Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [medeverdachte] (11/01336), in welke zaak ik op 15 januari 2013 heb geconcludeerd.
HR, 05-03-2013, nr. 11/01337
ECLI:NL:HR:2013:BZ2949
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2013
- Zaaknummer
11/01337
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BZ2949
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ2949, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ2949
ECLI:NL:HR:2013:BZ2949, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ2949
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑10‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0114
NbSr 2013/157
Conclusie 05‑03‑2013
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 11/01337
Mr. Knigge
Zitting: 22 januari 2013 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 16 maart 2011 verdachte wegens "wederspannigheid" veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.1.
3.
Namens verdachte heeft mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste en het tweede middel
- 4.1.
Het eerste middel klaagt dat het Hof op ontoereikende, onbegrijpelijke, althans onjuiste gronden bewezen heeft verklaard dat verdachte als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit (te weten overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht) was aangehouden. Het tweede middel klaagt dat het Hof op ontoereikende, onbegrijpelijke, althans onjuiste gronden is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat verdachte onder de gegeven omstandigheden niet kon worden aangehouden voor het niet voldoen aan een bevel. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
- 4.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 april 2009 te Amsterdam, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren (te weten: [verbalisant 1] en [verbalisant 2]) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit (te weten overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht) hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en door een of meer slaande bewegingen te maken naar die ambtenaren."
- 4.3.
Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
"1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009095136-1 van 8 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] (eerste verbalisant), [verbalisant 2] (tweede verbalisant) en [verbalisant 3] (derde verbalisant), doorgenummerde pagina's 11 tot en met 15. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 april 2009 gerelateerde bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op woensdag 8 april 2009 omstreeks 10.20 uur, bevonden wij, verbalisanten, ons in uniform gekleed op de openbare weg te Amsterdam. Wij waren met een verkeerscontrole belast. Aldaar zagen wij, verbalisanten, een bestuurder van een zwarte landrover voorbijrijden. Wij zagen dat de bestuurder mobiel aan het bellen was met zijn rechterhand. Hierop zijn wij achter de bestuurder aangereden. Ik, tweede verbalisant, heb de bestuurder staande gehouden en de betrokkene mede gedeeld, dat hij een proces-verbaal kreeg voor het mobiel bellen.
Ik, eerste verbalisant, hoorde dat de tweede verbalisant om een legitimatiebewijs vroeg. Ik, eerste verbalisant, hoorde dat de tweede verbalisant vervolgens de adresgegevens verzocht van [verdachte]. Ik, eerste verbalisant, zag dat [verdachte] de tweede verbalisant aankeek en ik, eerste verbalisant, hoorde [verdachte] het volgende zeggen: 'ik ga helemaal niets opgeven aan jou'. Hierop zagen wij, eerste en tweede verbalisant, dat [verdachte] wegliep.
De bestuurder kon zich later legitimeren als zijnde [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1] te [woonplaats].
Ik, eerste verbalisant, keek [verdachte] aan en zei op niet mis te verstande wijze: 'staan blijven'. Ik, eerste verbalisant, zag dat [verdachte] hier geen gehoor aan gaf en van ons weg bleef lopen. Ik, eerste verbalisant, heb op een duidelijke en niet mis te verstane wijze meerdere keren het volgende geroepen: 'staan blijven, wij zijn nog niet klaar met u'.
Wij, eerste en tweede verbalisant, zagen dat [verdachte] hier wederom geen gehoor aan gaf en in een versnelde pas van ons weg bleef lopen. Ik, eerste verbalisant, haalde [verdachte] in en riep het volgende op een duidelijke en niet mis te verstane wijze: 'u bent aangehouden'. Ik, eerste verbalisant zag dat [verdachte] hier geen gehoor aan gaf en van mij weg bleef lopen. Hierop heb ik, eerste verbalisant, besloten om de transportboeien aan te leggen.
Ik, eerste verbalisant, pakte de linkerarm vast van de verdachte om te kunnen boeien. Ik, eerste verbalisant, had de verdachte met zijn linkerarm in de transportboeien en voelde dat de verdachte van mij weg bleef lopen. Ik, tweede verbalisant, heb hierbij de rechterarm vastgepakt met een kracht van meer dan geringe betekenis, voor het onder controle krijgen van de verdachte. Ik, tweede verbalisant, zag dat de verdachte [verdachte] slaande bewegingen maakte richting mij. Hierop is de verdachte volledig geboeid.
