AEH: bedoeld zal zijn: de gegevens die zijn uitgelezen uit het Garmin-navigatiesysteem van de BMW-dienstmotorfiets.
HR, 21-04-2020, nr. 18/05577 H
ECLI:NL:HR:2020:766
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-04-2020
- Zaaknummer
18/05577 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:766, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2020; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:RBROT:2018:3703
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:411
ECLI:NL:PHR:2020:411, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:766
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0161
Uitspraak 21‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Herziening. Letsel door schuld in het verkeer t.g.v. aanrijding van motor van motoragent door vrachtwagencombinatie van aanvrager, art. 6 WVW 1994. Aangevoerd wordt dat uit verklaring van niet eerder gehoorde getuige blijkt dat motoragent voorafgaand aan ongeval anders heeft gehandeld dan blijkens bewijsvoering is vastgesteld in uitspraak Rb. HR: Op in CAG vermelde gronden kan in aanvraag aangevoerde niet worden aangemerkt als gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. CAG: V.zv. als novum opgevoerde verklaring inhoudt dat motoragent, van achteren komend, door aanvrager bestuurde vrachtwagen (rechts) heeft ingehaald waarna motoragent vlak voor vrachtwagen naar links is “geschoten”, is daarvoor in verklaringen van zowel slachtoffer als van aanvrager zelf geen steun te vinden. Ook andere getuigen, van wie verklaringen in dossier zijn opgenomen, vermelden die omstandigheid niet. Doorslaggevend is dat waarneming van getuige in aanvraag, dat motor aan (linker)zijkant werd geraakt door vrachtwagen, afstuit op objectieve gegevens m.b.t. botspositie uit VOA-rapport. V.zv. in aanvraag wordt aangevoerd dat door nieuwe getuige gestelde gang van zaken beter zou passen bij tachograafgegevens van vrachtwagen, afgezet tegen snelheidsgegevens van motor, geldt dat genoemde gegevens niet nieuw zijn te noemen, nu deze zich in dossier bevinden en blijkens p-v van zitting van Rb ook ruim aandacht hebben gehad. Aangevoerde gegevens leiden niet tot ernstig vermoeden dat Rb, ware zij daarmee bekend geweest, aanvrager zou hebben vrijgesproken van tlgd. Afwijzing aanvraag.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05577 H
Datum 21 april 2020
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2018, nummer 10/710280-15, ingediend door P.A.M. van Hoef, advocaat te Venray,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De rechtbank heeft de aanvrager ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf van 236 uren, subsidiair118 dagen hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
2. De aanvraag tot herziening
2.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat uit de verklaring van de niet eerder gehoorde getuige, [betrokkene 1], blijkt dat de motoragent [slachtoffer] voorafgaand aan het ongeval – bestaande uit een aanrijding van de motor van de motoragent door de vrachtwagencombinatie van de aanvrager – anders heeft gehandeld dan blijkens de bewijsvoering is vastgesteld in de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. Uit de verklaring van deze nieuwe getuige zou blijken dat – anders dan door de rechtbank is vastgesteld – de motoragent zich direct voorafgaand aan het ongeval niet steeds aan de voorzijde van de vrachtwagencombinatie van de aanvrager heeft bevonden. Ter staving van deze stelling is onder meer een e-mailbericht van 21 mei 2018 van [betrokkene 1] bijgevoegd, waarin zij verklaart te hebben gezien dat de motoragent direct voorafgaand aan het ongeval vanaf een naastgelegen rijstrook een snelle manoeuvre van rechts naar links voorlangs de vrachtwagencombinatie van de aanvrager heeft gemaakt en dat de motor vervolgens door de aanvrager “aan de zijkant achter” werd geraakt.
3. De conclusie van de advocaat-generaal
3.1
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag zal afwijzen.
3.2
De raadsman van de aanvrager heeft daarop schriftelijk gereageerd.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, op grond van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Op de door de advocaat-generaal in zijn conclusie onder 9 tot en met 16 vermelde gronden kan het in de aanvraag aangevoerde niet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge artikel 470 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2020.
