Rb. Rotterdam, 09-05-2018, nr. 10/710280-15
ECLI:NL:RBROT:2018:3703
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-05-2018
- Zaaknummer
10/710280-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2018:3703, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑05‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Herziening: ECLI:NL:HR:2020:766
- Vindplaatsen
Jwr 2018/28
Uitspraak 09‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Overtreding artikel 6 Wegenverkeerswet. Aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid. Verkeersongeval met door verdachte bestuurde vrachtwagencombinatie. Motoragent hierdoor zwaar gewond geraakt (geamputeerde arm). Verdachte heeft snelheid vermeerderd terwijl slachtoffer zich in zijn dodehoek bevond. Verdachte heeft bij optrekken niet goed gekeken waar agent was. Hij heeft niet naar voren gekeken en ook niet op beeldscherm dodehoekcamera. Negatieve publiciteit in strafverminderende zin meegewogen in strafmaat. Taakstraf 240 uur Gevangenisstraf 2 maanden voorwaardelijk. Rijontzegging 18 maanden voorwaardelijk.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/710280-15
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R.H.P. Feiner, advocaat te Rotterdam.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het opnieuw aangevangen onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2018.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding voor de terechtzitting van 13 februari 2018, op welke terechtzitting het onderzoek is geschorst tot de hiervoor genoemde terechtzitting van 25 april 2018. De verdachte was eerder gedagvaard voor de terechtzitting van 23 augustus 2017. Tegen die dagvaarding is door de verdachte een bezwaarschrift ingediend. Bij beschikking van de raadkamer van deze rechtbank van 23 augustus 2017 is dat bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond verklaard en de verdachte ter zake van de bij die dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde opzetdelicten buiten vervolging gesteld. Bij de dagvaarding voor de terechtzitting van 13 februari 2018, waarop thans recht wordt gedaan, is hetgeen aan de verdachte wordt tenlastegelegd in overeenstemming gebracht met de beschikking van de rechtbank van 23 augustus 2017.
De tekst van de in de dagvaarding voor de terechtzitting van 13 februari 2018 opgenomen tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. A.H.J.M. Damen heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- -
veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 160 uren, met aftrek van 4 uren voor de tijd door de verdachte in verzekering doorgebracht, subsidiair vervangende hechtenis voor de duur van 78 dagen;
- -
ontzegging aan de verdachte van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 maanden, met aftrek van de 10 dagen gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd is geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Inleiding
Op 1 oktober 2015 heeft op de gecombineerde op- en afrit 15/16 van de Rijksweg Al5 te Rotterdam een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij betrokken waren de vrachtwagencombinatie (vrachtwagen met aanhanger) die bestuurd werd door de verdachte, en de politiemotor die bestuurd werd door een motoragent van de politie Eenheid Rotterdam, genaamd [naam slachtoffer] . De vrachtwagencombinatie heeft daarbij de politiemotor van achteren geraakt, waardoor deze enkele meters vooruit werd geduwd, uit balans is geraakt en is omgevallen. De motoragent is daardoor op het asfalt terechtgekomen en de vrachtwagencombinatie is op enig moment met ten minste zijn linker voorwiel over de rechter arm van de motoragent gereden. De motoragent is als gevolg van het ongeluk zeer zwaar gewond geraakt. De verwondingen aan zijn rechter arm waren dermate ernstig dat een bovenarm op één derde moest worden geamputeerd.
Even voor de aanrijding had de motoragent de verdachte een stopteken gegeven omdat zijn vrachtwagencombinatie vermoedelijk te zwaar was beladen. De verdachte werd daarop door de motoragent gesommeerd om hem te volgen naar de weegbrug gelegen aan de Shell Poort 5 aan de Vondelingenweg te Rotterdam-Hoogvliet. Dat heeft de verdachte ook gedaan. Bij de oprit naar de A15 toe werd duidelijk dat er op de A15 sprake was van langzaam rijdend verkeer. De verdachte, op dat moment in de veronderstelling verkerend dat hij vanaf de oprit moest invoegen naar de tweede (hoofdrij)baan, had zijn aandacht (naar eigen zeggen) bij het verkeer op die baan, op zoek naar voldoende ruimte om te kunnen invoegen met zijn vrachtwagencombinatie. Toen hij in de gaten kreeg dat de oprit 15 rechtstreeks doorliep in de afrit 16 en dat hij die afrit 16 moest volgen om (uiteindelijk) bij de weegbrug te kunnen komen, heeft hij (naar eigen zeggen) zijn invoegpoging gestaakt en gas gegeven om rechtdoor te gaan. De verdachte heeft daarbij de motoragent, die op dat moment vóór hem reed, over het hoofd gezien.