Ik, derde verbalisant, zag dat eerste verbalisant bezig was met het aanhouden van verdachte [verdachte]. Ik, derde verbalisant, zag dat verdachte [verdachte] zich verzette en dat hij met zijn armen om zich heen sloeg terwijl hij geboeid werd.
Op woensdag 8 april 2009 om 10.41 uur hebben wij, verbalisanten, de verdachte over laten brengen naar politiebureau Klimopweg, ter geleiding voor de hulpofficier van justitie."
- 4.4.
Het Hof heeft ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:
"Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd, dat de aanhouding van de verdachte door de verbalisanten onrechtmatig is geweest. Daarnaast is hij van mening, dat het ten laste gelegde verzet door de verdachte bij zijn aanhouding niet kan worden bewezen. Als gevolg hiervan moet de verdachte worden vrijgesproken. De raadsman heeft verder nog aangevoerd, dat als verzachtende omstandigheid kan gelden, dat de verdachte een langslepend conflict heeft met de politie over een in beslagname en dat hij daarom geen vertrouwen meer heeft in de politie.
De aanhouding
Op 8 april 2009 te Amsterdam werd de verdachte als bestuurder van een auto tijdens een verkeerscontrole staande gehouden door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], wegens het niet handsfree mobiel telefoneren (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11). De verdachte kreeg een bekeuring en heeft op dat moment op verzoek zijn rijbewijs overhandigd. Terwijl [verbalisant 2] de bekeuring uitschreef, bleef de verdachte telefoneren en begon hij met het uitladen van zijn auto. Toen [verbalisant 2] de verdachte naar zijn adres vroeg, zei hij; 'ik ga helemaal niets opgeven aan jou' en liep weg (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11 en proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 20). Ondertussen had [verbalisant 1] via de portofoon vernomen, dat de auto van de verdachte meermalen gesignaleerd stond in het politiesysteem wegens het niet voldoen aan de technische eisen. Haar werd gezegd dat het voertuig in beslag moest worden genomen en dat de verdachte, (die bekend stond als een niet mee werkend persoon), mee moest naar het bureau (proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 27). [Verbalisant 1] heeft dit vervolgens aan de verdachte mede gedeeld, die nog steeds aan het telefoneren was en weg liep van de verbalisanten. Daarop heeft de verbalisant [verbalisant 1] twee maal gezegd dat de verdachte moest blijven staan. Vervolgens heeft [verbalisant 1], die achter de verdachte was aangerend, hem gezegd dat hij was aangehouden (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina11).
Het hof acht deze aanhouding, waarbij voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat hij was aangehouden en wat de reden daarvan was, niet onrechtmatig.
Het verzet
Nadat de verdachte te horen had gekregen dat hij was aangehouden, is hij weg blijven lopen van de verbalisant. De verbalisant [verbalisant 1] pakte daarop de linkerarm van de verdachte, met de bedoeling hem te boeien (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11). Zij voelde dat de verdachte zich van haar los probeerde te maken (proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 27). De verbalisant [verbalisant 2] pakte daarop de verdachte met kracht bij de rechterarm vast en zij zag, dat hij daarbij slaande bewegingen maakte naar haar en kracht zette met zijn arm (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11 en proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 20).
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen is, naar oordeel van het hof, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich, nadat hij had gehoord dat hij was aangehouden, heeft verzet. Het hof acht de verklaring van verdachte, die een andere lezing van het verhaal heeft gegeven, gelet op de bevindingen van de verbalisanten weinig geloofwaardig."
- 4.5.
In de toelichting op de middelen wordt aangevoerd dat verdachte zich later kon legitimeren, dat hij op tweede verzoek van de verbalisanten aangaf waar hij woonde en voorts dat verdachte weliswaar had te dulden dat hij werd stilgehouden, maar dat hij niet verplicht was om te blijven staan, omdat onttrekking aan staandehouding door weg te lopen niet strafbaar is. Aldus zou geen sprake zijn van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit zoals tenlastegelegd en bewezenverklaard.
- 4.6.
