Bij wetsontwerp 23 989 is voorgesteld de termijn voor uitspraak te bepalen op 28 dagen in gevallen waarin het vonnis geheel was uitgewerkt. Dit voorstel is geen wet geworden.
HR, 18-05-2010, nr. 07/13546
ECLI:NL:HR:2010:BL4041
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-05-2010
- Zaaknummer
07/13546
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BL4041
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL4041, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑05‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL4041
ECLI:NL:PHR:2010:BL4041, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL4041
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Geklaagd wordt dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte een hem onbekende koffer en tas in de schuur en op de zolder heeft gezien en dat hij daarin niet heeft gekeken, en dat het Hof in zijn overweging niet met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het die feiten heeft ontleend. De klacht kan niet tot cassatie leiden omdat zonder meer duidelijk is dat het Hof heeft gedoeld op de door verdachte t.t.z. in hb afgelegde verklaring.
18 mei 2010
Strafkamer
Nr. 07/13546
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, van 4 december 2007, nummer 23/001485-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft feit 2 onder parketnummer 09/754090-04 en wat betreft de strafoplegging en de oplegging van de maatregel, tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 2 met parketnummer 09/754090-04 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder parketnummer 09/754090-04 sub 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 10 juni 2004 te Amsterdam, voorhanden heeft gehad:
- drie Lichte Antitank Wapens (model M 80,) en negen handgranaten (type 91), zijnde wapens van categorie II onder 7° en
- drie pistoolmitrailleurs (kaliber 9x19mm) en een pistoolmitrailleur (kaliber 9 millimeter Auto (9x17 mm)), zijnde wapens van categorie II onder 2° en
- drie pistolen (merk Makarov (kaliber 7.65 mm) en HS (kaliber 9x19 mm)) en Glock (kaliber .45 ACP)) en
- een revolver (merk Colt (kaliber .357 Magnum)),
zijnde wapens van categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie en
- 66 patronen (kaliber .357 Magnum) en
- 33 patronen (kaliber .38 Special),
zijnde munitie van categorie II en
- 100 patronen (kaliber .45 ACP) en
- 21 patronen (kaliber .22) en
- 104 patronen (kaliber 7.65 mm) en
- 131 patronen (kaliber 9X19 mm) en
- 28 patronen (kaliber .380 Auto (9x17mm)),
zijnde munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie."
2.3.1. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik huur de woning aan de [a-straat 1] sinds juni 1999. Ik heb de naam [alias 1 verdachte] gebruikt om het huis te huren. Het klopt dat ik [alias 2 verdachte] werd genoemd. [Getuige 1] heb ik herkend als [getuige 1], [betrokkene 1] als [betrokkene 1], [betrokkene] als [betrokkene 2] en [betrokkene 3] als [betrokkene 3]. Deze mensen kwamen wel eens langs of belden mij. Het klopt dat [betrokkene 3] in de woning heeft verbleven toen ik naar Portugal ging. Toen ik terugkwam uit Portugal heb ik verdovende middelen boven in het pand zien liggen en in de schuur. Ik wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Ik heb deze ook aangeraakt. Nadat ik uit Portugal terug was heb ik ook een keer tijdens het stofzuigen een wapen aangeraakt. Op de bovenste verdieping stond een soort vloeistof, het stonk ontzettend. Het was verpakt in een ijzeren ton dacht ik. Ik heb lege jerrycans gezien in mijn woning. Op 10 juni 2004 heb ik de deur open gedaan. Ik wist dat ze kwamen, want ze belden van tevoren. Ik denk dat ze een soort vacuümapparaat kwamen brengen."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb in mijn woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam verdovende middelen zien liggen. Ik heb bij het schoonmaken van het huis wapens aangetroffen."
c. de verklaring van de getuige [getuige 1] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik noemde [verdachte] [alias 2 verdachte]."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 10 juni 2004 is de woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam doorzocht. De volgende goederen werden daarbij aangetroffen: plastic vacuümzakken, een vacuümapparaat, een sealapparaat (SLK 1-12), een weegschaal, een jerrycan met sporen van PMK, twee jerrycans met onbekende vloeistof en vijfentwintig lege jerrycans.
