Hof Den Haag, 29-04-2014, nr. 200.130.367/01
ECLI:NL:GHDHA:2014:1868, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
29-04-2014
- Zaaknummer
200.130.367/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Erfrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:1868, Uitspraak, Hof Den Haag, 29‑04‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:46, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2014-0048
Uitspraak 29‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Nalatenschap. Testament. Akte vaststelling erfdelen nimmer verleden. Gevolgen. Te laat gebruik gemaakt van de door erflater gestelde termijn om zekerheidsstelling voor de vordering van de dochter op de moeder uit hoofde van overbedeling in de ouderlijke boedelverdeling door de vader.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel
Rolnummer : 200.130.367/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/426957/HA ZA 12-1096
arrest van de familiekamer d.d. 29 april 2014
inzake
[de moeder],
wonende te[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. van Noord te Ridderkerk,
tegen
[de dochter],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de dochter,
advocaat: mr. drs. E. Knoester te Steenbergen.
Het geding
De moeder is bij exploot van 24 juni 2013 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag, op 27 maart 2013 gewezen tussen de dochter als eiseres en de moeder als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis. In het exploot van dagvaarding heeft de moeder veertien grieven opgeworpen tegen het bestreden vonnis en heeft zij één productie overgelegd.
Bij memorie van antwoord heeft de dochter de grieven bestreden en heeft zij één productie overgelegd.
Partijen hebben beiden hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
Tegen de feiten zoals de rechtbank deze onder ‘2’ van het bestreden vonnis heeft vastgesteld is geen grief gericht zodat het hof van die feiten zal uitgaan.
2.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de moeder, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld (tot medewerking aan) het binnen een maand na de dagtekening van het bestreden vonnis vestigen van een hypotheek ten behoeve van de dochter op de woning aan de [adres] voor een bedrag van € 56.002, - welke hypotheek strekt tot zekerheid voor de vordering van de dochter op de moeder uit hoofde van overbedeling in de ouderlijke boedelverdeling door de vader, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,- per dag, tot een maximum van € 20.000, -. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde, waaronder de primaire vordering tot betaling van een bedrag van € 56.0002, - door de moeder aan de dochter, is afgewezen.
3.
De moeder vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, alle vorderingen van de dochter zal afwijzen, alsmede de dochter zal veroordelen om al hetgeen de moeder ter uitvoering van het bestreden vonnis al aan de notaris heeft voldaan aan de moeder te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, met de verplichting om alle kosten van de ingeschakelde notaris te voldoen. Met veroordeling van de dochter, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van beide instanties.
4.
De dochter concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, kosten rechtens.
5.
In hoger beroep ligt (nog) ter beoordeling voor de vraag of de moeder terecht is veroordeeld tot het stellen van zekerheid en, zo die vraag bevestigend wordt beantwoord, tot welk bedrag de moeder dit moet doen.
6.
De moeder betoogt in haar eerste grief dat de beschikkingen binnen drie maanden na het overlijden van de erflater schriftelijk hadden moeten worden bekrachtigd. De dochter heeft deze termijn laten verlopen. Verder, zo is in het testament bepaald, zijn de erfgenamen verplicht om binnen een jaar na het overlijden een notariële akte te doen verlijden waarbij de waarde van ieder erfdeel uit de nalatenschap wordt vastgesteld. Bij die zelfde akte zou de moeder dan verplicht kunnen worden zekerheid te stellen voor de betaling van de uit overbedeling aan de erfgenamen verschuldigde hoofdsommen. Het niet volgen van de in het testament voorgeschreven procedure staat er aan in de weg dat de dochter thans nog zekerheidsstelling kan vorderen.
7.
De dochter betoogt dat zij eerst op 6 juli 2007 inzage heeft gehad in het testament. De beschikkingen van de erflater worden niet betwist. De vorderingen van de dochter zijn nu juist op die beschikkingen gebaseerd.
8.
Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt vast dat een akte vaststelling van de erfdelen, zoals bedoeld in artikel V van het testament, nimmer is verleden. Ook op de dochter rustte de verplichting die akte te doen verlijden. Uit het testament vloeit voort, gelet op artikel V in samenhang met de artikelen III en VI, dat de zekerheidsstelling binnen een jaar moet worden verlangd. De dochter heeft eerst op 12 april 2012 gevraagd om een akte te doen opstellen met daarin opgenomen de door haar verlangde zekerheidsstelling. Dit is te laat. De dochter heeft niet binnen de door de erflater gestelde termijn gebruik gemaakt van haar bevoegdheid zekerheidstelling te verlangen welke bovendien in onderling overleg zou moeten zijn bepaald. Dat de dochter eerst op 6 juli 2007 inzage zou hebben gehad in het testament, zoals zij stelt, maakt dit niet anders. De door de erflater gestelde voorwaarde – akte vaststelling erfdelen met eventueel zekerheidstelling binnen een jaar na het overlijden - kan dan ook niet meer worden vervuld en wordt ingevolge het bepaalde in artikel 4: 45 Burgerlijk Wetboek dan ook voor niet geschreven gehouden. Dit leidt er toe dat het hof de vordering van de dochter alsnog zal afwijzen.
9.
Voorts leidt dit er toe dat de vordering van de moeder in hoger beroep: de dochter te veroordelen om al hetgeen de moeder ter uitvoering van het bestreden vonnis al aan de notaris heeft voldaan aan de moeder te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, met de verplichting om alle kosten van de ingeschakelde notaris te voldoen, voor toewijzing gereed ligt. De moeder heeft gesteld dat deze vordering € 1.032,02 bedraagt. De dochter heeft deze vordering, voor het geval het bestreden vonnis zou worden vernietigd, niet dan wel onvoldoende weersproken.
10.
Ten aanzien van de gevorderde proceskostenveroordeling overweegt het hof dat het de compensatie van kosten, zoals de rechtbank die heeft uitgesproken, in stand zal laten. Het hof zal de dochter veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover aan zijn oordeel onderworpen en, opnieuw rechtdoende:
wijst de subsidiaire vordering van de dochter alsnog af;
bekrachtigt het bestreden vonnis ten aanzien van de bepaling over de proceskosten;
veroordeelt de dochter tot betaling aan de moeder van een bedrag van € 1.032,02, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 mei 2013 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de dochter in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van de moeder begroot op € 2.314,-, te weten € 683,- aan griffierecht en € 1.631, - aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en A.H.N. Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2014 in aanwezigheid van de griffier.