Het Hof heeft in zijn bewijsoverwegingen weliswaar overwogen dat de aanhouding van de verdachte niet onrechtmatig was, maar niet, althans niet met zoveel woorden, overwogen dat die aanhouding, zoals is tenlastegelegd en bewezenverklaard, geschiedde op verdenking van het negeren van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel in de zin van art. 184 Sr. In die overwegingen zoekt men dan ook tevergeefs naar een motivering van 's Hofs kennelijke oordeel dat het herhaalde bevel dat de opsporingsambtenaren gaven een afdoende grondslag had in de wet. Voor zover de middelen er mede over bedoelen te klagen dat de bewezenverklaring in zoverre niet, of althans niet zonder nadere motivering, uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, zijn die middelen mijns inziens gegrond. Ter toelichting het volgende.
- 4.7.
De steller van het middel lijkt ervan uit te gaan dat sprake was van een staandehouding op grond van art. 52 Sv waaraan men zich ongestraft mag onttrekken door weg te lopen. Uit de feitelijke vaststellingen van het Hof blijkt echter dat sprake was van een stopbevel ex art. 160 lid 1 WVW 1994. Overtreding van het in art. 160 bepaalde is strafbaar gesteld in art. 177 lid 1 onder a WVW 1994. Het opzettelijk negeren van de in art. 160 WVW 1994 bedoelde vorderingen valt tevens onder de delictsomschrijving van art. 184 Sr.2. De verdachte was op grond van het gegeven bevel verplicht zijn auto tot stilstand te brengen en zijn rijbewijs ter inzage af te geven en heeft dit blijkens 's Hofs vaststellingen ook gedaan. Art. 160 WVW 1994 verplicht de bestuurder van het motorrijtuig niet tot het opgeven van zijn adres. Indien het Hof zou hebben geoordeeld dat de verdachte door weg te lopen toen hem om zijn adres werd gevraagd niet heeft voldaan aan een krachtens art. 160 WVW 1994 gegeven bevel, getuigt diens oordeel derhalve van een onjuiste rechtsopvatting.
- 4.8.
Ter voorkoming van misverstand merk ik daarbij nog het volgende op. Het stond de opsporingsambtenaren uiteraard vrij om de verdachte ter plaatse te bekeuren wegens het handsfree bellen en hem in dat kader naar zijn adres te vragen. De verdachte die aan een dergelijk verhoor op straat vrijwillig meewerkt, voorkomt de anders wellicht noodzakelijke aanhouding en de daarmee gepaard gaande overbrenging naar het politiebureau. De keerzijde van die medaille is dat het gebrek aan medewerking van de zijde van de verdachte de opsporingsambtenaren wellicht had kunnen doen besluiten om de verdachte alsnog aan te houden wegens het op heterdaad geconstateerde handsfree bellen. Een aanhouding op verdenking van art. 184 Sr levert dat echter niet op.
- 4.9.
Daarmee is nog niet alles gezegd. Het Hof heeft blijkens zijn bewijsoverwegingen aan zijn oordeel nog de feitelijke vaststelling ten grondslag gelegd dat verbalisant [verbalisant 1] via de portofoon vernomen had dat de auto van verdachte gesignaleerd stond wegens het niet voldoen aan de technische eisen en dat deze verbalisant, conform de bekomen instructies, aan verdachte heeft gezegd dat het voertuig in beslag genomen werd en dat de verdachte mee moest naar het bureau. Indien het Hof daarmee als zijn oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat de verdachte werd aangehouden op grond van het op heterdaad ontdekte rijden in een ondeugdelijk voertuig, getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Een aanhouding op verdenking van art. 184 Sr levert dat echter weer niet op.
- 4.10.
Mogelijk is de gedachtegang van het Hof nog een andere geweest. Art. 160 lid 4 WVW 1994 geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid een voertuig te voeren of doen voeren naar een nabij gelegen plaats teneinde onderzoek in te stellen naar naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gestelde eisen en van de desbetreffende bestuurder te vorderen dat hij daaraan zijn medewerking verleent. Als het Hof zou hebben geoordeeld dat de verdachte door weg te lopen niet aan een dergelijke vordering heeft voldaan, getuigt diens oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting.3. De vraag is echter of een dergelijk oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, begrijpelijk zou zijn. De bewoordingen waarin de opsporingsambtenaren hun tot de verdachte gerichte "bevelen" goten, wijzen niet direct op een vordering ex art. 160 lid 4 WVW 1994. Bovendien is maar de vraag of het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte een op genoemd artikellid gebaseerd bevel heeft genegeerd. Het fundamentele gebrek waaraan 's Hofs overwegingen lijden, is naar mijn mening dat zij geen inzicht geven in diens gedachtegang.