Tevens werden aangetroffen: een pistool van het merk Glock, type 30, een pistool van het merk Makarov, een pistool van het merk HS, een revolver kaliber .357, drie pistoolmitrailleurs, drie granaatwerpers van het type M80 met de serienummers [001], [002] en [003], 9 type M91 handgranaten en diverse tassen met munitie."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 11 juni 2004 werden door mij de volgende wapens onderzocht:
Twee pistoolmitrailleurs, kaliber 9 x 19 millimeter en twee pistoolmitrailleurs (merk Ingram en merk Intratec), kaliber 9 millimeter auto (9 x 17 millimeter). Deze pistoolmitrailleurs zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie.
Een pistool van het merk Makarov (kaliber 7.65 millimeter), een pistool van het merk HS (kaliber 9 x 19 millimeter), een pistool van het merk Glock (kaliber .45 ACP) en een revolver van het merk Colt (kaliber .357 Magnum). Al deze vuurwapens zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Zesenzestig patronen van het kaliber .357 Magnum en 33 patronen van het kaliber .38 Special. Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1, aanhef en onder 4, gelet op artikel 2, tweede lid, categorie II van de Wet wapens en munitie.
Honderd patronen van het kaliber .45 ACP, 21 patronen van het kaliber .22, 104 patronen van het kaliber 7.65 millimeter, 131 patronen van het kaliber 9 x 19 millimeter en 28 patronen van het kaliber .380 auto (9 x 17 millimeter). Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 aanhef en onder 4 gelet op artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 10 juni 2004 zijn inbeslaggenomen:
Drie licht antitank wapens model m80, voorzien van de serienummers [004], [002] en [003]. Deze wapens zijn voorwerpen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie.
Negen handgranaten van het type 91. Deze handgranaten zijn voorwerpen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie."
g. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"In het proces-verbaal van technisch onderzoek, opgemaakt door [verbalisant 2], procesverbaalnummer 757-2-004/04, wordt het kaliber van een pistoolmitrailleur Intratec, omschreven als zijnde 9 millimeter auto (9 x 17 mm). Dit blijkt echter 9 mm luger te betreffen (9 x 19 mm)."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"Ik verhuur de woning [a-straat 1] te Amsterdam sinds 1 juli 1999 aan [alias 1 verdachte]."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
"De man die rechts staat op foto 1 herken ik als de man die ik jaren geleden heb gezien bij de eerste contractverlenging van de woning aan de [a-straat 1] in Amsterdam. Het was in mei 2000. Hierna is de huurperiode van de [a-straat 1] voor onbepaalde tijd verlengd aan [alias 1 verdachte].
als bijlage een foto-index van de aan getuige [getuige 2] getoonde foto's:
De man die rechts op foto 1 staat is [getuige 1]."
j. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik huur het huis aan de [a-straat 1] te Amsterdam sinds 1 juli 1999. In België heeft een vriend mij geholpen aan een Belgisch paspoort met de naam [alias 1 verdachte]. Alle zaken met betrekking tot het huis staan op naam van [alias 1 verdachte]. Ik word [alias 2 verdachte] genoemd. Ik heb drugs in de overige slaapkamers van de [a-straat] zien liggen. Sommige drugs waren in poedervorm en sommige in pillen. Sommige stonken heel erg. Ik wist dat er thuis drugs lagen."
2.3.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 09/754090-04)
In de woning van verdachte aan de [a-straat 1] te Amsterdam is op 10 juni 2004 bij doorzoeking van de woning op de zolder alsmede in de schuur een groot aantal wapens, waaronder pistolen, pistoolmitrailleurs, granaatwerpers en handgranaten, alsmede munitie aangetroffen. Verdachte die heeft verklaard de woning sinds 1999 te huren, ontkent niet al enige tijd van de aanwezigheid van enkele handvuurwapens op de zolder op de hoogte te zijn geweest, maar betwist iets van het zware kaliber wapens in de schuur en op de zolder te hebben geweten. Niet alleen hebben in het verleden wel eens andere mensen in zijn woning verbleven, maar tijdens een verblijf in Portugal eind 2003 zouden er voorts spullen in zijn woning zijn opgeslagen met de inhoud waarvan hij niet bekend was, aldus verdachte.