Conclusie 10‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Herziening. Letsel door schuld in het verkeer t.g.v. aanrijding van motor van motoragent door vrachtwagencombinatie van aanvrager, art. 6 WVW 1994. Aangevoerd wordt dat uit verklaring van niet eerder gehoorde getuige blijkt dat motoragent voorafgaand aan ongeval anders heeft gehandeld dan blijkens bewijsvoering is vastgesteld in uitspraak Rb. HR: Op in CAG vermelde gronden kan in aanvraag aangevoerde niet worden aangemerkt als gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. CAG: V.zv. als novum opgevoerde verklaring inhoudt dat motoragent, van achteren komend, door aanvrager bestuurde vrachtwagen (rechts) heeft ingehaald waarna motoragent vlak voor vrachtwagen naar links is “geschoten”, is daarvoor in verklaringen van zowel slachtoffer als van aanvrager zelf geen steun te vinden. Ook andere getuigen, van wie verklaringen in dossier zijn opgenomen, vermelden die omstandigheid niet. Doorslaggevend is dat waarneming van getuige in aanvraag, dat motor aan (linker)zijkant werd geraakt door vrachtwagen, afstuit op objectieve gegevens m.b.t. botspositie uit VOA-rapport. V.zv. in aanvraag wordt aangevoerd dat door nieuwe getuige gestelde gang van zaken beter zou passen bij tachograafgegevens van vrachtwagen, afgezet tegen snelheidsgegevens van motor, geldt dat genoemde gegevens niet nieuw zijn te noemen, nu deze zich in dossier bevinden en blijkens p-v van zitting van Rb ook ruim aandacht hebben gehad. Aangevoerde gegevens leiden niet tot ernstig vermoeden dat Rb, ware zij daarmee bekend geweest, aanvrager zou hebben vrijgesproken van tlgd. Afwijzing aanvraag.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05577 H
Zitting 10 maart 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de aanvrager.
1. De aanvrager is bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 9 mei 2018 door de Rechtbank Rotterdam wegens “overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uur, met aftrek van voorarrest, en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 maanden, geheel voorwaardelijk.
2. Namens de aanvrager heeft mr. P.A.M. van Hoef, advocaat te Venray, op 21 december 2018 een aanvraag tot herziening van dit vonnis ingediend.
3. Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat:
“hij op 1 oktober 2015 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, nadat hij, verdachte, van een motoragent, rijdend op een herkenbare dienstmotorfiets, een teken tot volgen had gekregen, de invoeg-/uitvoegstrook van die Rijksweg A15 was opgereden, alwaar op dat moment in file/langzaam rijdend werd gereden, op (zeer) korte afstand achter die motoragent heeft gereden en zonder zich voldoende ervan te hebben vergewist dat de motorrijder zich niet meer (kort) vóór of in de nabijheid van zijn voertuig bevond (gas gevend) tegen de achterzijde van die dienstmotorfiets is aangebotst of aangereden, waardoor die motorrijder ten val is gekomen en door die vrachtwagen werd overreden, als gevolg waarvan die motorrijder, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten armletsel, waardoor gedeeltelijke amputatie noodzakelijk was) is ontstaan.”
4. Onder de kop “4. Waardering van het bewijs” is in het vonnis het volgende opgenomen:
“4.1. Inleiding
Op 1 oktober 2015 heeft op de gecombineerde op- en afrit 15/16 van de Rijksweg A15 te Rotterdam een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij betrokken waren de vrachtwagencombinatie (vrachtwagen met aanhanger) die bestuurd werd door de verdachte, en de politiemotor die bestuurd werd door een motoragent van de politie Eenheid Rotterdam, genaamd [slachtoffer] . De vrachtwagencombinatie heeft daarbij de politiemotor van achteren geraakt, waardoor deze enkele meters vooruit werd geduwd, uit balans is geraakt en is omgevallen. De motoragent is daardoor op het asfalt terechtgekomen en de vrachtwagencombinatie is op enig moment met ten minste zijn linker voorwiel over de rechter arm van de motoragent gereden. De motoragent is als gevolg van het ongeluk zeer zwaar gewond geraakt. De verwondingen aan zijn rechter arm waren dermate ernstig dat een bovenarm op één derde moest worden geamputeerd.