- 4.11.
Het middel slaagt in zoverre.
5.
Het derde middel
- 5.1.
Het middel klaagt dat 's Hofs beslissing onbegrijpelijk, onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd is, nu het Hof, ondanks een op dit punt namens verdachte ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, heeft geoordeeld dat sprake is van opsporingsambtenaren die werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
- 5.2.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat namens verdachte het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen dat er geen althans onvoldoende reden was om de handboeien te gebruiken, dat de verbalisanten in strijd hebben gehandeld met de Ambtsinstructie en dat derhalve geen sprake is van een rechtmatig optreden van de verbalisanten.
- 5.3.
Art. 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren luidt:
"1.
De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.
2.
De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
3.
De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
- a.
de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
- b.
de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."
- 5.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte weg aan het lopen was en dat hij ook nadat hem werd gezegd dat hij was aangehouden, weg bleef lopen. Hieruit heeft het Hof vluchtgevaar kunnen afleiden. Ik acht het kennelijke oordeel van het Hof dat het aanleggen van de handboeien rechtmatig was dan ook niet onbegrijpelijk. Daarbij merk ik nog op dat - naar het Hof heeft vastgesteld - verbalisant [verbalisant 1] te horen had gekregen dat verdachte bekend stond als een niet meewerkend persoon.
- 5.5.
Gelet hierop kan in het midden blijven of het Hof het gevoerde verweer had moeten opvatten als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv. Het arrest van het Hof bevat in elk geval voldoende aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid waarom het Hof aan het ingenomen standpunt is voorbijgegaan.
- 5.6.
Het middel faalt.
6.
De middelen 1 en 2 slagen. Het derde middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑03‑2013
De vraag of art. 177 lid 1 onder a WVW 1994 een geprivilegieerde strafbepaling is ten opzichte van art. 184 Sr laat ik onbesproken. Zie daarover K. Lindenberg in T&C Strafrecht, aant. 9 op art. 184.
Vgl. HR 23 juni 1992, LJN ZC9050, NJ 1993/9.
Uitspraak 05‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht m.b.t. wederspannigheid. Art. 180, 184 Sr; art. 160 WVW 1994 (oud); art. 61a RVV (oud); art. 5.16, 5.20 Awb. Blijkens zijn bewijsoverwegingen heeft het Hof geoordeeld dat voor verdachte “duidelijk moet zijn geweest dat hij was aangehouden en wat de reden daarvan was”. Dat oordeel getuigt tegen de achtergrond van hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. In die vaststellingen ligt immers besloten dat verdachte door de verbalisante was staande gehouden wegens overtreding van art. 61a RVV en daarvoor een administratieve sanctie kreeg opgelegd, en dat hij vervolgens is aangehouden omdat hij desgevraagd in strijd met art. 5.16 en 5.20 Awb opzettelijk niet voldeed aan de “vordering” van de verbalisante om zijn adres op te geven en om “medewerking” te verlenen door weg te lopen nader hem tweemaal door de verbalisante te kennen was gegeven dat hij moest blijven staan.
5 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01337
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 maart 2011, nummer 23/000957-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 8 april 2009 te Amsterdam, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren (te weten: [verbalisant 1] en [verbalisant 2]) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit (te weten overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht) hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en door een of meer slaande bewegingen te maken naar die ambtenaren."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
"Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009095136-1 van 8 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] (eerste verbalisant), [verbalisant 2] (tweede verbalisant) en [verbalisant 3] (derde verbalisant), doorgenummerde pagina's 11 tot en met 15.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 april 2009 gerelateerde bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op woensdag 8 april 2009 omstreeks 10.20 uur, bevonden wij, verbalisanten, ons in uniform gekleed op de openbare weg te Amsterdam. Wij waren met een verkeerscontrole belast. Aldaar zagen wij, verbalisanten, een bestuurder van een zwarte Landrover voorbijrijden. Wij zagen dat de bestuurder mobiel aan het bellen was met zijn rechterhand. Hierop zijn wij achter de bestuurder aangereden. Ik, tweede verbalisant, heb de bestuurder staande gehouden en de betrokkene medegedeeld, dat hij een proces-verbaal kreeg voor het mobiel bellen.