4.2.
Verdenking
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat het verkeersongeluk is veroorzaakt doordat de verdachte zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, waardoor de motoragent zwaar lichamelijk letsel is toegebracht (primair tenlastegelegde) dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt waardoor de motoragent is overreden (subsidiair tenlastegelegde) dan wel dat hij zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen een afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was (meer subsidiair tenlastegelegde).
4.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Aangevoerd is dat de verdachte weliswaar een verkeersfout heeft gemaakt met zeer ernstige gevolgen voor de motoragent, maar dat van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 geen sprake is. Uit de gevolgen van het verkeersongeval alleen kan die schuld niet worden afgeleid. In de visie van de verdediging betreft het hier een ongelukkige samenloop van omstandigheden waardoor de verdachte de motoragent, die op een te korte afstand vóór zijn vrachtwagen reed, over het hoofd heeft gezien. Dat enkele feit is onvoldoende voor de conclusie dat sprake zou zijn van grove schuld, aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid. Daarvoor dient nog een tweede omstandigheid te zijn die de verdachte zwaar is aan te rekenen.
4.4.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt. Op grond van de verklaring van de verdachte kan worden vastgesteld dat hij kort voor het ongeval op zeer korte afstand van de motoragent reed en dat hij daarbij niet steeds naar voren keek en ook niet op het in het dasboard van zijn vrachtwagencombinatie aanwezige beeldscherm van de zgn. dodehoekcamera waarop de verkeersdeelnemers en voorwerpen die zich op zeer korte afstand van de voorzijde van de vrachtwagencombinatie bevinden, te zien zijn. Hij heeft
-volgens zijn verklaring op de terechtzitting- louter gekeken naar de rijbaan links naast hem omdat hij op dat moment dacht dat hij daar moest invoegen. De verdachte heeft dus niet steeds zijn aandacht gehouden bij de motoragent die hij moest volgen, wat hij wel had moeten doen. Dat hij de motoragent moest volgen was hem uitdrukkelijk door de motoragent te kennen gegeven. Deze aanwijzing om de motoragent te volgen betekent niet dat de verdachte zeer kort op die motoragent moest gaan rijden. Vanzelfsprekend moeten ook in dat geval de geschreven en ongeschreven verkeersnormen in acht genomen worden en dient voldoende afstand te worden gehouden. Dat heeft de verdachte niet gedaan. Hij heeft niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen en onvoldoende aandacht gehad voor de motoragent die voor hem reed. Daardoor heeft het kunnen gebeuren dat de verdachte de motoragent heeft aangereden.
Vervolgens dient te worden beantwoord of de verdachte door aldus te handelen zich zodanig heeft gedragen dat het ontstaan van het ongeluk aan zijn schuld is te wijten, in de zin dat hij zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. Met andere woorden: of er sprake is van een feit als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van de mate van schuld aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval, waarbij één verkeersfout in het algemeen niet voldoende is om van schuld in de zin van artikel 6 WVW te spreken. Er moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden.
De strekking van het verweer van de verdediging is dat die bijkomende omstandigheden er niet zijn en dat er slechts sprake was van (zo begrijpt de rechtbank de verdediging) een moment van onoplettendheid bij de verdachte waardoor hij de motoragent over het hoofd heeft gezien. De rechtbank volgt dit standpunt van de verdediging niet. Daarvoor is het volgende van belang.
De door de verdediging aangehaalde jurisprudentie ziet op een geval dat niet vergelijkbaar is met het onderhavige geval. Anders dan in die zaak, is de motoragent in deze zaak niet een toevallige verkeersdeelnemer die door de verdachte in het geheel niet is opgemerkt alvorens het verkeersongeval plaatsvond. In deze zaak heeft de verdachte, als gezegd, juist uitdrukkelijk de opdracht gekregen om de motoragent te volgen. De verdachte was dus zeer wel bekend met het feit dat de motoragent voor hem reed.
Het gevaar bestaat dan dat, zeker in het geval van filevorming, de motoragent in de dode hoek aan de voorkant van de vrachtwagen terecht komt, waardoor hij geheel of gedeeltelijk niet meer is te zien vanuit de cabine van de vrachtwagen. De verdachte moet zich van dit gevaar bewust zijn geweest, zeker gezien het feit dat hij een zeer ervaren vrachtwagenchauffeur is. Het lag vervolgens op zijn weg om te voorkomen dat dit gevaar zich zou voordoen. De verdachte heeft dat nagelaten.
