
4.4.
Op grond van artikel 4.6, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 heeft een belastingplichtige een aanmerkelijk belang indien hij, al dan niet tezamen met zijn partner, direct of indirect voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Op grond van artikel 4.6, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB heeft een belastingplichtige een aanmerkelijk belang indien hij, al dan niet tezamen met zijn partner, direct of indirect rechten heeft om direct of indirect aandelen te verwerven tot tenminste 5% van het geplaatste kapitaal.
4.5.
Niet alleen de (juridische) eigenaar van aandelen wordt als aandeelhouder aangemerkt, maar ook de persoon die op grond van een met een derde gesloten koopovereenkomst het recht op levering van aandelen heeft verkregen alsmede de verplichting heeft de daarvoor afgesproken koopsom te betalen en daarmee het economische belang bij de betreffende aandelen heeft verkregen.1.
4.6.
Belanghebbende heeft een negatief resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt in dit geval met zich dat belanghebbende feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken waaruit de conclusie volgt dat hij een aanmerkelijk belang in [naam4] B.V. heeft.
4.7.
Het Hof acht aannemelijk dat sprake is van een koopovereenkomst tussen [naam2] N.V. en [naam4] B.V. Het voornemen van belanghebbende om via [naam2] N.V. in de onderneming van [naam4] B.V. te participeren, blijkt uit de notitie van [naam9] van 19 mei 2014. [naam2] N.V. heeft op 21 mei 2014 in overeenstemming met deze notitie de koopsom van € 185.000 eerst als geldlening ter beschikking gesteld. De in de notitie van [naam9] en in de overeenkomst van geldlening bedoelde goedkeuring van de Belastingdienst is op 12 november 2014 verzocht. De goedkeuring ziet op het fiscaal geruisloos afsplitsen van de onderneming van [naam4] B.V. in een nieuw op te richten tussenhoudstervennootschap waarvan [naam4] B.V. 50% van de aandelen aan [naam2] N.V. zal overdragen. De voorkeur van belanghebbende om via [naam2] N.V. in een nieuw op te richten tussenhoudstervennootschap te participeren, wordt onderschreven door de verklaringen van [naam8] en [naam3] van respectievelijk 7 april 2021 en 9 april 2021. Hieruit blijkt ook dat de goedkeuring van de Belastingdienst ter zake van de fiscaal geruisloze afsplitsing door partijen werd verwacht. Ter zitting heeft belanghebbende deze voorkeur bevestigd en verklaard dat indien de Belastingdienst geen goedkeuring zou hebben gegeven voor een fiscaal geruisloze afsplitsing, [naam2] N.V. direct in [naam4] B.V. zou participeren. Uit deze stukken en de gang van zaken blijkt dat [naam2] N.V. zich heeft verbonden om € 185.000 te betalen voor 50% van de aandelen in de nieuw op te richten vennootschap, tenzij de Belastingdienst geen goedkeuring zou hebben gegeven voor de fiscaal geruisloze afsplitsing van de onderneming, in welk geval [naam2] N.V. recht zou hebben op 50% van de aandelen in [naam4] B.V. Het is dus voldoende bepaalbaar welke zaak [naam2] N.V. heeft gekocht en welke prijs zij daarvoor moet betalen.
4.8.
Vaststaat dat de bedoeling en verwachting was dat [naam2] N.V. in de nieuw op te richten tussenhoudstervennootschap zou gaan participeren. Dit zou alleen anders zijn indien de Belastingdienst geen goedkeuring zou geven voor de gewenste fiscaal geruisloze afsplitsing van de onderneming van [naam4] B.V. In dat geval zou [naam2] N.V. direct in [naam4] B.V. participeren. Het Hof begrijpt deze afspraak zo dat [naam2] N.V. met [naam3] en [naam4] B.V. is overeengekomen dat zij 50% van de aandelen in de door [naam4] B.V. nieuw op te richten tussenhoudstervennootschap koopt onder de ontbindende voorwaarde, en 50% van de aandelen in [naam4] B.V. koopt onder de opschortende voorwaarde, dat de Belastingdienst geen goedkeuring geeft voor een fiscaal geruisloze afsplitsing van de onderneming van [naam4] B.V.
4.9.
De Belastingdienst heeft op 15 juni 2015 goedgekeurd dat de afsplitsing van de onderneming van [naam4] B.V. naar de nieuw op te richten tussenhoudstervennootschap fiscaal geruisloos kan plaatsvinden. De tussen [naam2] N.V. en [naam3] en [naam4] B.V. overeengekomen voorwaarde is daardoor niet in vervulling gegaan. Dit betekent dat [naam2] N.V. recht heeft op levering van 50% van de aandelen in de nieuw op te richten tussenhoudstervennootschap. Deze vennootschap is echter nooit opgericht, waardoor belanghebbende geen aanmerkelijk belang in deze vennootschap heeft gehad. Evenmin heeft hij een aanmerkelijk belang in [naam4] B.V. gehad. Door het niet in vervulling gaan van de opschortende voorwaarde heeft [naam2] N.V. namelijk geen afdwingbaar recht tot levering van 50% van de aandelen in [naam4] B.V. gehad. De beroepsgrond slaagt niet.
4.10.
Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat hij anderszins het recht had verkregen om aandelen in [naam4] B.V. te verwerven tot tenminste 5% van het geplaatst kapitaal, heeft hij dit naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt.
4.11.
Het Hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat geen sprake is van een aanmerkelijk belang, waardoor geen sprake kan zijn van het ter beschikking stellen van vermogen in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB. De Inspecteur heeft dus het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden terecht gecorrigeerd.
4.12.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2022.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (J.A.L. Heldens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 september 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑09‑2022