RF 2020/49
Is insturen van aanvraagformulier voor effectenleaseovereenkomst order in de zin van art. 1 Wte 1995?
HR 24-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:809
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24 april 2020
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
18/04375
- Conclusie
A-G mr. M.H. Wissink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS205355:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:809, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑04‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1203, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑11‑2018
- Wetingang
Art. 1, 7 Wte 1995; Bijlage Deel A onder 1 bij Richtlijn Beleggingsdiensten (Richtlijn 93/22/EEG); art. 4 lid 1 onder 1 en bijlage I Deel A MiFID (Richtlijn 2004/39/EG)
Essentie
Dexia. Effectenlease. Waiverprocedure.
Is het insturen van een aanvraagformulier voor een effectenleaseovereenkomst een order in de zin van art. 1 Wte 1995?
Samenvatting
Eiser is in 2000 een effectenleaseovereenkomst aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia voor de duur van 240 maanden. Deze overeenkomst werd aangegaan via een tussenpersoon. Eiser stelt zich op het standpunt dat Dexia de hele schade aan hem moet vergoeden. Eiser wijst er daarbij op dat de overeenkomst is gesloten op advies van de tussenpersoon, terwijl deze tussenpersoon – als cliëntenremisier zonder vergunning – geen advies mocht geven. Dexia wist dit volgens eiser ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.