Hof Den Haag, 28-05-2019, nr. 200.238.818/01
ECLI:NL:GHDHA:2019:1501
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
28-05-2019
- Zaaknummer
200.238.818/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:1501, Uitspraak, Hof Den Haag, 28‑05‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2019-0174
Uitspraak 28‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Einde samenleving. Gezamenlijke en/of rekening. Rechtskarakter. Niet in geschil dat saldo partijen gezamenlijk toebehoort. Man boekt aanzienlijk bedrag over van die en/of naar een rekening die alleen op zijn naam staat. Vrouw vordert de helft daarvan terug. Nu de man geen deugdelijke onderbouwing heeft gegeven met betrekking tot door hem daarvan beweerdelijk gedane uitgaven (voor de kosten van de gezamenlijke huishouding) veroordeelt het hof de man tot betaling van de helft.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.238.818/01
Zaaknummer rechtbank : 6345679 \ CV EXPL 17-33862
arrest d.d. 28 mei 2019
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Sturrus-Burger te Rotterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag.
Het geding
De vrouw is bij exploot van 17 april 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 9 februari 2018 van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
De vrouw heeft in de memorie van grieven drie grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven weersproken.
Partijen hebben hun procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Enige relevante feiten
1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie hebben zij een gezamenlijke bankrekening bij de ABN AMRO bank geopend (hierna: de gezamenlijke rekening). Dit betrof een zogenaamde en/of rekening die op naam van beide partijen stond.
2. De man heeft op 10 mei 2013 een bedrag van € 28.015,85 van de gezamenlijke rekening van partijen overgeboekt naar zijn eigen privé bankrekening.
Eerste aanleg
3. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd:
- de man te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, tot het betalen aan haar van de helft van het banksaldo van de gezamenlijke rekening ad € 14.007,93, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, althans een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen;
- de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van de buitengerechtelijke kosten ad € 915,08, exclusief btw, althans een bedrag door de kantonrechter in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarden tot aan het moment van de algehele voldoening;
- de man te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
4. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter:
- de vorderingen van de vrouw afgewezen;
- de vrouw veroordeeld in de proceskosten.
Vorderingen in hoger beroep
5. De vrouw vordert het hof het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad:
- de vorderingen van de vrouw toe te wijzen;
- de man te veroordelen in de kosten van beide instanties.
6. De man voert verweer en vordert dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, althans het door de vrouw gevorderde afwijst, althans haar deze vorderingen ontzegt;
- met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties, eveneens uitvoerbaar bij voorraad.
7. Het hof zal de grieven van de vrouw, gezien hun onderlinge samenhang, gezamenlijk bespreken.
8. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij haar vordering, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende heeft onderbouwd en voert daartoe het volgende aan. De man heeft zonder haar toestemming een bedrag van € 28.015,85 overgeboekt van de gezamenlijke bankrekening van partijen naar zijn eigen bankrekening. Hij heeft hierdoor, nu de helft van dit bedrag aan de vrouw toebehoort, inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht, hetgeen als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt. De man is verplicht de daardoor ontstane schade aan de vrouw te vergoeden, te weten de helft van het door de man overgeboekte bedrag. Er is in ieder geval sprake van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van de man, nu de man door het toe-eigenen van het volledige saldo van de gezamenlijke rekening voor de helft meer verrijkt is dan waar hij toe gerechtigd is. De vrouw heeft de man, anders dan hij stelt, geen toestemming gegeven voor de overboeking van het bedrag. De vrouw betwist voorts dat de man met dit bedrag heeft voorzien in kosten van haar levensonderhoud en dat van de kinderen. De bewijslast ligt, anders dan de rechtbank oordeelt, op de man om aan te tonen dat hij deze toestemming van de vrouw heeft gehad en de betalingen met betrekking tot het levensonderhoud daadwerkelijk heeft gedaan. Aan deze bewijslast heeft de man volgens de vrouw niet voldaan.
9. De man is van mening dat de vrouw niet het bedrag van € 14.007,93 van hem kan vorderen en voert daartoe het volgende aan. De man stelt dat partijen op 3 maart 2015 een overeenkomst hebben gesloten ter finale kwijting, waaruit blijkt dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. In zijn toelichting op deze overeenkomst in zijn conclusie van antwoord, randnummer 7, geeft de man aan met deze overeenkomst aan te tonen dat hij in de periode van 10 mei 2013 tot en met 3 maart 2015 het geld in gezamenlijk beheer heeft gehouden en ook gezamenlijk met volledige goedkeuring en instemming van de vrouw heeft besteed aan gezamenlijke doelen. Volgens de man is deze overeenkomst opgesteld omdat de vrouw niet met geld om kan gaan en psychische problemen heeft. Dat de vrouw niet met geld om kan gaan blijkt ook uit door hem overgelegde stukken van Jeugdzorg en mail- en Whatsappberichten tussen hemzelf en de vrouw. Uit voornoemde stukken blijkt bovendien dat de man over de gehele periode bezien meer geld heeft voldaan aan de vrouw dan het bedrag dat zij thans ten onrechte van hem vordert. Ook nu nog vangt de man kosten voor de vrouw op. Er is dan ook op geen enkele wijze sprake van een onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde verrijking. De man voegt hieraan toe dat de vrouw altijd inzage heeft gehad in de gezamenlijke rekening en eerst nu pas een procedure start, waarbij zij de schijn tegen heeft dat iets onheus heeft plaatsgevonden.