Even voor de aanrijding had de motoragent de verdachte een stopteken gegeven omdat zijn vrachtwagencombinatie vermoedelijk te zwaar was beladen. De verdachte werd daarop door de motoragent gesommeerd om hem te volgen naar de weegbrug gelegen aan de Shell Poort 5 aan de Vondelingenweg te Rotterdam-Hoogvliet. Dat heeft de verdachte ook gedaan. Bij de oprit naar de A15 toe werd duidelijk dat er op de A15 sprake was van langzaam rijdend verkeer. De verdachte, op dat moment in de veronderstelling verkerend dat hij vanaf de oprit moest invoegen naar de tweede (hoofdrij)baan, had zijn aandacht (naar eigen zeggen) bij het verkeer op die baan, op zoek naar voldoende ruimte om te kunnen invoegen met zijn vrachtwagencombinatie. Toen hij in de gaten kreeg dat de oprit 15 rechtstreeks doorliep in de afrit 16 en dat hij die afrit 16 moest volgen om (uiteindelijk) bij de weegbrug te kunnen komen, heeft hij (naar eigen zeggen) zijn invoegpoging gestaakt en gas gegeven om rechtdoor te gaan. De verdachte heeft daarbij de motoragent, die op dat moment vóór hem reed, over het hoofd gezien.
4.2. Verdenking
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat het verkeersongeluk is veroorzaakt doordat de verdachte zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, waardoor de motoragent zwaar lichamelijk letsel is toegebracht (primair tenlastegelegde) dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt waardoor de motoragent is overreden (subsidiair tenlastegelegde) dan wel dat hij zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen een afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was (meer subsidiair tenlastegelegde).
4.3. Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Aangevoerd is dat de verdachte weliswaar een verkeersfout heeft gemaakt met zeer ernstige gevolgen voor de motoragent, maar dat van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 geen sprake is. Uit de gevolgen van het verkeersongeval alleen kan die schuld niet worden afgeleid. In de visie van de verdediging betreft het hier een ongelukkige samenloop van omstandigheden waardoor de verdachte de motoragent, die op een te korte afstand vóór zijn vrachtwagen reed, over het hoofd heeft gezien. Dat enkele feit is onvoldoende voor de conclusie dat sprake zou zijn van grove schuld, aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid. Daarvoor dient nog een tweede omstandigheid te zijn die de verdachte zwaar is aan te rekenen.
4.4. Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt. Op grond van de verklaring van de verdachte kan worden vastgesteld dat hij kort voor het ongeval op zeer korte afstand van de motoragent reed en dat hij daarbij niet steeds naar voren keek en ook niet op het in het dasboard van zijn vrachtwagencombinatie aanwezige beeldscherm van de zgn. dodehoekcamera waarop de verkeersdeelnemers en voorwerpen die zich op zeer korte afstand van de voorzijde van de vrachtwagencombinatie bevinden, te zien zijn. Hij heeft -volgens zijn verklaring op de terechtzitting- louter gekeken naar de rijbaan links naast hem omdat hij op dat moment dacht dat hij daar moest invoegen. De verdachte heeft dus niet steeds zijn aandacht gehouden bij de motoragent die hij moest volgen, wat hij wel had moeten doen. Dat hij de motoragent moest volgen was hem uitdrukkelijk door de motoragent te kennen gegeven. Deze aanwijzing om de motoragent te volgen betekent niet dat de verdachte zeer kort op die motoragent moest gaan rijden. Vanzelfsprekend moeten ook in dat geval de geschreven en ongeschreven verkeersnormen in acht genomen worden en dient voldoende afstand te worden gehouden. Dat heeft de verdachte niet gedaan. Hij heeft niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor de motoragent die voor hem reed. Daardoor heeft het kunnen gebeuren dat de verdachte de motoragent heeft aangereden.
Vervolgens dient te worden beantwoord of de verdachte door aldus te handelen zich zodanig heeft gedragen dat het ontstaan van het ongeluk aan zijn schuld is te wijten, in de zin dat hij zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. Met andere woorden: of er sprake is van een feit als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van de mate van schuld aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval, waarbij één verkeersfout in het algemeen niet voldoende is om van schuld in de zin van artikel 6 WVW te spreken. Er moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden.