Het hof stelt voorop dat de ervaring leert dat de bewoner van een woning in het algemeen weet welke zaken daarin aanwezig zijn en daar ook de verantwoordelijkheid voor draagt. Niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van de inval op de [a-straat] in juni 2004 anderen dan verdachte in de woning verbleven. Het hof is van oordeel dat wat er ook verder zij van de stelling van verdachte dat anderen in zijn huis hadden verbleven en dat als opslagplaats gebruikten, verdachte door, na het aantreffen van vuurwapens op de zolder en het zien van een hem onbekende koffer en tas in de schuur en op zolder, daarin niet te kijken hij, voor zover hij daar al niet daadwerkelijk van op de hoogte was, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich daar ook verboden voorwerpen, zoals vuurwapens, in zouden bevinden, zoals ook is gebleken."
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2007 houdt als verklaring van de verdachte het volgende in:
"Ik had twee kamers verhuurd aan anderen. De verdovende middelen zijn in de door mij verhuurde kamers aangetroffen en waren niet van mij. De wapens die op zolder en in de schuur zijn aangetroffen, waren ook niet mijn eigendom. De wapens op zolder ben ik tijdens het schoonmaken tegengekomen. Daar wist ik op enig moment wel van. In de schuur had ik twee heel zware afgesloten tassen aangetroffen. Ik wist dus niet wat daarin zat. Het ging om een afgegrendelde koffer en een box. De sleutel van de schuur was dezelfde als die van het huis. De huurders waren ook in het bezit van die sleutel. De tassen in de schuur bleken van een Nederlander, die ik wel eens gesproken had bij het dansen. Hij had mij gevraagd of hij wat spullen bij mij kon neerzetten en ik had gezegd dat ik dat geen probleem vond. Ik spreek geen Nederlands; de huurders van mijn woning hebben als tolk opgetreden.
(...)
De advocaat-generaal laat mij een aantal foto's uit zaaksdossier 1 zien (p. 73 en 84), waaronder een fotokopie van een tas/koffer. Ik herken deze niet als zodanig, maar ik kan het niet goed zien op de foto. In de schuur heb ik één koffer gezien, maar deze lijkt daar niet op. Ik zag de tassen toen ik een keer in de schuur een lampje kwam verwisselen. Ik was nieuwsgierig en heb ze opgetild. Ze bleken heel zwaar te zijn. Ik zag toen ook dat ze vergrendeld waren en heb mij wel afgevraagd wat daar de reden voor was. Ik wist niet dat er wapens in de tassen in de schuur zaten."
2.5. Geklaagd wordt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte een hem onbekende koffer en tas in de schuur en op de zolder heeft gezien en dat hij daarin niet heeft gekeken, en dat het Hof in zijn overweging niet met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het die feiten heeft ontleend.
Die klacht kan niet tot cassatie leiden omdat zonder meer duidelijk is dat het Hof heeft gedoeld op de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, zoals die hiervoor onder 2.4 is weergegeven.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar en elf maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf jaar en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 mei 2010.
Conclusie 09‑02‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam wegens (parketnummer 09/754090-04) 1. ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’, 2. ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, en een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie’ en 3. ‘medeplegen van het voorbereiden van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’, en (parketnummer 09/004097-04) 1. ‘medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 Opiumwet, door een ander middelen tot het plegen van dat feit te verschaffen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit’, 2. ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’, 3. ‘deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven’ en 4. ‘opzettelijk een vervalst geschrift bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en elf maanden met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte hebben mrs. G.P. Hamer en B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 07/13546, 08/03546 en 07/13593. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
4.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Gerechtshof Amsterdam niet bevoegd was als nevenzittingsplaats van het Gerechtshof 's Gravenhage kennis te nemen van onderhavige zaak nu het Hof Amsterdam niet formeel, althans ‘by law’ als bedoeld in de artt. 5 en 6 EVRM en/ of conform de daaraan door art. 59 RO gestelde eisen, is aangewezen als nevenzittingsplaats van het Gerechtshof te 's Gravenhage.
