Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland met registratienummer [nummer] Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Rb. Overijssel, 21-02-2019, nr. 08-910022-18
ECLI:NL:RBOVE:2019:670, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
21-02-2019
- Zaaknummer
08-910022-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2019:670, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 21‑02‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:1378, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2019-0287
Uitspraak 21‑02‑2019
Inhoudsindicatie
De rechtbank Overijssel oordeelt dat een 47-jarige man uit Dedemsvaart schuldig is aan doodslag, maar legt de man hiervoor geen straf of maatregel op. De man heeft gehandeld uit noodweerexces toen hij op 3 augustus vorig jaar zijn slachtoffer om het leven bracht door hem met een mes in de linkerborst te steken.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-910022-18
Datum vonnis: 21 februari 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Lelystad, HvB te Lelystad.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 februari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.E.M. van Erp en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Verdachte wordt verweten dat:
hij op of omstreeks 03 augustus 2018 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes/scherp voorwerp, in de borst, althans in het (boven-)lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
4.1
Inleiding
Op 3 augustus 2018 is [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) om het leven gebracht door verdachte. Met dit verschrikkelijke feit moeten de echtgenote, kinderen en verdere nabestaanden van [slachtoffer 1] verder leven. Ook verdachte moet verder met die wetenschap. Aan de rechtbank is de taak om de gebeurtenissen van 3 augustus 2018 juridisch – strafrechtelijk – te beoordelen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt en [slachtoffer 1] met een groot keukenmes heeft gestoken. Zij baseert haar standpunt op de verklaring van verschillende getuigen, die hebben verklaard dat verdachte een stekende beweging maakte en getuigen die hebben verklaard dat verdachte, voordat hij [slachtoffer 1] stak, heeft geroepen dat hij ging steken. Dat [slachtoffer 1] in het mes van verdachte zou zijn gevallen of gestapt vindt de officier van justitie daarom niet aannemelijk. [slachtoffer 1] is als gevolg van deze messteek overleden. Doodslag kan daarmee volgens de officier van justitie worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsman
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 1] , nadat verdachte een het mes had gepakt twee keer een (aanvallende) beweging naar voren maakte, die verdachte heeft afgeweerd. Verdachte ontkent dat hij een stekende beweging heeft gemaakt. Dat [slachtoffer 1] door het afweren/duwen met het mes is geraakt, ontkent verdachte niet. Dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het letsel, veroorzaakt door het mes in zijn linkerborst, is overleden, ontkent verdachte evenmin. Verdachte heeft ter zitting verklaard geen opzet te hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] gestoken heeft.
Op basis van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt richting [slachtoffer 1] . Dit volgt uit de verklaringen van getuige [getuige 1] , getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] , waarbij opgemerkt wordt dat zowel getuige [getuige 1] als getuige [getuige 2] vlak naast [slachtoffer 1] stonden toen verdachte hem stak. Het alternatieve scenario, zoals verdachte dat schetst, namelijk dat verdachte [slachtoffer 1] van zich af duwde met het mes (bovenhands) in zijn hand, valt niet te rijmen met de verklaringen van genoemde getuigen, die uitdrukkelijk spreken van een stekende beweging. De rechtbank gaat dan ook aan de verklaring van verdachte voorbij.
Het mes is hoog in de borstkas van [slachtoffer 1] terecht gekomen, als gevolg waarvan [slachtoffer 1] is overleden. In het dossier en in de door verdachte afgelegde verklaringen zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor de aanname dat verdachte [slachtoffer 1] van het leven heeft willen beroven. Dat verdachte boos opzet had op de dood van [slachtoffer 1] kan daarom niet bewezen worden.
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het (bovenhands) steken met een mes met een lemmet van 20 centimeter, hoog in de borstkas van [slachtoffer 1] , zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 1] hierdoor dodelijk zou verwonden, wat in dit geval ook is gebeurd. Het (bovenhands) steken met een mes kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 3 augustus 2018 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een mes in de borst van die [slachtoffer 1] te steken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.1
Inleiding
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verdachte en zijn raadsman hebben aangevoerd dat sprake is geweest van noodweer. Een geslaagd beroep op noodweer leidt ertoe dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is. Om te kunnen bepalen of sprake is geweest van een noodweersituatie moet de vraag beantwoord worden of sprake was van een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding waartegen noodzakelijke verdediging van het eigen (of iemand anders zijn/haar) lijf, eerbaarheid of goed geboden was.