De strekking van het verweer van de verdediging is dat die bijkomende omstandigheden er niet zijn en dat er slechts sprake was van (zo begrijpt de rechtbank de verdediging) een moment van onoplettendheid bij de verdachte waardoor hij de motoragent over het hoofd heeft gezien. De rechtbank volgt dit standpunt van de verdediging niet. Daarvoor is het volgende van belang.
De door de verdediging aangehaalde jurisprudentie ziet op een geval dat niet vergelijkbaar is met het onderhavige geval. Anders dan in die zaak, is de motoragent in deze zaak niet een toevallige verkeersdeelnemer die door de verdachte in het geheel niet is opgemerkt alvorens het verkeersongeval plaatsvond. In deze zaak heeft de verdachte, als gezegd, juist uitdrukkelijk de opdracht gekregen om de motoragent te volgen. De verdachte was dus zeer wel bekend met het feit dat de motoragent voor hem reed.
Het gevaar bestaat dan dat, zeker in het geval van filevorming, de motoragent in de dode hoek aan de voorkant van de vrachtwagen terecht komt, waardoor hij geheel of gedeeltelijk niet meer is te zien vanuit de cabine van de vrachtwagen. De verdachte moet zich van dit gevaar bewust zijn geweest, zeker gezien het feit dat hij een zeer ervaren vrachtwagenchauffeur is. Het had op zijn weg gelegen om te voorkomen dat dit gevaar zich zou voordoen. De verdachte heeft dat nagelaten.
Uit technisch onderzoek is immers gebleken dat het grondvlak voor de vrachtwagencombinatie tot 5.30 meter voor de bestuurder niet zichtbaar is vanuit de cabine. De hoogte van de dode hoek wordt bepaald door het oogpunt van de bestuurder, in dit geval de verdachte. Dat ligt op 2.30 meter. Objecten binnen deze driehoek zijn voor de verdachte niet zichtbaar. De motor en de motoragent konden hierin geheel wegvallen. Uit de eigen verklaring van de verdachte volgt dat hij op enig moment de motoragent nog slechts gedeeltelijk kon zien: eerst zag hij nog slechts het bovengedeelte van de rug en later nog slechts de helm van de motoragent. De motoragent bevond zich op dat moment dus al gedeeltelijk in de dode hoek van de vrachtwagencombinatie (op een afstand van respectievelijk 1.86 meter en 0.96 meter, zo blijkt uit technisch onderzoek). De verdachte heeft zijn snelheid daarop onvoldoende verminderd. In plaats daarvan heeft hij, naar eigen zeggen, kort daarna zijn snelheid juist vermeerderd. Dat deel van de verklaring is ook in overeenstemming met de resultaten van de verkeersongevallenanalyse. De verdachte heeft dat, naar eigen zeggen, gedaan zonder goed te kijken waar de motoragent zich op dat moment bevond. Hij heeft niet naar voren gekeken en ook niet op het beeldscherm van zijn dodehoekcamera. Hij zegt de motoragent niet meer te hebben gezien en nam daarom aan dat de motoragent al vooruit was gereden. Het lag echter op de weg van de verdachte zich ervan te vergewissen dat hij – zonder gevaar – zijn snelheid kon vermeerderen. Zeker in dit geval mocht van de verdachte extra alertheid worden verwacht, omdat de motoragent een (zeer) kwetsbare verkeersdeelnemer is in verhouding tot de vrachtwagencombinatie van ruim 66.000 kg van de verdachte.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld in de zin van artikel 6 WVW.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat de verkeerssituatie op de gecombineerde af- en oprit voor de verdachte en de motoragent onoverzichtelijk was en dat onduidelijk was of er moest worden ingevoegd of niet. Deze omstandigheid kan echter niet tot een ander oordeel leiden. Een onoverzichtelijke verkeerssituatie vraagt in het algemeen juist extra oplettendheid van de verkeersdeelnemers. In dit geval geldt ook nog dat de verdachte uit de handelingen van de motoragent, wiens aanwijzingen hij moest volgen, niet heeft kunnen afleiden dat het de bedoeling was dat zij zouden invoegen op de hoofdrijbaan. Uit de verklaring van de motoragent is immers duidelijk geworden dat hij zich “even moest oriënteren” op de snelste route naar de weegplaats en dat hij ten tijde van het ongeval nog in het midden van de in- en uitvoegstrook reed, wat overeenkomt met het feit dat het raakpunt tussen de motor en de vrachtwagen was gelegen op het midden van de voorzijde van de vrachtwagen.”
