NJB 2018/1204
Verkorte motivering bij bekennende verklaring, art. 359 lid 3 Sv: deze bepaling moet aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. De enkele omstandigheid dat de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring niet met zoveel woorden alle onderdelen van de bewezenverklaring bestrijkt, behoeft niet te betekenen dat de verdachte het bewezenverklaarde niet heeft bekend. Bij de beantwoording van de vraag of van een bekennende verklaring sprake is, kan in het bijzonder van belang zijn of die verklaring tevens elementen bevat die de tenlastelegging op een of meer onderdelen bestrijden, alsmede welke procesopstelling de verdachte heeft gekozen, waarbij in verband met het voortbouwend appel met name betekenis toekomt aan zijn procesopstelling in hoger beroep. In casu kon het hof oordelen dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voeging benadeelde partij, art. 51f Sv: deze bepaling houdt in dat enkel degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Art. 51f Sv opent niet de mogelijkheid dat erfgenamen zich in het strafproces voegen na het overlijden van het slachtoffer, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat het slachtoffer ten gevolge van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde is overleden. Opmerking verdient nog dat de omstandigheid dat de in art. 51f lid 1 Sv bedoelde persoon (‘degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit’) is overleden, niet eraan in de weg staat dat de rechter de in art. 36f lid 1 Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel oplegt ‘ten behoeve van het slachtoffer’
HR 05-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:833
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
5 juni 2018
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
16/01468
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:833, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑06‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:561, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑04‑2018
- Wetingang
Essentie
Verkorte motivering bij bekennende verklaring, art. 359 lid 3 Sv: deze bepaling moet aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. De enkele omstandigheid dat de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring niet met zoveel woorden alle onderdelen van de bewezenverklaring bestrijkt, behoeft niet te betekenen dat de verdachte het bewezenverklaarde niet heeft bekend. Bij de beantwoording van de vraag of van een bekennende verklaring sprake is, kan in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.