5.2
Standpunt van de verdachte en zijn raadsman
[slachtoffer 1] was onder invloed van alcohol. Uit de verklaring van de echtgenote van [slachtoffer 1] volgt dat [slachtoffer 1] die nacht naar het huis van verdachte ging om verhaal te halen. [slachtoffer 1] vond dat het gezeik en gezeur afgelopen moest zijn en ging ‘geladen’ op pad. [slachtoffer 2] , de vrouw van verdachte, heeft verklaard dat zij de voordeur heeft geopend voor [slachtoffer 1] en dat [slachtoffer 1] , vervolgens de hele tijd in de gang heeft gestaan. Het duwen, trekken en spugen, voorafgaande aan het steken met het mes door verdachte, heeft volgens haar in de gang plaatsgevonden. [slachtoffer 1] was dus al in de woning. [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] bleef aanvallen. Ze had het gevoel dat hij naar haar en de kinderen wilde komen. [slachtoffer 1] was volgens [slachtoffer 2] heel boos.
Verdachte en [slachtoffer 2] hebben herhaaldelijk alternatieven gezocht om [slachtoffer 1] weg te krijgen. Verschillende getuigen hebben gezien dat [slachtoffer 1] een stok vast had waarmee hij binnen probeerde te komen en dat hij zich naar binnen probeerde te duwen met zijn gewicht. Getuigen horen de kinderen schreeuwen en gillen en hebben [slachtoffer 2] horen roepen ‘mijn kinderen, denk om de kinderen’. De zwakke fysieke conditie van verdachte zorgde ervoor dat hij geen andere keuzemogelijkheden ter verdediging had. In de gegeven omstandigheden kon van verdachte geen andere reactie worden gevergd dan hij heeft gegeven.
5.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beroep op noodweer moet worden verworpen omdat (primair) geen sprake was van een noodweersituatie. Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat, als de rechtbank wel een noodweersituatie aannemelijk vindt, het handelen van verdachte niet voldeed aan eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Volgens de officier van justitie blijkt nergens uit dat [slachtoffer 1] uit was op geweld. Hij wilde alleen maar praten. Getuigen hebben verklaard dat ze [slachtoffer 1] hebben horen zeggen dat hij met verdachte wilde praten, zelfs nadat verdachte gedreigd had om hem neer te steken. De wijze waarop [slachtoffer 1] aan de deur stond, beschonken, midden in de nacht en met grof taalgebruik, proberend om de woning in te komen, maakt volgens de officier van justitie nog niet dat sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 1] de woning in wilde maakt niet dat sprake was van een noodweersituatie.
Verdachte had overigens kunnen weglopen van de situatie. Dat heeft hij feitelijk ook gedaan, toen hij het mes uit de keuken ging pakken. Toen verdachte terug kwam met het mes stond [slachtoffer 1] , volgens de verklaring van verdachte bij de politie, op 1 a 1,5 meter afstand van de voordeur. Ook stond er een buurman buiten die [slachtoffer 1] probeerde weg te krijgen. Op dat moment was dus al geen sprake (meer) van een noodzaak om zich te verdedigen. Bovendien had verdachte een minder zwaar ingrijpend middel kunnen kiezen. [slachtoffer 1] was onbewapend. Een verdediging met een dergelijk groot mes was volgens de officier van justitie dan ook volstrekt disproportioneel.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden1..