5. De aanvraag is er op gegrond dat sprake is van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de gewezen verdachte, als bedoeld in art. 457, eerste lid, aanhef en onder c, Sv.
6. Het gegeven dat als novum in herziening wordt aangevoerd is een verklaring van [betrokkene 1] , die verklaart het ongeval te hebben zien gebeuren. Haar verklaring, vervat in een e‑mail van 21 mei 2018 aan de toenmalige advocaat van de aanvrager, luidt – ten aanzien van de door haar waargenomen gang van zaken – als volgt:
“Op die bewuste dag reed ik de Thomassen tunnel door onder het viaduct door op de a 15 toen ik rechts van mij op de invoegstrook een motor agent zag die met grote snelheid de A15 opvloog en dicht achter een vrachtwagen ging hangen waardoor hij niet meer kon zien wat er gaande was aan beide kanten (dit was niet de vrachtwagen van [aanvrager] ) hij was heel geïrriteerd bezig dat zag ik aan zijn rijstijl... ik ben namelijk zelf al jaren een motorrijdster en heb behoorlijk veel ervaring met motorrijden en zelfs bij een motorzaak gewerkt dat motorrijders mij altijd opvallen en hij viel duidelijk op... dacht nog daar heb je weer zo'n motormuis die zich slecht aan de motor regels houd...
hij kon niet het geduld opbrengen en vloog rechts de vluchtstrook op en weg was hij.... toen begon het verkeer van snelheid te minderen en kwam ik in een file terecht... het was een file die niet lang stil stond maar met stoppen en weer optrekken...
op een gegeven moment stond ik gelijk met [aanvrager] stil... ik op de 3de strook...naast mij was er geen auto aanwezig op de strook 2de strook.. wel voor een auto en iets achter op de 2de strook een auto... waardoor mijn zicht naar naar de vrachtauto van [aanvrager] heel duidelijk was... voor mij op de 3de strook stonden auto's en achter mij ook.... voor [aanvrager] stond een zwarte auto... tussen de vrachtwagen en de zwarte auto was er beperkt ruimte... niet voor een motor om daar recht in te steken ... we stonden nog niet zo lang stil en opeens zie ik dat er een motoragent onderlangs de gril van de vrachtwagen van rechts naar links wilt inhalen om op de tweede rijstrook te komen... nou ja ik neem aan dat dat zijn plan was.... ik zei nog wtf waar komt hij nou vandaan en wat doet hij nou!!!!... op datzelfde moment dat de agent dit beslist begon het verkeer te rijden en iedereen trok op hetzelfde moment op... de motor werd aan de zijkant achter geraakt en en daardoor raakte de motor uit balans... om de motor weer in balans te krijgen heeft de motoragent getracht zijn stuur om te gooien naar rechts... maar omdat hij een behoorlijke impact aan de linker kant had gehad ... krijg je met het omgooien van je stuur dezelfde impact terug en toen hield hij hem niet en viel hij van zijn motor op de de rechter kant van zijn lichaam... hij schoof over het asfalt en rolde ook langs de wielen van de vrachtwagen die natuurlijk al reed... ik schreeuwde het nog uit... niet onder de wielen niet onder de wielen en ik hield mijn hart vast... op een haar na ging hij langs de wielen maar hij raakte ze niet... en bij de de allerlaatste wielen zie ik dat de wielen van hem afgaan ... het gevaar was geweken... de vrachtwagen ging de vluchtstrook op... maar toen was het natuurlijk nog niet voorbij... want wat zou het verkeer achter deze vrachtwagen doen... maar omdat ik zelf ook reed kon ik niet meer zien wat er met het achter verkeer gebeurde... zag wel in mijn buitenspiegel dat het verkeer was gestopt maar of de agent door hun geraakt was dat kon ik niet zien...