Ik, eerste verbalisant, hoorde dat de tweede verbalisant om een legitimatiebewijs vroeg. Ik, eerste verbalisant, hoorde dat de tweede verbalisant vervolgens de adresgegevens verzocht van [verdachte]. Ik, eerste verbalisant, zag dat [verdachte] de tweede verbalisant aankeek en ik, eerste verbalisant, hoorde [verdachte] het volgende zeggen: 'ik ga helemaal niets opgeven aan jou'. Hierop zagen wij, eerste en tweede verbalisant, dat [verdachte] wegliep.
De bestuurder kon zich later legitimeren als zijnde [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1] te [woonplaats].
Ik, eerste verbalisant, keek [verdachte] aan en zei op niet mis te verstane wijze: 'staan blijven'. Ik, eerste verbalisant, zag dat [verdachte] hier geen gehoor aan gaf en van ons weg bleef lopen. Ik, eerste verbalisant, heb op een duidelijke en niet mis te verstane wijze meerdere keren het volgende geroepen: 'staan blijven, wij zijn nog niet klaar met u'.
Wij, eerste en tweede verbalisant, zagen dat [verdachte] hier wederom geen gehoor aan gaf en in een versnelde pas van ons weg bleef lopen. Ik, eerste verbalisant, haalde [verdachte] in en riep het volgende op een duidelijke en niet mis te verstane wijze: 'u bent aangehouden'. Ik, eerste verbalisant zag dat [verdachte] hier geen gehoor aan gaf en van mij weg bleef lopen. Hierop heb ik, eerste verbalisant, besloten om de transportboeien aan te leggen.
Ik, eerste verbalisant, pakte de linkerarm vast van de verdachte om hem te kunnen boeien. Ik, eerste verbalisant, had de verdachte met zijn linkerarm in de transportboeien en voelde dat de verdachte van mij weg bleef lopen. Ik, tweede verbalisant, heb hierbij de rechterarm vastgepakt met een kracht van meer dan geringe betekenis, voor het onder controle krijgen van de verdachte. Ik, tweede verbalisant, zag dat de verdachte [verdachte] slaande bewegingen maakte richting mij. Hierop is de verdachte volledig geboeid.
Ik, derde verbalisant, zag dat eerste verbalisant bezig was met het aanhouden van verdachte [verdachte]. Ik, derde verbalisant, zag dat verdachte [verdachte] zich verzette en dat hij met zijn armen om zich heen sloeg terwijl hij geboeid werd.
Op woensdag 8 april 2009 om 10.41 uur hebben wij, verbalisanten, de verdachte over laten brengen naar politiebureau Klimopweg, ter geleiding voor de hulpofficier van justitie."
2.3. Het Hof heeft met betrekking tot het bewijs voorts het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd, dat de aanhouding van de verdachte door de verbalisanten onrechtmatig is geweest. Daarnaast is hij van mening, dat het ten laste gelegde verzet door de verdachte bij zijn aanhouding niet kan worden bewezen. Als gevolg hiervan moet de verdachte worden vrijgesproken.
De raadsman heeft verder nog aangevoerd, dat als verzachtende omstandigheid kan gelden, dat de verdachte een langslepend conflict heeft met de politie over een in beslagname en dat hij daarom geen vertrouwen meer heeft in de politie.
De aanhouding
Op 8 april 2009 te Amsterdam werd de verdachte als bestuurder van een auto tijdens een verkeerscontrole staande gehouden door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1], wegens het niet handsfree mobiel telefoneren (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11). De verdachte kreeg een bekeuring en heeft op dat moment op verzoek zijn rijbewijs overhandigd. Terwijl [verbalisant 2] de bekeuring uitschreef, bleef de verdachte telefoneren en begon hij met het uitladen van zijn auto. Toen [verbalisant 2] de verdachte naar zijn adres vroeg, zei hij; 'ik ga helemaal niets opgeven aan jou' en liep weg (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11 en proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 20).