5.
Gezien HR 7 juli 2009, LJN BI3413, NJ 2010, 44, m.nt. M.J. Borgers faalt dit middel.
6.
Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met het bepaalde in art. 345 Sv niet binnen 14 dagen nadat het onderzoek ter terechtzitting was afgerond uitspraak heeft gedaan, althans dat het Hof de regel van art. 345 Sv is ontgaan door ten onrechte gebruik te maken van haar bevoegdheid ex. art. 281 lid 1 Sv.
7.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het Hof, hoewel het op de terechtzitting van 8 november 2007 klaar was met zijn onderzoek, het onderzoek toen niet heeft gesloten, maar om meer tijd te hebben voor het vervaardigen van het arrest in strijd met het bepaalde in art. 345 Sv het sluiten van het onderzoek heeft aangehouden tot 20 november 2007. Voor de stelling dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting pas op 20 november 2007 heeft gesloten om zo een langere termijn te creëren voor het doen van uitspraak, zou een aanwijzing zijn te vinden in de vaststelling van de zittingsdagen op de regiezitting van 5 juli 2007 en in de feitelijke gang van zaken op de zitting van 8 november 2007.
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 juli 2007 houdt in — voor zover van belang — :
- ‘—
dat de data van de inhoudelijke behandeling van deze zaak bekend zijn en de behandeling zal plaatsvinden op
2 oktober 2007 om 9:00 uur — getuigenverhoor
4 oktober 2007 om 9:00 uur— getuigenverhoor
11 oktober 2007 om 9:00 uur (ochtend)— feitenbehandeling
6 november 2007 om 9:00 uur — requisitoir
8 november 2007 om 9:00 uur (ochtend)— pleidooien en
13 november 2007om 9:00 uur (ochtend)— uitloop pleidooien;’
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 november 2007 houdt in — voor zover van belang —:
‘Het hof hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting van 6 november 2007.
De advocaat-generaal voert het woord aan de hand van de pagina's 20 t/m 42 van het door haar reeds op de zitting van 6 november 2007 overgelegde op schrift gesteld requisitoir. De inhoud ervan geldt als hier ingevoegd. De advocaat-generaal vordert dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Na een onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting, voeren de verdachte en de raadsman het woord tot verdediging. De raadsman doet dit aan de hand van zijn pleitnotities, die door hem aan het hof worden overgelegd en die bij de stukken worden gevoegd. De raadsman voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest.
De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte voeren andermaal het woord, onderscheidenlijk in repliek en dupliek.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Het hof schorst hierop het onderzoek ter terechtzitting tot de terechtzitting van 20 november 2007 te 10.00 uur, met aanzegging aan de verdachte en de raadsman dat —nadat het onderzoek ter terechtzitting alsdan zal zijn gesloten— volgens de beslissing van het hof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 4 december 2007 te 13.30 uur.’
9.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 november 2007 vermeldt niet dat verdachte en/of zijn raadsman bezwaar hebben gemaakt tegen sluiten van het onderzoek ter terechtzitting op 20 november 2007 en het doen van uitspraak op 4 december 2007. In die omstandigheden kan niet voor het eerst in cassatie een beroep worden gedaan op schending van het bij uitstek in verdachtes belang bepaalde in art. 345 lid 3 Sv.1.
10.
Zoals de toelichting op het middel laat zien, vergt het middel mede een onderzoek van feitelijke aard, in het bijzonder naar de beweegredenen die aan de beslissing van het Hof ten grondslag hebben gelegen. Voor een dergelijk onderzoek is in cassatie geen plaats.
11.
Het middel faalt.
12.