Mijn reactie was om te stoppen... was zo geschrokken ... was vreselijk wat ik gezien heb... maar omdat er voor en achter mij auto's reed kon ik niet stoppen en ben naar mijn bestemming gereden… (…)”
7. Volgens de raadsman van de aanvrager blijkt uit de verklaring van een andere gang van zaken dan de rechtbank heeft aangenomen. Anders dan de rechtbank aannam zou het slachtoffer niet al enige tijd voor de vrachtwagen van de aanvrager hebben gereden op het moment dat hij door de optrekkende vrachtwagen van achteren werd geraakt. Ik citeer uit de aanvraag: “Door de getuigenis van [betrokkene 1] is er een veel eenvoudigere verklaring. [aanvrager] heeft in zijn vooruitrijcamera niets kúnnen zien, want kort vóór de aanrijding reed er geen motor meer vóór zijn vrachtwagen uit. [slachtoffer] is immers vanaf rechts ineens vóór de vrachtwagen langs geschoten.” Deze verklaring past volgens de aanvraag ook beter bij overige gegevens uit het dossier: “De verklaring van [betrokkene 1] daarentegen past wél volledig bij de tachograafgegevens1.van de motor: [slachtoffer] is met 52 km per uur rechts langs de file / de vrachtwagen op gereden, heeft bij de voorzijde van de vrachtwagen aangekomen fors tot 14 km per uur afgeremd om de draai van 90 graden te maken en heeft vervolgens tot 31 km per uur geaccelereerd om vóór de vrachtwagen langs te "flitsen". Hierbij is hij door de optrekkende vrachtwagen aangereden en is de snelheid tot 0 km per uur teruggebracht.”
8. De gegevens waar de aanvraag zich op beroept zijn zeker nieuw. Na de veroordeling van de aanvrager heeft [betrokkene 1] een bericht op Facebook gepost, waarin zij meldt dat zij het ongeluk heeft zien gebeuren, dat het helemaal niet zo was gegaan en dat de agent fout zat. Vervolgens is haar nadere verklaring boven water gekomen.
9. Voor een novum in herziening is echter, behalve dat het om een nieuw gegeven gaat, vereist dat dit – voor zover hier van belang – op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de gewezen verdachte. Van belang is dus hoe het nieuwe gegeven zich verhoudt tot het door de rechter gebezigde bewijs.
10. Op dit laatste punt is de nieuw geproduceerde verklaring naar ik meen problematisch, bezien vanuit de optiek van de aanvrager.
11. Ik wijs als eerste op de verklaring van de motoragent, die onder de bewijsmiddelen in het vonnis is opgenomen. Daaruit maak ik op dat de motoragent voorafgaand aan de aanrijding vóór de door de aanvrager bestuurde vrachtwagen reed. De verklaring luidt als volgt:
“Ik ben werkzaam bij de politie als motoragent. Op 1 oktober 2015 heb ik een vrachtwagen combinatie staande gehouden en opdracht gegeven mij te volgen naar de weegbrug bij de Shell poort 5 aan de Vondelingen weg. Ik gaf daarbij aan dat we een stukje terug moesten rijden via de A15 rechts.
Bovenaan de oprit, op de gecombineerde in/uitvoegstrook naar de A15, werd het drukker op de weg en moest ik mijn snelheid minderen. Ik was mezelf even aan het oriënteren hoe ik het snelste bij de weegbrug kon komen. Ik had hier voldoende tijd voor omdat er een behoorlijke afstand tussen mij en die vrachtwagen zat. Ik reed gewoon mee met het overige verkeer. Ik was in afwachting van het eerste ANWB-bord om te kijken welke rijstrook ik moest volgen. Ik ben daarbij niet van rijpositie gewisseld en reed nog op de gecombineerde in-uitvoegstrook. Kort daarna hoorde ik plotseling het lage geluid bijna brullende geluid van een vrachtwagenmotor die hoogtoerig rijdt. Ik had het idee dat er plotseling gas werd bijgegeven omdat het toerental zo hoog opliep. Ik wist zeker dat het geluid direct achter mij vandaan kwam en niet van bijvoorbeeld een andere rijstrook. Ik schrok hier enorm van en keek gelijk in mijn spiegel. Ik zag alleen maar een vrachtwagen, zo dicht reed die vrachtwagen achter mij op dat moment. Ik zag niets meer van de lucht en werd gelijk van achteren aangereden.(…)”
12. Ten tweede verklaarde de aanvrager als verdachte bij de rechtbank blijkens de bewijsmiddelen als volgt:
“Ik ben op de oprit naar de rijksweg A15 te Rotterdam achter de motoragent gaan rijden richting het weegstation. Het was druk op de weg, er werd stapvoets gereden. Ik dacht dat ik moest invoegen en bereidde mij daarop voor. Dat deed ik door in mijn linker spiegel en opzij te kijken. Op dat moment is de motoragent uit mijn zicht verdwenen. Ik kan niet tegelijkertijd opzij en naar voren kijken. Ik hield er geen rekening mee dat hij vlak voor mijn auto reed. Ik verwachtte dat niet. Toen ik besefte dat de oprit ook een afrit was, ben ik gaan optrekken. Ik had niet meteen door dat ik de motoragent had aangereden, maar ik voelde wel wat onder mijn wiel. Ik weet dat er een dode hoek zit aan de voorkant van de cabine van mijn vrachtwagen. Ik heb voorafgaand aan het ongeluk niet op de dodehoekcamera gekeken.”