Ondertussen had [verbalisant 1] via de portofoon vernomen, dat de auto van de verdachte meermalen gesignaleerd stond in het politiesysteem wegens het niet voldoen aan de technische eisen. Haar werd gezegd dat het voertuig in beslag moest worden genomen en dat de verdachte, (die bekend stond als een niet mee werkend persoon), mee moest naar het bureau (proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 27). [Verbalisant 1] heeft dit vervolgens aan de verdachte medegedeeld, die nog steeds aan het telefoneren was en weg liep van de verbalisanten.
Daarop heeft de verbalisant [verbalisant 1] twee maal gezegd dat de verdachte moest blijven staan. Vervolgens heeft [verbalisant 1], die achter de verdachte was aangerend, hem gezegd dat hij was aangehouden (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11).
Het hof acht deze aanhouding, waarbij voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat hij was aangehouden en wat de reden daarvan was, niet onrechtmatig.
Het verzet
Nadat de verdachte te horen had gekregen dat hij was aangehouden, is hij weg blijven lopen van de verbalisant. De verbalisant [verbalisant 1] pakte daarop de linkerarm van de verdachte, met de bedoeling hem te boeien (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11). Zij voelde dat de verdachte zich van haar los probeerde te maken (proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 27). De verbalisant [verbalisant 2] pakte daarop de verdachte met kracht bij de rechterarm vast en zij zag dat hij daarbij slaande bewegingen maakte naar haar en kracht zette met zijn arm (proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11 en proces-verbaal van verhoor, dossierpagina 20).
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen is, naar het oordeel van het hof, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich, nadat hij had gehoord dat hij was aangehouden, heeft verzet. Het hof acht de verklaring van verdachte, die een andere lezing van het verhaal heeft gegeven, gelet op de bevindingen van de verbalisanten weinig geloofwaardig."
3. Wettelijk kader
Voor de beoordeling van de middelen zijn de volgende bepalingen van belang:
- art. 180 Sr:
"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
- art. 184 Sr:
"1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
(...)"
- art. 160 Wegenverkeerswet 1994 (oud):
"1. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:
(...)
b. het rijbewijs (...);
(...)
4. De in artikel 159 bedoelde personen zijn bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften en zo nodig een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, naar een nabij gelegen plaats te voeren of te doen voeren. De bestuurder van het voertuig ten aanzien waarvan dit onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, en de bestuurder van het voertuig waardoor een aanhangwagen wordt voortbewogen ten aanzien waarvan zodanig onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, zijn verplicht desgevorderd hun tot het onderzoek noodzakelijke medewerking te verlenen en desverlangd de in artikel 159 bedoelde personen in hun voertuig te vervoeren.
(...)"
- art. (oud) 61a Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990):
"Het is degene die een motorvoertuig, bromfiets of gehandicaptenvoertuig bestuurt verboden tijdens het rijden een mobiele telefoon vast te houden."
- art. 2 (oud) Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: WAHV):
"1. Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), kunnen op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties worden opgelegd. Ingeval een administratiefrechtelijke sanctie wordt opgelegd zijn voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard uitgesloten.
(...)"
- Bedoelde bijlage bevat onder meer als gedraging:
"R 545: als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vast houden (...) 61a RVV 1990."
- art. 3 WAHV:
"1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.
(...)"
- art. 34 WAHV:
"1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
a. hij die niet voldoet aan vordering van een krachtens artikel 3, eerste lid, aangewezen toezichthouder;
(...)
2. Het strafbare feit is een overtreding."
- art. 2 (oud) Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994:
"1. Met het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet zijn belast:
a. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering;
(...)"
- art. 5:16 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb):
"Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen."
- art. 5:20 Awb:
"1. Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
(...)"
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring, meer in het bijzonder dat de verdachte was aangehouden op verdenking van overtreding van art. 184 Sr.
4.2. Blijkens zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven bewijsoverwegingen heeft het Hof geoordeeld dat voor de verdachte "duidelijk moet zijn geweest dat hij was aangehouden en wat de reden daarvan was". Dat oordeel getuigt tegen de achtergrond van hetgeen het Hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. In die vaststellingen ligt immers besloten dat de verdachte door de verbalisante was staande gehouden wegens overtreding van art. 61a (oud) RVV 1990 en daarvoor een administratieve sanctie kreeg opgelegd, en dat hij vervolgens is aangehouden omdat hij desgevraagd in strijd met het bepaalde in art. 5:16 en 5:20 Awb opzettelijk niet voldeed aan de "vordering" van de verbalisante om zijn adres op te geven en om "medewerking" te verlenen door weg te lopen nadat hem tweemaal door de verbalisante te kennen was gegeven dat hij moest blijven staan.
