Regeling loonbelasting- en premietabellen 1990
Artikel 5
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Loonbelasting (V)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
Premieheffing (V)
1.
Aan het eind van het kalenderjaar herrekent de inhoudingsplichtige die loon heeft verstrekt waarop de tabel bedoeld in artikel 2, onderdeel g, van toepassing is, niet zijnde een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de per werknemer over dat kalenderjaar verschuldigde loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen met inachtneming van de volgende bepalingen.
2.
Bij de in het eerste lid bedoelde herrekening wordt ten aanzien van de werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, , eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt rekening gehouden met de algemene heffingskorting. Bij die herrekening wordt ten aanzien van de werknemer die die pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt rekening gehouden met de algemene heffingskorting en de ouderenkorting en, als deze werknemer een uitkering ingevolge de Participatiewet geniet volgens de normen voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder, bovendien met de aanvullende ouderenkorting. De heffingskortingen worden in aanmerking genomen naar rato van de periode waarover in het kalenderjaar loon van de inhoudingsplichtige is genoten.
3.
Het op de voet van het tweede lid bepaalde bedrag wordt verminderd met het bedrag van de in dat lid bedoelde heffingskortingen voor zover daarmee rekening is gehouden bij de inhouding van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen op ander loon over perioden in het kalenderjaar waarover een uitkering ingevolge de Participatiewet is genoten. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt met betrekking tot beloningen die niet kunnen worden toegerekend aan een loontijdvak waarover geen bijstandsuitkering is genoten en waarop met toepassing van de in artikel 26 van de wet bedoelde tabel geen inhouding van loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen plaatsvindt, geacht bij de bepaling van de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen rekening te zijn gehouden met een bedrag aan heffingskorting. De Belastingdienst verstrekt aan de inhoudingsplichtige een rekenvoorschrift aan de hand waarvan hij het in dit lid bedoelde bedrag aan heffingskorting kan bepalen.
4.
De loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen over loon waarover inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet is verschuldigd, wordt berekend over het loon in geld, nadat dit is verminderd met de door de inhoudingsplichtige voor zijn rekening genomen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, en bedraagt:
(L − H) × P − H
, waarbij
L voorstelt: het loon waarover de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt berekend;
H voorstelt: het bedrag aan heffingskorting bepaald op de voet van het tweede lid, verminderd met het bedrag van de heffingskorting bepaald op de voet van het derde lid, en
P bedraagt: 64,06% voor werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet hebben bereikt en 25,22% voor werknemers die die pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
5.
De loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen over loon waarover inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet is verschuldigd, wordt berekend over het loon in geld, nadat dit is verminderd met de door de inhoudingsplichtige voor zijn rekening genomen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en bedraagt:
L × Q
, waarbij
L voorstelt: het loon waarover de loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt berekend;
Q bedraagt: 58,65% voor werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet hebben bereikt en 23,56% voor werknemers die die pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
6.
Voor de toepassing van het tweede, vierde en vijfde lid wordt de werknemer die in het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, geacht die leeftijd te hebben bereikt op de eerste dag van de kalendermaand waarin hij die leeftijd werkelijk heeft bereikt.
7.
De op de voet van de vorige leden herrekende loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt verminderd met de over de in het kalenderjaar verstreken loontijdvakken reeds ingehouden loonbelasting en premie.
8.
De op de voet van het zevende lid bepaalde belasting en premie is verschuldigd over de maand december van het kalenderjaar.