10. Het hof oordeelt als volgt. Vast staat dat de bankrekening bij de ABN Amro Bank een gezamenlijke rekening van partijen betrof. De tenaamstelling (en/of) van de bankrekeningen is slechts van belang voor de relatie tussen de rekeninghouders en de bank, en geeft geen uitsluitsel over de rechtsverhouding tussen de rekeninghouders onderling; vlg Hoge Raad 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6525. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken dat tussen partijen als onweersproken vast staat dat aan de vrouw toebehoort de helft van het bedrag van € 28.015,85, zijnde € 14.007,93.
11. Nu partijen niet met elkaar gehuwd zijn geweest, is titel 6 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.
12. Op basis van het algemene vermogensrecht dient derhalve te worden vastgesteld welke mogelijke rechten en verplichtingen er tussen partijen bestaan (Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707). Partijen kunnen een overeenkomst hebben gesloten met betrekking tot het beheer en het beschikken over de gelden van de bankrekening in het kader van hun samenleving. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 juni 2012 overwogen dat bij samenwonenden met een affectieve relatie ook op basis van het gedrag van partijen stilzwijgend een overeenkomst kan worden vastgesteld. Het ligt derhalve op de weg van partijen, feiten en omstandigheden te stellen, en zonodig te bewijzen, wat de stilzwijgende overeenkomst inhield en op basis van welke feiten en omstandigheden betrokkene erop mocht vertrouwen dat er een overeenkomst tot stand is gekomen.
13. Het hof begrijpt uit de grieven van de vrouw dat zij stelt dat zij geen toestemming aan de man heeft gegeven om over haar deel van het geld, zijnde € 14.007,93, te beschikken. Het hof begrijpt uit de stellingen van de vrouw dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, ook niet een stilzwijgende overeenkomst.
14. Uit het betoog van de man volgt dat partijen stilzwijgend met elkaar overeenstemming hebben bereikt met betrekking tot het beheer van de gelden op de gemeenschappelijke rekening. Het hof begrijpt uit het verweer van de man dat hij een affectieve relatie had met de vrouw, uit welke relatie twee kinderen zijn geboren, partijen met elkaar samenwoonden, en hij alle financiële zaken regelde met betrekking tot het huishouden en de vrouw inzage had in de gezamenlijke rekening waarover hij heeft beschikt.
15. Gezien vorenstaande feiten en omstandigheden acht het hof het aannemelijk dat de vrouw stilzwijgend ermee heeft ingestemd dat de man kon beschikken over de gelden op de gemeenschappelijke rekening ter dekking van de kosten van hun samenleving en het levensonderhoud van hun kinderen.
16. Uit de brief van 30 september 2014 van de advocaat van de vrouw aan de man volgt dat de man op 10 mei 2014 het bedrag van € 28.015,85 naar zijn eigen rekening heeft overgeboekt. Tevens kon de man uit deze brief afleiden dat deze overboeking niet de instemming had van de vrouw.
17. Indien de man na voormelde datum van 30 september 2014 nog beschikt heeft over voormelde gelden, dient hij in ieder geval daarover nog rekening en verantwoording aan de vrouw af te leggen. Voorts brengt zijn beheer van de gelden voor de brief van 30 september 2014 eveneens met zich mede dat hij aan de vrouw dient te verantwoorden op welke wijze hij de gelden heeft beheerd. Gezien de affectieve relatie tussen partijen behoeft zulks niet een zeer gedetailleerde rekening en verantwoording te zijn maar dient wel op hoofdlijnen controleerbaar te zijn wat er met de gelden is gebeurd.
18. Het hof begrijpt uit het betoog van de man dat uit de verklaring van 3 maart 2015 afgeleid dient te worden dat partijen over en weer aan elkaar financiële kwijting hebben gegeven met betrekking tot de financiële afwikkeling van de relatie en de financiële verantwoording met betrekking tot het bedrag van € 14.007,93. Het hof is echter van oordeel dat uit deze summiere verklaring niet afgeleid kan worden dat de vrouw de man decharge verleent met betrekking tot het door hem gevoerde financiële beleid.
19. Nu de man geen enkele deugdelijke onderbouwing heeft gegeven met betrekking tot de door hem gedane uitgaven – mede bezien de omvang van het bedrag – had van hem in redelijkheid kunnen worden verlangd dat hij in ieder geval enige administratie had bijgehouden. Nu hij dit niet heeft gedaan komt dit voor zijn rekening en risico. De vordering van de vrouw, tot betaling door de man aan haar van het bedrag van € 14.007,93, dient te worden toegewezen, nu de man geen enkele verantwoording heeft afgelegd met betrekking tot de door hem gedane uitgaven.
Wettelijke rente
20. Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
21. De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot betaling aan haar van de buitengerechtelijke kosten ad € 915,08, exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
22. Ingevolge artikel 6:96 lid 2 sub 2 BW vallen onder buitengerechtelijke kosten de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, waaronder vallen de kosten van ingebrekestelling en buitengerechtelijke incassokosten. Vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, de kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen.
23. Nu de vrouw de buitengerechtelijke kosten op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, gaat het hof er vanuit dat het kosten betreft die gemaakt zijn in het kader van de procedure welke zijn inbegrepen in het liquidatietarief. Het hof zal dan ook met deze kosten niet afzonderlijk rekening houden.
24. Gelet op het feit dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof zal derhalve het bestreden vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling van de vrouw vernietigen.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de vrouw te voldoen de helft van het banksaldo van de gezamenlijke rekening ad € 14.007,93, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, F. Ibili en A.C. Olland en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.