Op 3 augustus 2018, rond 00:30 uur, zaten verdachte en zijn partner [slachtoffer 2] op de bank televisie te kijken toen [slachtoffer 2] een bericht op Facebook zag. Dit was een bericht van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] heeft het bericht aan verdachte laten zien, die daaruit concludeerde dat [slachtoffer 2] in dit bericht door [slachtoffer 1] werd bedreigd, in die zin dat zij klappen zou krijgen. [slachtoffer 2] heeft vervolgens [slachtoffer 1] gebeld. Volgens [slachtoffer 2] wilde [slachtoffer 1] langs komen om te praten, maar [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat zij niet wilde dat hij langs kwam, omdat hij gedronken had. Verdachte heeft [slachtoffer 2] tijdens het telefoongesprek verzocht om de telefoon op te hangen en het ‘te laten gaan’.2.Verdachte is vervolgens naar de achtertuin gelopen om het tuinhek op slot te draaien. Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed voor de zekerheid, vanuit een ‘onderbuikgevoel’. Toen hij terug kwam hoorde hij de deurbel en zag hij dat [slachtoffer 2] de deur opende. [slachtoffer 2] kwam in de gang bij de voordeur in gevecht met [slachtoffer 1] . Er was sprake van duwen en trekken. [slachtoffer 1] spuugde [slachtoffer 2] daarbij in haar gezicht. [slachtoffer 1] was onder invloed van alcohol. Verdachte wilde [slachtoffer 2] te hulp schieten en samen probeerden zij [slachtoffer 1] de gang uit te duwen. Inmiddels waren de kinderen wakker geworden en naar beneden gekomen. Zij huilden en schreeuwden. Verdachte pakte een schoffel die in de gang stond en heeft daarmee geprobeerd om [slachtoffer 1] naar buiten te krijgen. Op een bepaald moment heeft [slachtoffer 1] de schoffel in handen gekregen. Verdachte en [slachtoffer 2] schreeuwden herhaaldelijk naar [slachtoffer 1] “Ga weg, ga weg!”3., maar [slachtoffer 1] ging niet weg. Een aantal buren was inmiddels ook wakker geworden en naar buiten gelopen. [slachtoffer 1] probeerde met de schoffel binnen te komen.4.Getuige [getuige 1] heeft geprobeerd om de schoffel van [slachtoffer 1] af te pakken en [slachtoffer 1] weg te draaien bij de voordeur.5.Verdachte heeft COPD en raakte buiten adem van het geduw en getrek. Hij heeft als gevolg van de worsteling verschillende blauwe plekken en krassen op zijn lichaam opgelopen.6.Vervolgens is verdachte naar de keuken gelopen en heeft daar een koksmes gepakt, waarna hij is teruggelopen. Verdachte is toen met opgeheven armen en het mes in zijn rechterhand terug de gang in gelopen tot hij op de drempel bij de voordeur stond. Verdachte heeft geroepen “Ga weg of ik steek je”. [slachtoffer 1] heeft daarop woorden geroepen als “doe dan, bluffer”.7.[slachtoffer 2] stond op dat moment nog buiten. Zij schreeuwde naar de buren dat zij 112 moesten bellen. Verdachte stond op de drempel van het huis met het mes (bovenhands) in zijn handen. Verdachte bleef naar [slachtoffer 1] roepen dat hij weg moest gaan, maar [slachtoffer 1] ging niet weg. Op dat moment schreeuwde [slachtoffer 1] naar verdachte “Ik heb je vrouw geneukt, meerdere keren, in een hotel”.8.[slachtoffer 2] schreeuwde vervolgens dat het niet waar is; de kinderen huilden en schreeuwden nog steeds in het huis. Verdachte heeft vervolgens [slachtoffer 1] met het mes hoog in zijn borst gestoken waarna [slachtoffer 1] in elkaar is gezakt op de grond in de tuin.9.
5.4.1
Onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] in de woning van verdachte. [slachtoffer 1] was immers in de gang van de woning met [slachtoffer 2] in gevecht waarbij werd geduwd, getrokken en gespuugd. Bovendien blijkt uit de verklaringen van verdachte en [slachtoffer 2] en het geconstateerde letsel van verdachte, dat in de gang (ook) een worsteling met [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. Nadat verdachte het mes had gepakt, stond [slachtoffer 1] weliswaar inmiddels buiten de woning van verdachte, maar daarmee was het onmiddellijk dreigende gevaar voor een (nieuwe) wederrechtelijke aanranding niet geweken, omdat, ondanks herhaald aandringen van verdachte en [slachtoffer 2] om weg te gaan, [slachtoffer 1] niet wegging, maar bleef proberen (opnieuw) de woning van verdachte binnen te komen. Met het agressieve en fysieke gedrag van [slachtoffer 1] was aldus sprake van meer dan de enkele vrees voor een aanranding van verdachtes eigen lijf en dat van [slachtoffer 2] en de kinderen.