Uit technisch onderzoek is immers gebleken dat het grondvlak voor de vrachtwagencombinatie tot 5.30 meter voor de bestuurder niet zichtbaar is vanuit de cabine. De hoogte van de dode hoek wordt bepaald door het oogpunt van de bestuurder, in dit geval de verdachte. Dat ligt op 2.30 meter. Objecten binnen deze driehoek zijn voor de verdachte niet zichtbaar. De motor en de motoragent konden hierin geheel wegvallen. Uit de eigen verklaring van de verdachte volgt dat hij op enig moment de motoragent nog slechts gedeeltelijk kon zien: eerst zag hij nog slechts het bovengedeelte van de rug en later nog slechts de helm van de motoragent. De motoragent bevond zich op dat moment dus al gedeeltelijk in de dode hoek van de vrachtwagencombinatie (op een afstand van respectievelijk 1.86 meter en 0.96 meter, zo blijkt uit technisch onderzoek). De verdachte heeft zijn snelheid daarop onvoldoende verminderd. In plaats daarvan heeft hij, naar eigen zeggen, kort daarna zijn snelheid juist vermeerderd. Dat deel van de verklaring is ook in overeenstemming met de resultaten van de verkeersongevallenanalyse. De verdachte heeft dat, naar eigen zeggen, gedaan zonder goed te kijken waar de motoragent zich op dat moment bevond. Hij heeft niet naar voren gekeken en ook niet op het beeldscherm van zijn dodehoekcamera. Hij zegt de motoragent niet meer te hebben gezien en nam daarom aan dat de motoragent al vooruit was gereden. Het lag echter op de weg van de verdachte zich ervan te vergewissen dat hij – zonder gevaar – zijn snelheid kon vermeerderen. Zeker in dit geval mocht van de verdachte extra alertheid worden verwacht, omdat de motoragent een (zeer) kwetsbare verkeersdeelnemer is in verhouding tot de vrachtwagencombinatie van ruim 66.000 kg van de verdachte.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld in de zin van artikel 6 WVW.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat de verkeerssituatie op de gecombineerde af- en oprit voor de verdachte en de motoragent onoverzichtelijk was en dat onduidelijk was of er moest worden ingevoegd of niet. Deze omstandigheid kan echter niet tot een ander oordeel leiden. Een onoverzichtelijke verkeerssituatie vraagt in het algemeen juist extra oplettendheid van de verkeersdeelnemers. In dit geval geldt nog dat de verdachte uit de handelingen van de motoragent, wiens aanwijzingen hij moest volgen, niet heeft kunnen afleiden dat het de bedoeling was dat zij zouden invoegen op de hoofdrijbaan. Uit de verklaring van de motoragent is immers duidelijk geworden dat hij zich “even moest oriënteren” op de snelste route naar de weegplaats en dat hij ten tijde van het ongeval nog in het midden van de in- en uitvoegstrook reed, wat overeenkomt met het feit dat het raakpunt tussen de motor en de vrachtwagen was gelegen op het midden van de voorzijde van de vrachtwagen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 1 oktober 2015 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, nadat hij, verdachte, van een motoragent, rijdend op een herkenbare dienstmotorfiets, een teken tot volgen had gekregen, de invoeg-/uitvoegstrook van die Rijksweg A15 was opgereden, alwaar op dat moment in file/langzaam rijdend werd gereden, op (zeer) korte afstand achter die motoragent heeft gereden en zonder zich voldoende ervan te hebben vergewist dat de motorrijder zich niet meer (kort) vóór of in de nabijheid van zijn voertuig bevond (gas gevend) tegen de achterzijde van die dienstmotorfiets is aangebotst of aangereden , waardoor die motorrijder ten val is gekomen en door die vrachtwagen werd overreden, als gevolg waarvan die motorrijder, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten armletsel, waardoor gedeeltelijke amputatie noodzakelijk was) is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straffen
7.1.
Algemene motivering
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een vrachtwagencombinbatie aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven, waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De gevolgen van het verkeersongeval zijn zeer ernstig voor het slachtoffer, die als politieambtenaar met zijn werk bezig was. Hij is zwaar gewond geraakt en zal voor de rest van zijn leven zijn rechter arm moeten missen. Uit de slachtofferverklaring die de advocaat van het slachtoffer op de terechtzitting heeft voorgelezen, is duidelijk naar voren gekomen hoezeer dit zowel in praktische als in emotionele zin ingrijpt in het dagelijks leven van het slachtoffer en zijn gezin. Het verdriet dat zij daarvan hebben is invoelbaar. De rechtbank houdt met deze ingrijpende gevolgen rekening bij de strafoplegging, maar is zich ervan bewust dat geen straf ooit helemaal recht kan doen aan het verdriet dat het slachtoffer en zijn naasten is aangedaan.