Het derde middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 2 (parketnummer 09/754090-04) niet naar de eis der wet met redenen is omkleed nu het Hof zich in zijn nadere bewijsoverweging beroept op feiten en omstandigheden die niet uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen, terwijl in die nadere bewijsoverweging ook niet met voldoende mate van nauwkeurigheid is aangegeven aan welke wettige bewijsmiddelen die feiten en omstandigheden zijn ontleend.
13.
Het Hof heeft ten aanzien van het onder parketnummer 09/754090-04 onder 2 tenlastegelegde bewezenverklaard dat:
‘ hij op 10 juni 2004 te Amsterdam, voorhanden heeft gehad:
- —
drie Lichte Antitank Wapens (model M 80,) en negen handgranaten (type 91),
zijnde wapens van categorie II onder 7o en
- —
drie pistoolmitrailleurs (kaliber 9×19mm) en een pistoolmitrailleur (kaliber 9 millimeter Auto (9×17 mm)),
zijnde wapens van categorie II onder 2o en
- —
drie pistolen (merk Makarov (kaliber 7.65 mm) en HS (kaliber 9×19 mm)) en Glock (kaliber .45 ACP)) en
- —
een revolver (merk Colt (kaliber .357 Magnum)),
zijnde wapens van categorie III onder 1o van de Wet wapens en munitie en
- —
66 patronen (kaliber .357 Magnum) en
- —
33 patronen (kaliber .38 Special),
zijnde munitie van categorie II en
- —
100 patronen (kaliber .45 ACP) en
- —
21 patronen (kaliber .22) en
- —
104 patronen (kaliber 7.65 mm) en
- —
131 patronen (kaliber 9×19 mm) en
- —
28 patronen (kaliber .380 Auto (9×17mm)),
zijnde munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.’
14.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen.
- ‘1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 augustus 2005. Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik huur de woning aan de [a-straat 1] sinds juni 1999. Ik heb de naam [alias 1 verdachte] gebruikt om het huis te huren. Het klopt dat ik [alias 1 verdachte] werd genoemd. [Getuige 1] heb ik herkend als [getuige 1], [betrokkene 1] als [betrokkene 1], [betrokkene 2] als [betrokkene 2] en [betrokkene 3] als [betrokkene 3]. Deze mensen kwamen wel eens langs of belden mij. Het klopt dat [betrokkene 3] in de woning heeft verbleven toen ik naar Portugal ging. Toen ik terugkwam uit Portugal heb ik verdovende middelen boven in het pand zien liggen en in de schuur. Ik wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Ik heb deze ook aangeraakt. Nadat ik uit Portugal terug was heb ik ook een keer tijdens het stofzuigen een wapen aangeraakt. Op de bovenste verdieping stond een soort vloeistof, het stonk ontzettend. Het was verpakt in een ijzeren ton dacht ik. De heb lege jerrycans gezien in mijn woning. Op 10 juni 2004 heb ik de deur open gedaan. Ik wist dat ze kwamen, want ze belden van tevoren. Ik denk dat ze een soort vacuümapparaat kwamen brengen.
- 2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2007. Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb in mijn woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam verdovende middelen zien liggen. Ik heb bij het schoonmaken van het huis wapens aangetroffen.
- 3.
De verklaring van de getuige [getuige 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 4 oktober 2007. Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik noemde [verdachte] [alias 1 verdachte].
(…)
19.
Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 575-2-004/04 van 11 juni 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (l/AH/3, p. 52 ev). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 10 juni 2004 is de woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam doorzocht. De volgende goederen werden daarbij aangetroffen: plastic vacuümzakken, een vacuümapparaat, een sealapparaat (SLK 1–12), een weegschaal, een jerrycan met sporen van PMK, twee jerrycans met onbekende vloeistof en vijfentwintig lege jerrycans. C.T. Tevens werden aangetroffen: een pistool van het merk Glock, type 30, een pistool van het merk Makarov, een pistool van het merk HS, een revolver kaliber.357, drie pistoolmitrailleurs, drie granaatwerpers van het type M80 met de serienummers [001], [002] en [003], 9 type M91 handgranaten en diverse tassen met munitie.
(…)
24.
Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 757-2-004/04 van 11 juni 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (1D/AH/31, p. 776–783). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 11 juni 2004 werden door mij de volgende wapens onderzocht: Twee pistoolmitrailleurs, kaliber 9×19 millimeter en twee pistoolmitrailleur (merk Ingram en merk Intratec), kaliber 9 millimeter auto (9 × 17 millimeter). Deze pistoolmitrailleurs zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie. Een pistool van het merk Makarov (kaliber 7.65 millimeter), een pistool van het merk HS (kaliber 9×19 millimeter), een pistool van het merk Glock (kaliber .45 ACP) en een revolver van het merk Colt (kaliber .357 Magnum). Al deze vuurwapens zijn vuurwapens in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Zesenzestig patronen van het kaliber .357 Magnum en 33 patronen van het kaliber .38 Special. Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1, aanhef en onder 4, gelet op artikel 2, tweede lid, categorie II van de Wet wapens en munitie. Honderd patronen van het kaliber .45 ACP, 21 patronen van het kaliber .22, 104 patronen van het kaliber 7.65 millimeter, 131 patronen van het kaliber 9×19 millimeter en 28 patronen van het kaliber .380 auto (9×17 millimeter). Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 aanhef en onder 4 gelet op artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie.
25.
Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 757-2-004/04 van 11 juni 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (1D/AH/31, p. 784–785). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 10 juni 2004 zijn inbeslaggenomen: Drie licht antitank wapens model m80, voorzien van de serienummers [004], [002] en [003]. Deze wapens zijn voorwerpen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie. Negen handgranaten van het type 91. Deze handgranaten zijn voorwerpen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie.
26.
Een proces-verbaal met nummer PL1509/2002/1485 van 12 augustus 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (1D/AH/35, p. 808). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
In het proces-verbaal van technisch onderzoek, opgemaakt door [verbalisant 2], procesverbaalnummer 757-2-004/04, wordt het kaliber van een pistoolmitrailleur Intratec, omschreven als zijnde 9 millimeter auto (9×17 mm). Dit blijkt echter 9 mm luger te betreffen (9× 19 mm).
(…)
31.
Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 575-2-004/04 van 21 juni 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (1D/G6.1, p. 811), Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 juni 2004 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 2].
Ik verhuur de woning [a-straat 1] te Amsterdam sinds 1 juli 1999 aan [alias 1 verdachte].
32.
Een fotokopie van een proces-verbaal met nr. PL 1590/2002/1484 van 20 september 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (1E/G, p. 914–915). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 september 2004 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige 2].
De man die rechts staat op foto 1 herken ik als de man die ik jaren geleden heb gezien bij de eerste contractverlenging van de woning aan de [a-straat 1] in Amsterdam. Het was in mei 2000. Hierna is de huurperiode van de [a-straat 1] voor onbepaalde tijd verlengd aan [alias 1 verdachte]. als bijlage een foto-index van de aan getuige [getuige 2] getoonde foto's: De man die rechts op foto 1 staat is [getuige 1].
(…)
35.
Een proces-verbaal met nr. PL1590/2002/1485 van 6 juli 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 7] (1B/V16.1, p. 412 ev). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 juli 2004 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Ik huur het huis aan de [a-straat 1] te Amsterdam sinds 1 juli 1999. In België heeft een vriend mij geholpen aan een Belgisch paspoort met de naam [alias 1 verdachte]. Alle zaken met betrekking tot het huis staan op naam van [alias 1 verdachte]. Ik word [alias 1 verdachte] genoemd. Ik heb drugs in de overige slaapkamers van de [a-straat] zien liggen. Sommige drugs waren in poedervorm en sommige in pillen. Sommige stonken heel erg. Ik wist dat er thuis drugs lagen.’
15.