5.4.2
Noodzaak van verdediging
Ter beoordeling van de noodzaak van de verdediging van verdachte tegen [slachtoffer 1] , betrekt de rechtbank in overwegende mate dat verdachte en [slachtoffer 2] zich in hun eigen huis bevonden, waar ook hun kinderen aanwezig waren en dat [slachtoffer 1] juist daar – in beschonken toestand – probeerde binnen te dringen. Verdachte en [slachtoffer 2] hebben beiden verklaard dat het niet mogelijk was om de voordeur dicht te doen. [slachtoffer 1] had telkens een voet tussen de deur. De rechtbank neemt ook in overweging dat verdachte lijdt aan COPD en acht het aannemelijk dat verdachte met [slachtoffer 2] en de kinderen niet tijdig de achterdeur had kunnen bereiken, voordat [slachtoffer 1] binnen had kunnen komen. Bovendien was [slachtoffer 1] constant in gevecht met [slachtoffer 2] . Verdachte kon in deze situatie aannemen dat hij zich door te vluchten niet aan het dreigende gevaar kon onttrekken.
5.4.3
Gebodenheid van de verdediging
De rechtbank stelt vast dat verdachte op een bepaald moment een koksmes uit de keuken heeft gepakt en met zijn armen boven zijn hoofd geheven heeft gedreigd om [slachtoffer 1] neer te steken als hij weg niet zou gaan. Ook staat volgens de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] op dat moment niet bewapend was. [slachtoffer 1] heeft weliswaar op enig moment de schoffel in zijn handen gehad en heeft ook geprobeerd daarmee naar binnen te komen, maar had de schoffel niet meer vast toen verdachte met het mes op de drempel stond. Vast staat ook dat [slachtoffer 1] onverstoord door ging met proberen binnen te dringen terwijl verdachte het mes vast had. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte het mes heeft gepakt “als pressiemiddel”. Verdachte verklaart daarover dat hij zeer verbaasd was dat [slachtoffer 1] zich echter niet liet afschrikken door het mes.
Op zichzelf gezien acht de rechtbank het dreigen met een mes – als verdedigingsmiddel – niet in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Het was verdachte immers niet gelukt om met minder zware middelen de aanranding door [slachtoffer 1] te stoppen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] vervolgens in zijn borst gestoken. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte op zich het recht had om zichzelf en zijn gezin te verdedigen, heeft verdachte door het gekozen verdedigingsmiddel en de wijze waarop hij dat heeft aangewend de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Hij heeft immers met een groot keukenmes hoog in de borst van [slachtoffer 1] gestoken, terwijl de aanval van [slachtoffer 1] op verdachte bestond uit duwen en trekken. De rechtbank vind het steken met dit mes daarom niet aanvaardbaar en disproportioneel.
Het beroep op noodweer kan daarom niet slagen. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: doodslag.
6. De strafbaarheid van verdachte
6.1.
Inleiding
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat sprake was van een noodweersituatie, maar dat verdachte in die noodweersituatie buitenproportioneel heeft gehandeld. Omdat verdachte en zijn raadsman ook een beroep hebben gedaan op noodweerexces, zal de rechtbank bezien of dit beroep kan slagen.
6.2
Standpunt van de verdachte en zijn raadsman
De raadsman heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Volgens de raadsman waren de gedragingen van verdachte waardoor hij [slachtoffer 1] fataal met het mes raakte het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij doodsbang was. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van de hevige gemoedsbeweging, zoals boosheid. Waar het volgens de raadsman om gaat is dat de hevige gemoedsbeweging in essentie niet is terug te voeren op een andere emotie dan die is veroorzaakt door de aanval van het slachtoffer. Dat is hier niet het geval.