4.3. Het middel faalt.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 maart 2013.
Beroepschrift 05‑10‑2011
Hoge Raad der Nederlanden
Schriftuur inzake zaaknummer S 11/01337 met parketnummer 23-000957-10 van het gerechtshof Amsterdam namens [verzoeker]
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
dat [verzoeker], geboren [geboortedatum] 1981, wonende aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats], hierna: ‘verzoeker’, in deze zaak woonplaats kiezende aan de Sophialaan 33 te (1075 BL) Amsterdam ten kantore van De Koning Vergouwen Advocaten, van welk kantoor de advocaat mr. I. Appel door hem als gemachtigde is gesteld, hierbij tijdig de volgende middelen van cassatie voordraagt tegen een hem betreffend arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 16 maart 2011 onder parketnummer 23-000957-10:
Cassatiemiddelen:
I
Verzuim van vormen waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven en/of schending van het Nederlandse recht doordat het hof op ontoereikende althans onbegrijpelijke althans onjuiste gronden bewezen heeft verklaard dat verzoeker als verdachte van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit (te weten overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht) was aangehouden, waardoor het arrest van het hof in dit opzicht niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed.
II
Verzuim van vormen waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven en/of schending van het Nederlandse recht doordat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt namens verzoeker dat hij onder de gegeven omstandigheden niet kon worden aangehouden voor het niet voldoen aan een bevel (en had behoren te moeten worden vrijgesproken), op ontoereikende althans onbegrijpelijke althans onjuiste gronden heeft verworpen.
Toelichting op de middelen I en II:
Blijkens p. 11 van het procesdossier werd verzoeker staande gehouden.
Aanvankelijk liep verzoeker weg. Blijkens p. 11 van het procesdossier als ook gelet op bewijsmiddel I. van het hof kon verzoeker zich later legitimeren. Ook ter zitting is namens verzoeker bij pleidooi op p. 2/3 aangevoerd dat verzoeker op tweede verzoek van de verbalisant aangaf waar hij woonde. Voorts was er een postbode ter plaatse die naar de personalia van verzoeker vroeg en van verzoeker kreeg. Aldus had verzoeker weliswaar even te dulden dat hij werd stil gehouden, maar verder ging de bevoegdheid niet. Verzoeker was niet verplicht om te blijven staan. Ter zitting werd gewezen op de relevante jurisprudentie waaruit volgt dat de verdachte die zich onttrekt aan de staandehouding door weg te lopen, geen strafbaar feit pleegt. Aldus was er geen sprake van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, zoals tenlastegelegd, en had verzoeker moeten worden vrijgesproken, zoals is geconclueerd op de zevende pagina van het (ongenummerde) pleidooi.
III.
Verzuim van vormen waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven en/of schending van het Nederlandse recht doordat het hof — in weerwil van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zijdens verzoeker daaromtrent — heeft geoordeeld dat sprake is van opsporingsambtenaren die werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, waardoor de beslissing van het hof onbegrijpelijk, althans onjuist althans onvoldoende gemotiveerd is.
Toelichting:
Blijkens de ongenummerde pagina's 8 en 9 van het pleiddooi is namens verzoeker het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ingenomen dat er geen althans onvoldoende reden was om de handboeien te gebruiken. Het gevolg daarvan had moeten zijn, dat verzoeker had behoren te worden vrijgesproken.
Door de handboeien aan te leggen, terwijl daarvoor geen noodzaak was, is immers in strijd gehandeld met de Ambtsinstructie en is geen sprake van rechtmatig optreden zijdens verbalisanten. Door niet op dit verweer in te gaan, is de beslissing van het hof onbegrijpelijk, althans onjuist althans onvoldoende gemotiveerd.
Weshalve:
Gelet op de inhoud van het dossier wordt u verzocht het arrest van het gerechtshof te Amsterdam te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar een ander gerechtshof danwel zelf recht te doen om doelmatigheidsredenen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Sophialaan 33, die verklaart voor deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker van cassatie.
Amsterdam, 5 oktober 2011
I. Appel