Het Hof heeft in zijn arrest, voor zover relevant voor de bespreking van het middel, als volgt overwogen:
‘Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 09/754090-04)
In de woning van verdachte aan de [a-straat 1] te Amsterdam is op 10 juni 2004 bij doorzoeking van de woning op de zolder alsmede in de schuur een groot aantal wapens, waaronder pistolen, pistoolmitrailleurs, granaatwerpers en handgranaten, alsmede munitie aangetroffen. Verdachte die heeft verklaard de woning sinds 1999 te huren, ontkent niet al enige tijd van de aanwezigheid van enkele handvuurwapens op de zolder op de hoogte te zijn geweest, maar betwist iets van het zware kaliber wapens in de schuur en op de zolder te hebben geweten. Niet alleen hebben in het verleden wel eens andere mensen in zijn woning verbleven, maar tijdens een verblijf in Portugal eind 2003 zouden er voorts spullen in zijn woning zijn opgeslagen met de inhoud waarvan hij niet bekend was, aldus verdachte. Het hof stelt voorop dat de ervaring leert dat de bewoner van een woning in het algemeen weet welke zaken daarin aanwezig zijn en daar ook de verantwoordelijkheid voor draagt. Niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van de inval op de [a-straat] in juni 2004 anderen dan verdachte in de woning verbleven. Het hof is van oordeel dat wat er ook verder zij van de stelling van verdachte dat anderen in zijn huis hadden verbleven en dat als opslagplaats gebruikten, verdachte door, na het aantreffen van vuurwapens op de zolder en het zien van een hem onbekende koffer en tas in de schuur en op zolder, daarin niet te kijken hij, voor zover hij daar al niet daadwerkelijk van op de hoogte was, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich daar ook verboden voorwerpen, zoals vuurwapens, in zouden bevinden, zoals ook is gebleken.’
16.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang:
‘Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus — al dan niet in reactie op een bewijsverweer — beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
- (a)
die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
- (b)
het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.’2.
17.
Volgens bewijsmiddel 2 zag verdachte in huis wapens terwijl volgens bewijsmiddel 19 in zijn huis vuurwapens werden aangetroffen. Daarom kan uit de inhoud van deze bewijsmiddelen, gelezen in onderling verband en samenhang, worden afgeleid dat de verdachte, zoals het Hof kennelijk aan het bewijs van het opzet ten grondslag heeft gelegd, vuurwapens heeft aangetroffen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet, zoals het Hof kennelijk eveneens aan het bewijs van het opzet ten grondslag heeft gelegd, worden afgeleid dat hij een hem onbekende koffer en tas in de schuur en op zolder heeft gezien, terwijl het Hof ook niet verwijst naar wettige bewijsmiddelen waaraan hij deze gegevens heeft ontleend. Nu het hier voorts gaat om een essentieel onderdeel van het bewijs van het opzet op het voorhanden hebben van wapens van zwaar kaliber als bewezenverklaard (antitankwapens en pistoolmitrailleurs), bevat het arrest in strijd met het bepaalde in art. 359 lid 3, eerste volzin, jo. 415 Sv niet de inhoud van de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring van feit 2 (parketnummer 09/754090-04) rust.
18.
Niet-naleving van het bepaalde in art. 359 lid 3 Sv is met nietigheid bedreigd (art. 359 lid 8 Sv). Daarom kan het arrest van het Hof voor wat betreft feit 2 (parketnummer 09/754090-04) niet in stand blijven.
19.
Het middel slaagt.
20.
In het vierde middel wordt naar voren gebracht dat in de cassatiefase de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in art. 6 EVRM en 14 IVBPR is overschreden omdat vanaf het moment waarop beroep in cassatie werd ingesteld teveel tijd is verstreken tot het moment waarop de stukken ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen.
21.
De verdachte heeft op 4 december 2007 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 14 augustus 2008 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Bovendien zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat sedertdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn is overschreden. Indien de Hoge Raad mij volgt in mijn conclusie zoals opgenomen in punt 24, kan de Hoge Raad dit punt echter onbesproken laten.3.
22.
Het eerste en het tweede middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
23.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
24.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft feit 2 onder parketnummer 09/754090-04 en voor wat betreft de strafoplegging en de oplegging van de maatregel, tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑02‑2010
HR 23 oktober 2007, BA5858, NJ 2008, 70, rov. 3.3.
HR 17 juni 2008, BD2578, NJ 2008, 358, rov. 3.5.3.