6.3
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie was van noodweerexces geen sprake. Van een hevige gemoedstoestand bij verdachte is volgens de officier van justitie op grond van getuigenverklaringen niet gebleken. Na het steken zou verdachte hebben gezegd “heb je nu je zin?” en ook bij de aanhouding kort na het incident, is niet gebleken van een onrust of hevige gemoedstoestand. De angst die verdachte beschrijft is bovendien moeilijk te plaatsen. Verdachte en [slachtoffer 1] kenden elkaar al langer en na een eerder incident op 28 juni 2018, waarbij verdachte de ruiten bij [slachtoffer 1] heeft ingegooid, heeft verdachte tegen een getuige gezegd dat [slachtoffer 1] maar moest komen en dat hij hem dan neer zou steken. Dat wijst niet op een man die bang was voor [slachtoffer 1] . Het lijkt er volgens de officier van justitie meer op dat verdachte er een beetje klaar mee was, maar dat duidt nog niet op een hevige gemoedstoestand.
6.4
Oordeel van de rechtbank
Om te kunnen bepalen of sprake is geweest van noodweerexces, moet de vraag beantwoord worden of het overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die door de wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt.
6.4.1
Hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding
De rechtbank heeft bij een vonnis van 21 februari 2019 bewezen geacht dat op 28 juni 2018 een incident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte de ruiten van de woning van [slachtoffer 1] heeft ingeslagen. Dit deed hij destijds uit boosheid, onder andere wegens vermoedens dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een affaire zouden hebben. Verdachte heeft na dit incident een paar dagen bij zijn broer verbleven, waarna hij terug is gekeerd naar de gezamenlijke woning met [slachtoffer 2] . Verdachte en [slachtoffer 2] hadden afgesproken dat zij minder contact met [slachtoffer 1] zou hebben en dat [slachtoffer 1] en zijn echtgenote [naam 1] niet meer welkom waren in de woning van verdachte en [slachtoffer 2] . Dat sprake was van een al langer bestaande vijandschap tussen verdachte en [slachtoffer 1] is volgens de rechtbank daarom niet onaannemelijk.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij doodsbang was toen [slachtoffer 1] probeerde zijn huis binnen te dringen en in gevecht was met [slachtoffer 2] . Hij zag het als een ‘pure moordpoging’ van [slachtoffer 1] en had geen idee wat [slachtoffer 1] zou doen als hij eenmaal binnen zou zijn. Verdachte verklaart dat hij heeft gevreesd voor de veiligheid van zijn gezin. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij alleen maar bezig was om [slachtoffer 1] weg te krijgen en wilde dat [slachtoffer 1] hen met rust zou laten. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij, gezien zijn COPD, fysiek niet (meer) was opgewassen tegen de forsere, lichamelijk gezonde [slachtoffer 1] . Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zijzelf bang was. Zij verklaart ook dat zij [slachtoffer 1] nog nooit zo had gezien en dat [slachtoffer 1] heel boos was. Zij schreeuwde de hele tijd dat er 112 gebeld moest worden. Verschillende getuigen hebben [slachtoffer 2] in paniek horen roepen “mijn kinderen, mijn kinderen!” en hebben verdachte tientallen keren horen smeken dat [slachtoffer 1] weg moest gaan. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat verdachte in de gegeven situatie waarin [slachtoffer 1] maar niet weg wilde, bang was en vreesde voor de veiligheid van zijn gezin. De enkele opmerking van [slachtoffer 1] dat het hem ‘niet om de kinderen ging’ was naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborg om die angst bij verdachte weg te nemen.