Tegelijkertijd houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte al bij het eerste verhoor en ook nadien herhaaldelijk heeft aangegeven zich zorgen te maken om het lot van het slachtoffer. De verdachte lijkt zich er terdege van bewust welk leed het slachtoffer is overkomen. Het is duidelijk dat de verdachte hier zelf ook onder lijdt en als gevolg hiervan na het ongeval ook enige weken niet heeft kunnen werken. Daar staat echter wel tegenover dat de verdachte op de terechtzitting onvoldoende heeft getoond dat hij het risicovolle van zin eigen handelen inziet. De rechtbank is er niet gerust op dat de verdachte, zonder stevige stok achter de deur, zijn verkeersgedrag in de toekomst zal aanpassen.
In straf verminderende zin weegt de rechtbank mee dat de verdachte veel negatieve publiciteit over zich heen heeft gekregen. Daarbij is in de eerste publicaties naar buiten gebracht dat de verdachte mogelijk opzettelijk op de motoragent heeft ingereden. De verdachte en zijn familieleden hebben van die berichtgeving vervelende, nadelige gevolgen ondervonden. Het dossier bevat echter geen aanwijzingen dat de verdachte opzettelijk zou hebben gehandeld en dat is de verdachte in deze procedure ook niet verweten.
Voorts is rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak en de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de berechting plaatsvindt .
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
28 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte is al zeer lang beroepschauffeur en dit is, voor zover bekend, de eerste en enige keer dat hij een ongeval heeft veroorzaakt met zulke ernstig gevolgen.
7.4.
Conclusies
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien voornoemde omstandigheden en overeenkomstig de eis van de officier van justitie, zal een taakstraf worden opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient ertoe om de ernst van het feit te benadrukken.
Daarnaast is bij feiten als deze een rijontzegging voor lange duur op zijn plaats. Omdat de verdachte voor zijn inkomen afhankelijk is van zijn rijbewijs, zal de rijontzegging geheel voorwaardelijk worden opgelegd. Dit geeft de verdachte de mogelijkheid om inkomen te (blijven) generen. De voorwaardelijke rijontzegging dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw zulke risico’s te nemen in het verkeer. Ook de overschrijding van de redelijke termijn van berechting is verdisconteerd in de beslissing om een geheel voorwaardelijke rijontzegging op te leggen.
Dat de rijontzegging geheel voorwaardelijk wordt opgelegd, wordt gecompenseerd doordat de rechtbank een hogere taakstraf oplegt dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
9. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
-de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig
maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 236 (tweehonderdzesendertig) uren te verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 118 (honderdachttien) dagen
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
bepaalt dat deze ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2018.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:
hij op of omstreeks 01 oktober 2015 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, nadat hij, verdachte, van een motoragent, rijdend op een herkenbare dienstmotorfiets, een teken tot volgen had gekregen, de invoeg-/uitvoegstrook van die Rijksweg A15 was opgereden, alwaar op dat moment in file/langzaamrijdend werd gereden, op (zeer) korte afstand achter die motoragent heeft gereden en/of zonder zich voldoende ervan te hebben vergewist dat de motorrijder zich niet meer (kort) vóór of in de nabijheid van zijn voertuig bevond (gas gevend) meermalen, althans eenmaal, tegen de achterzijde van die dienstmotorfiets is aangebotst of aangereden en/of (aldus rijdend) niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen of af te remmen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor die motorrijder ten val is gekomen en door die vrachtwagen werd overreden,
als gevolg waarvan die motorrijder, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten armletsel, waardoor gedeeltelijke amputatie noodzakelijk was) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
subsidiair:
hij op of omstreeks 01 oktober 2015 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, nadat hij, verdachte, van een motoragent, rijdend op een herkenbare dienstmotorfiets, een teken tot volgen had gekregen, de invoeg-/uitvoegstrook van die Rijksweg A15 was opgereden, alwaar op dat moment in file/langzaamrijdend werd gereden, op (zeer) korte afstand achter die motoragent heeft gereden en/of zonder zich voldoende ervan te hebben vergewist dat de motorrijder zich niet meer (kort) vóór of in de nabijheid van zijn voertuig bevond (gas gevend) meermalen, althans eenmaal, tegen de achterzijde van die dienstmotorfiets is aangebotst of aangereden en/of (aldus rijdend) niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen of af te remmen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor die motorrijder ten val is gekomen en door die vrachtauto werd overreden;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 01 oktober 2015 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (vrachtauto) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was;
art 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990