Voorts verklaarde de aanvrager bij de politie:
“Toen de motorrijder en ik op 1 oktober 2015 de oprit van de A15 waren opgereden, reed de motoragent vlak voor me. Ik zag de helft van zijn rug nog. Er kon geen personenauto meer tussen. Even later zag ik alleen de helm nog van de motoragent. Ik keek in mijn linker spiegel om in te voegen. Ik besefte toen dat de oprit/afrit was veranderd en dat wij niet hoefden in te voegen. Toen ik dat besefte keek ik voor me om te kijken waar de motorrijder heen zou gaan. Ik zag toen de motorrijder niet meer en ik nam aan dat hij rechts om de vrachtauto was gereden die zich voor mij bevond. Omdat ik ervan uitging dat de motorrijder al was doorgereden, besloot ik om op te trekken om zo mijn weg rechtdoor te vervolgen op de rijstrook waar ik al reed (oprit). Ik moest gas geven om weer op gang te komen. Op het moment dat ik gas gaf, was ik de motoragent kwijt.”
Uit beide verklaringen volgt dat ook in de waarneming van de aanvrager de motoragent voor hem reed.
13. Daar komt bij dat in het rapport van de Verkeersongevalsanalyse (hierna: VOA) van de forensisch deskundigen van de politie verslag wordt gedaan van een technisch onderzoek aan de bij het ongeval betrokken voertuigen, teneinde de botspositie te bepalen. Daaruit is gebleken dat de Ginaf (de vrachtwagen die werd bestuurd door de aanvrager) met de voorzijde in aanraking is gekomen met de achterzijde van de BMW (de motor van de agent).2.Verderop in de VOA-analyse valt te lezen hoe de deskundigen van de politie tot die conclusie zijn gekomen:
“ 2.3.1 Bepaling botsposities
Aan de hand van de schade en de aangetroffen sporen aan beide voertuigen, werden de voertuigen tegen elkaar geplaatst. Hierdoor werd duidelijk hoe de voertuigen zich ongeveer ten opzichte van elkaar bevonden op het moment van de aanrijding.
De botspositie's zijn door ons statisch bepaald waarbij geen rekening is gehouden met eventuele voertuigbewegingen als gevolg van remmen en/of accelereren ten tijde van de botsing.
Op het midden van de voorbumper, op het gedeelte onder de plaats waar de kentekenplaat bevestigd diende te zijn troffen wij een zwart rubber veegspoor aan. In dit rubber veegspoor waren verticale lijnen zichtbaar waaruit wij konden opmaken dat het spoor kennelijk in verticale richting was afgetekend.
In een nagenoeg rechte lijn naar boven troffen wij op de tweede lamel, geteld vanaf de onderzijde, een afdruk in het kunststof aan die kennelijk was veroorzaakt door een rechthoekig voorwerp.
Om de botspositie te bepalen werd de BMW met de achterzijde tegen de voorzijde van de Ginaf geplaatst. Hierbij was de BMW dusdanig gepositioneerd dat de achterband zich ter hoogte van het rubber veegspoor op de voorbumper bevond. In deze positie zagen wij dat de roestvrijstalen plaat boven de achterlichtunit van de BMW zich exact ter hoogte van de aftekening op de tweede lamel van de grille aan de voorzijde van de Ginaf bevond. De breedte van de roestvrijstalen plaat kwam overeen met de breedte van de aftekening op de lamel in de grille.