De rechtbank acht het aldus aannemelijk dat het gedrag van [slachtoffer 1] in de gegeven situatie bij verdachte hevige emoties heeft opgewekt. De rechtbank acht het daarnaast aannemelijk (de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 4] en [getuige 5] bevatten daar aanknopingspunten voor) dat deze hevige emoties tot een hoogtepunt zijn gekomen toen [slachtoffer 1] , mede gezien de voorgeschiedenis, naar verdachte schreeuwde dat hij zijn vrouw had geneukt en hem uitdaagde om te steken. Deze emoties waren naar het oordeel van de rechtbank zo krachtig dat verdachte de situatie niet meer koel heeft kunnen taxeren en dat hij onder invloed van die emoties de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. De rechtbank acht het aannemelijk dat de voorgeschiedenis in samenhang bezien met de opmerkingen van [slachtoffer 1] over [slachtoffer 2] bij de voordeur op 3 augustus 2018 de spreekwoordelijke druppel waren die de emmer deed overlopen. De boosheid en/of gekwetstheid over de vermeende affaire en/of de bestaande vijandschap tegenover [slachtoffer 1] was echter niet van doorslaggevend belang voor de verweten gedraging. De hevige gemoedsbeweging was immers in essentie al veroorzaakt door de aanranding door [slachtoffer 1] .
De rechtbank is concluderend van oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte is daarom niet strafbaar voor het opzettelijk doden van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
7. De schade van benadeelden
7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
7.1.1
De vordering van [getuige 2]
Getuige [getuige 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 17.955,51, bestaande uit € 12.955,51 materiele schade en € 5.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
7.1.2.
De vordering van [naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 215.387,08, bestaande uit € 200.387,08 materiele schade en € 15.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook heeft [naam 1] een bedrag van € 387,08 euro aan toekomstige schade gevorderd.
7.1.3.
De vordering van [naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 23.898,96, bestaande uit € 8.898,96 materiele schade en € 15.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook heeft [naam 2] een bedrag van € 539,18 euro aan toekomstige schade gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
7.2.1
Ten aanzien van de vordering van [getuige 2]
De officier van justitie is van mening dat het strafrecht geen grond biedt voor het toelaten van een vordering van een getuige op grond van shockschade. De officier van justitie verzoekt de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2.2.
Ten aanzien van de vordering van [naam 1]
De officier van justitie vindt dat de vordering van [naam 1] tot een bedrag van € 18.387,07 voldoende onderbouwd is. De officier van justitie verzoekt de vordering van [naam 1] tot dat bedrag toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2.3.
Ten aanzien van de vordering van [naam 2]
Volgens de officier van justitie is de vordering van [naam 2] voldoende onderbouwd.. De vordering is daarmee volledig toewijsbaar te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor zover toekomstige schade is gevorderd, verzoekt de officier van justitie de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het standpunt van de verdachte en zijn raadsman
7.3.1
Ten aanzien van de vordering van [getuige 2]
Volgens de raadsman is getuige [getuige 2] geen slachtoffer in de zin van artikel 51a, sub a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Hij is niet rechtstreeks geschaad in de belangen waar die wetsbepaling op ziet. De wetgever heeft niet bedoeld dat getuigen, ook niet als zij het slachtoffer goed kennen, kunnen worden aangemerkt als benadeelde partij.
7.3.2.
Ten aanzien van de vordering van [naam 1] en [naam 2]
De raadsman heeft betoogd dat deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
De vordering van getuige [getuige 2]
De rechtbank is van oordeel dat artikel 287 Sr niet beoogt de belangen van een getuige te beschermen. Om die reden kan een getuige in het strafproces zijn schade niet als rechtstreeks gevolg van de overtreden strafbepaling vorderen. Dat betekent dat [getuige 2] zich niet als benadeelde partij kan voegen in het strafproces en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
7.4.2.
De vorderingen van [naam 1] en [naam 2]
Omdat verdachte voor het bewezen verklaarde feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
De rechtbank acht redenen aanwezig om, voor zover de gevorderde schadevergoeding ziet op gemaakte proceskosten, de proceskosten te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
8. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 41 Sr.
9. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partijen [getuige 2] , [naam 1] en [naam 2] in het geheel niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen, en dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
- compenseert de proceskosten aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. M.J.C.M. Manders en
mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.10.
1. een proces-verbaal van verhoor getuige van 3 augustus 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 2] , p. 101-102:
‘Ik stond in de deuropening en zag op een gegeven moment een hand met een groot mes en ik zag dat [slachtoffer 1] met dat mes gestoken werd. Vervolgens zag ik dat het [verdachte] was die dat mes in het lichaam van [slachtoffer 1] stak. Ik zag dat hij het mes in de linkerborst van [slachtoffer 1] stak, Ik zag dat het mes in het lichaam van [slachtoffer 1] bleef zitten.’
2. een proces-verbaal van verhoor getuige van 8 augustus 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 1] p. 129-131:
‘Ik pakte [slachtoffer 1] bij zijn rechterarm, wilde hem wegtrekken en zei: “Kom op [slachtoffer 1] , weg nou”. Tegelijkertijd zag ik dat [verdachte] met het mes in zijn rechterhand een stekende beweging (…) van boven naar beneden maakte en hoorde een bons en ik zag direct daarna een mes in [slachtoffer 1] zijn linkerschouder.’
3. een proces-verbaal van verhoor getuige van 12 augustus 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 3] , p. 155-158:
‘Ik zag dat [slachtoffer 2] druk met haar armen stond te zwaaien in de richting van [slachtoffer 1] en dat [verdachte] het mes in zijn handen had. Ik denk dat hij het met in zijn rechterhand had, omdat [slachtoffer 1] links was gestoken. Ik zag dat [verdachte] met een beweging naar beneden, langs of onder [slachtoffer 2] door het mes naar bovenbracht. Hij had het mes bovenhands en stak toen in [slachtoffer 1] .’
(…)
‘Toen ik buiten kwam stond [slachtoffer 1] voor de deur. [slachtoffer 2] stond tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] in met haar gezicht naar [slachtoffer 1] en [verdachte] stond achter [slachtoffer 2] met een mes in zijn hand. Toen zei [slachtoffer 1] dat hij de waarheid wilde zeggen en alles op tafel wilde en dat hij er klaar mee was. Toen zei [verdachte] van: “Als je nu niet gaat, dan steek ik je”.’
4. een proces-verbaal van de rechter-commissaris van verhoor getuige van 28 december 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige
[getuige 6] :
‘Toen hoorden we dat iemand zei: “ik ga je neersteken”. Ik heb alleen dingen gehoord. Ik herinner mij dat ik iemand in een deur zag staan. Ik weet niet of dat het bewuste huis was. Ik heb niets gezien, enkel gehoord. Ik heb gehoord ik ga je neersteken, ga weg, ga weg. Ik hoorde het slachtoffer uitdagend zeggen doe het dan.’
5. een proces-verbaal van de rechter-commissaris van verhoor getuige van 28 december 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige
[getuige 7] :
‘Er werd gezegd: “ [slachtoffer 1] als je nu niet weggaat pak ik een mes en steek je neer”. Er werd door een vrouwenstem geroepen: “ [slachtoffer 1] , doe mijn kinderen niets aan”. [slachtoffer 1] zei ik doe je kinderen niets aan, daar gaat het mij nu niet om. Er werd weer gezegd ik steek je neer. Er werd geantwoord doe het dan.’
6. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut: Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 6 september 2018, p. 476-480:
‘Het overlijden van [slachtoffer 1] , 34 jaren oud geworden, wordt verklaard door gevolgen van één steekletsel aan de borst links.’
7. Een proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming, inclusief bijlage, p. 362, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant] :
Omstandigheden : Mes waarmee het slachtoffer is doodgestoken
(…)
Bijzonderheden : Rvs vleesmes lemmet 20 centimeter totaal 31,5 cm
Eigenaar : is eigendom van de dader
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑02‑2019
Zie het proces-verbaal verhoor getuige, inhoudende de verklaring van [getuige 8] , p. 192-194
Zie bijvoorbeeld de processen-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] , p. 99, getuige [getuige 2] , p. 101-102 en getuige [getuige 10] , p. 122.
Zie het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] p. 101.
Zie het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 129-131.
Zie de letselrapportage van de GGD IJsselland van 16 augustus 2018, inclusief bijlagen, p. 465-475.
Zie het proces-verbaal verhoor getuige, inhoudende de verklaring van [getuige 8] , p. 195.
Zie de processen-verbaal van verhoor getuige van [getuige 1] , p. 130, [getuige 2] , p. 101 en getuige [getuige 11] , p. 120.
Zie het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] p. 101-102.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie Oost-Nederland met registratienummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.