Ons inziens was dit een goede aanwijzing hoe de positie van de beide voertuigen was op het moment van de aanrijding.”3.
14. Voor zover de als novum opgevoerde verklaring inhoudt dat de motoragent, van achteren komend, de door de aanvrager bestuurde vrachtwagen (rechts) heeft ingehaald waarna de motoragent vlak voor de vrachtwagen naar links is “geschoten” is in de verklaringen van zowel het slachtoffer als van de aanvrager zelf geen steun te vinden. Ook de andere getuigen, van wie verklaringen in het dossier zijn opgenomen, vermelden die omstandigheid niet. Doorslaggevend lijkt mij te zijn dat de waarneming van [betrokkene 1] , dat de motor aan de (linker)zijkant werd geraakt door de vrachtwagen, afstuit op de objectieve gegevens met betrekking tot de botspositie uit het VOA-rapport.
15. Waar nog in de aanvraag wordt aangevoerd dat de door de nieuwe getuige gestelde gang van zaken beter zou passen bij de tachograafgegevens van de vrachtwagen, afgezet tegen de snelheidsgegevens van de motor, zoals die zijn afgeleid uit het Garmin-navigatiesysteem van de motor, merk ik nog het volgende op. De genoemde gegevens zijn zeker niet nieuw te noemen, integendeel, deze bevinden zich in het dossier en hebben blijkens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank ook ruim aandacht gehad. Een andere onderbouwing door een deskundige ontbreekt daarnaast in de aanvraag. Daarom kan de in herziening ingenomen stelling buiten beschouwing blijven. Ten overvloede merk ik nog op, dat uit het rapport dat is opgemaakt van het onderzoek naar de tachograafgegevens van de vrachtwagen blijkt dat de snelheid van de motor, die kort voor het ongeval nog 52 km/u bedroeg, om daarna te dalen tot 14 km/u, zich heel wel lijkt te verdragen met de gegevens uit het tachograafonderzoek, waaruit blijkt dat de snelheid van de vrachtwagen op een afstand van 251,11 meter vóór de eindpositie nog 48 km/u bedroeg. Met andere woorden: uit de snelheid van de motor valt niet af te leiden dat de er sprake was van een acceleratie die slechts verklaard kan worden door het (plotseling) inhalen van de vrachtwagen. Integendeel, de gemeten snelheden wijzen er op dat beide voertuigen zich in dezelfde verkeersstroom bevonden, die eerst met een snelheid van ca. 50 km/u reed waarna de snelheid van de betrokken voertuigen terugzakte, naar ca. 16 km/u voor de vrachtwagen en vrachtwagen en 14 km/u voor de motor. Daarna nam de snelheid van de vrachtwagen toe tot 28 km/u waarop de aanrijding volgde. Dat alles past, anders dan in de aanvraag wordt gesteld, naadloos in het door de rechtbank bewezenverklaarde scenario en discrimineert niet ten opzichte van de door de nieuwe getuige beschreven gang van zaken.
16. Ik meen dus dat de aangevoerde nieuwe gegevens niet leiden tot een ernstig vermoeden dat de rechtbank, ware zij daarmee bekend geweest, van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken van het tenlastegelegde. Dat moet leiden tot ongegrondverklaring van de aanvraag.
17. Geheel ten overvloede merk ik nog op dat, ook al ware uit te gaan van het door de nieuwe getuige beschreven scenario, zulks niet zonder meer tot een vrijspraak van het tenlastegelegde zou moeten leiden. De kern van het schuldverwijt dat de rechtbank heeft aangenomen is dat de aanvrager – destijds als verdachte – zich ervan bewust had moeten zijn dat de motor zich nog steeds voor de vrachtwagen, in de dode hoek zou kunnen bevinden. Daarmee had hij rekening moeten houden, wat hij niet voldoende heeft gedaan. Ook in een situatie waarin de motor plotseling vóór de vrachtwagen was gaan rijden blijft de kern van dat verwijt nog overeind.
18. Deze conclusie strekt tot ongegrondverklaring van de aanvraag.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden