HR 29 april 1997, NJ 1997, 666 m.nt tH; HR 11 april 2000, NJ 2000, 546.
HR, 05-07-2016, nr. 15/04293
ECLI:NL:HR:2016:1453
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
15/04293
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1453, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2015:2533, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:620, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:620, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1453, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0313
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
1. Gebruik maken voor het bewijs van een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, artt. 344a.3 en 360 Sv. 2. Vordering bp. Ad 1. Het Hof heeft als bm opgenomen een p-v van politie waarin een verklaring van een anonieme getuige is weergegeven, zonder het gebruik daarvan nader te motiveren. Dit verzuim behoeft evenwel bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden gelet op de inhoud van de overige bm, waarmee de bewezenverklaring ook met weglating van bedoelde getuigenverklaring toereikend is gemotiveerd. Ad 2.’s Hofs oordeel dat de vordering van de bp niet is betwist, is niet onbegrijpelijk, nu het Hof daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat die vordering - ook wat betreft de immateriële schade - onvoldoende gemotiveerd is betwist.
Partij(en)
5 juli 2016
Strafkamer
nr. S 15/04293
IF/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 juli 2015, nummer 20/001914-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een schriftelijk bescheid houdende een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, zonder dat gebruik naar de eis der wet te motiveren.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - bewezenverklaard dat:
"1.
hij, verdachte, op 22 oktober 2013 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen op of aan de openbare weg, de Cesar Franckstraat, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas met inhoud, toebehorende aan voornoemde [betrokkene 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, of een van zijn, verdachtes, mededaders, terwijl hij, verdachte, of een van zijn, verdachtes, mededaders, een integraalhelm droeg, op voornoemde [betrokkene 1] is toegelopen en staande op korte afstand van die [betrokkene 1] met een voorwerp, verpakt in meerdere plastic zakken, een beweging met zijn handen heeft gemaakt, welke beweging werd gevolgd door een metaalachtige klik en vervolgens dit voorwerp op [betrokkene 1] heeft gericht en gericht gehouden, waardoor hij heeft doen voorkomen alsof hij in die plastic zakken een vuurwapen had, en tegen voornoemde [betrokkene 1] heeft gezegd: "Dit is een overval, geef me je tas" en "omdraaien";
2 subsidiair.
hij, verdachte, op 22 oktober 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet vanuit een rijdende personenauto met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van een achter de personenauto waarin verdachte en zijn mededaders waren gezeten, rijdende, door voornoemde [betrokkene 1] bestuurde, personenauto, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van aangever [betrokkene 1] , afgelegd bij de politie op dinsdag 22 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik ben woonachtig op de [a-straat 1] te Maastricht . Ik heb een growshop te Maastricht . Ik verlaat mijn woning altijd via de voordeur en vervolgens loop ik dan via het trottoir naar de oprit van mijn woning. Ik ga altijd met de auto naar het werk. Mijn personenauto, een Audi S8 voorzien van het Nederlandse kenteken [AA-00-AA] , parkeer ik altijd op de oprit. Ik heb altijd mijn aktetas bij mij. Dit betreft een zwarte tas met een handvat. Deze tas had ik ook vanochtend [hof: 22 oktober 2013, de dag van het verhoor] bij me. In mijn tas zat onder andere een zwart mapje met geld. Vandaag zat er een contant geldbedrag van 6.500 à 7.000 euro in het mapje. Dit betreft geld dat ik dagelijks bij me heb in de zaak en waarmee ik leveranciers betaal. Nadat ik mijn tas had gepakt, ben ik in de richting van de voordeur gelopen. Vervolgens ben ik via het pad in de richting van het trottoir gelopen. Vervolgens ben ik naar links gelopen in de richting van de oprit. Naast de oprit ligt een brandgang. Deze brandgang verbindt de Cesar Franckstraat met de Lorentzstraat. Ik zag dat er 20 meter verderop een persoon stond die een lichtkleurige integraalhelm droeg met een donker vizier. Vervolgens heb ik mijn auto opengemaakt en heb ik de linker achterdeur geopend. Ik heb mijn tas achter de bestuurderszitplaats tussen de stoel en de achterbank in gezet. Vervolgens heb ik deze deur weer gesloten. Toen ik vervolgens opkeek, zag ik dat die persoon ineens een stuk dichterbij mij stond op een afstand van ongeveer 1 à 1,5 meter. Ik zag dat die man een voorwerp in zijn handen droeg, waarvan ik niet kon zien wat het betrof. Wel zag ik dat hij dit voorwerp had verpakt in twee losse plastic zakken. Ik zag dat hij een beweging met zijn handen maakte en hoorde dat deze beweging gevolgd werd door een metaalachtige klik. Op dat moment was het voor mij duidelijk dat die man een geweer of een shotgun in die plastic zakken had verpakt. Ik zag dat hij dit geweer/shotgun gericht hield op mijn borst. Ik hoorde dat die persoon zei: "Dit is een overval, geef me je tas". Vervolgens heb ik de achterdeur weer geopend. Ik heb met mijn rechterhand de tas uit de auto gehaald en heb deze aan de man gegeven. Volgens mij bleef hij het geweer/shotgun op mijn borst gericht houden. Ik hoorde dat hij vervolgens zei: "Omdraaien". Vervolgens heb ik mezelf omgedraaid, waardoor ik geen zicht, meer op hem had. Ik hoorde dat de man wegrende. Vervolgens heb ik mezelf weer omgedraaid en keek ik de brandgang in. Ik zag dat de man in de richting van de Lorentzstraat liep. Vervolgens ben ik in mijn auto gestapt en ben ik de oprit afgereden. Het was mijn intentie om achter hem aan te gaan. Ik ben de Burgemeester Kessensingel opgereden. Toen ik ongeveer 25 meter op de Burgemeester Kessensingel had gereden, zag ik op een afstand van 25 meter dat vanaf links, alwaar de Lorentzstraat gelegen is, een klein model personenauto kwam gereden. Het was een klein model, ik denk dezelfde grootte als een Peugeot 205 of een Ford Fiesta. Ik zag dat er drie personen in het voertuig zaten. Ik zag een persoon op de bestuurderszitplaats en ik zag een persoon op de bijrijderszitplaats. Ook zag ik dat een persoon op de achterbank zat, in het midden. Ik reed achter dit voertuig aan. Ik zag dat het voertuig vanuit de Lorentzstraat in de richting van de [b-straat] reed. Ik had niet de indruk dat die auto heel erg hard reed. Ik zag vervolgens dat een van de personen uit het raam aan de bijrijderszijde hing. Ik zag dat die persoon een man betrof. Ik zag dat hij met zijn linkerhand een wapen vasthield. Ik zag dat hij dit wapen in mijn richting bracht en vervolgens hoorde ik knallen. Ik denk twee knallen. Ik zag dat de bijrijder ineens op het raam zat en geheel uit het portier hing. Ik zag dat de man het wapen nog steeds op mij of op mijn voertuig richtte. Vervolgens hoorde ik een flinke tik op de motorkap. Dit was hetzelfde geluid zoals je dat hebt wanneer er een steen op je motorkap terecht komt. Vervolgens heb ik mijn auto tot stilstand gebracht en heb ik het alarmnummer gebeld.
2. De verklaring van aangever [betrokkene 1] , afgelegd bij de politie op 23 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Normaal gesproken vertrek ik om 08.55 uur naar mijn werk. Op dinsdag is dit iets anders. Dan heb ik een afspraak bij de masseur. Dit doe ik al zo'n 5 tot 10 jaar.
De man die uit de auto schoot, vuurde zonder te herladen. Hij schoot redelijk snel achter elkaar. Bij het derde en vierde schot zat hij op het raam en leek het alsof hij het wapen op het dak van het voertuig aanlegde. Op het moment dat hij toen vuurde, leek het alsof hij het vuurwapen met twee handen vasthield. Ik zag dat hij aan het richten was.
3. De verklaring van een anonieme getuige, afgelegd bij de politie op 24 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 22 oktober 2013 bevond ik mij in mijn woning gelegen aan de [b-straat] te Maastricht . Ik denk dat het ongeveer 08.45 uur was. Ik bevond mij in een slaapkamer op de bovenverdieping van mijn woning. Het raam van deze slaapkamer stond open. Ik heb vanuit dit raam goed zicht op al het verkeer dat over de [b-straat] rijdt. Ik keek naar buiten en ik zag dat er een donkerkleurige personenauto voorbij reed. Het was een kleiner type voertuig. Deze auto kwam uit de richting van de Burgemeester Kessensingel. Ik zag dat het raam aan de bijrijderszijde omlaag ging. In een flits dacht ik dat de man die zich aan die zijde van het voertuig bevond iets uit het voertuig haalde en buiten het voertuig bracht. Dat leek op een geweer. Met een geweer bedoel ik een langer model vuurwapen. Ik zag dat deze man probeerde om uit het raam te gaan hangen. Ik zag dat hij met zijn hoofd naar buiten kwam en naar het voertuig achter hem keek. Ik zag dat hij dat geweer naar achteren bracht. Het leek zelfs alsof hij dat voorwerp richtte op het voertuig dat achter hem reed. Vijf seconden later hoorde ik twee harde knallen. Nogmaals enkele seconden later hoorde ik volgens mij nog eens harde knallen.
4. De verklaring van de getuige [getuige 1] , afgelegd bij de politie op 25 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 22 oktober 2013 omstreeks 08.45 uur stond ik geparkeerd op de Burgemeester Kessensingel. Ik zag dat een kleine auto over de Burgemeester Kessensingel in onze richting kwam gereden. Achter deze auto reed een grotere zwarte auto. Volgens mij was dit een Audi. Deze auto's reden vrij kort achter elkaar en ik had de indruk dat deze auto's bij elkaar hoorden. De beide auto's zijn langs mij gereden en vervolgens rechtsaf de [b-straat] in gereden. Vlak hierna hoorde ik harde knallen. Ik had meteen in de gaten dat dit schoten waren.
5. De bevindingen van de verbalisanten van de politie [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 22 oktober 2013 omstreeks 08.45 uur hoorden wij dat de centralist van de regionale meldkamer aan ons vroeg om te rijden naar de [b-straat] te Maastricht. Er zou iemand zijn overvallen. Het slachtoffer was achter de daders aangegaan en beschoten met een machinegeweer. Wij hoorden dat het slachtoffer bij zijn voertuig op de [b-straat] stond. Wij zagen ter plaatse een zwarte Audi S8 staan voorzien van het kenteken [AA-00-AA] . Wij zagen dat er vloeistof lekte uit het voertuig ter hoogte van de linker koplamp [het hof neemt op de foto's van de auto op dossierpagina's 243 tot en met 245 waar: de koplamp aan de bestuurderszijde]. Wij zagen in de motorkap, boven de linker koplamp [hof: de koplamp aan de bestuurderszijde], een kogelgat.
6. De bevindingen van de forensisch onderzoekers van de politie [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 22 oktober 2013 werd door ons teen forensisch onderzoek naar sporen verricht. Tijdens het sporenonderzoek werden op de [b-straat] vier hulzen aangetroffen en veiliggesteld (respectievelijk veiliggesteld onder SIN AAFU5644NL, AAFU5643, AAFU5645NL en AAFY2202NL). In de motorkap van de auto van het slachtoffer, een zwarte Audi met het Nederlandse kenteken [AA-00-AA] , zagen wij een beschadiging, vermoedelijk van een projectiel. Bij nader onderzoek onder de motorkap zagen wij dat er een vloeistofreservoir (koelvloeistof) geraakt was door het projectiel. Wij zagen een projectieldeel in de motorkap en onderin de motorruimte liggen (veiliggesteld onder SIN AAFU5646NL). Op de [b-straat] werd een projectieldeel aangetroffen (veiliggesteld onder SIN AAFU5647NL).
7. De bevindingen en conclusies van M.E. Bestebreurtje, NFl-deskundige wapens en munitie, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Overzicht te onderzoeken materiaal:
AAFU5646NL: manteldeler
AAFU5647NL: projectiel
AAFU5643NL: huls
AAFU5644NL: huls
AAFU5645NL: huls
AAFY2202NL: huls
Vooronderzoek hulzen:
De vier hulzen zijn voorzien van het bodemstempel 'Ͷк 1978'. De Cyrillische letters 'Ͷк' duiden op het munitiemerk Igman Konjic. Gezien de afmetingen zijn de hulzen van het kaliber 7,62x39mm. In de hulzen bevinden zich sporen die veroorzaakt zijn tijdens het verschieten uit een vuurwapen. Zo zijn er sporen te zien van een slagpin, een stootbodem, een hulsuitwerper, een patroontrekkerhaak en de kamer van de loop. De algemene vorm, plaats en grootte van deze systeemsporen komt overeen in de vier hulzen. In een deel van de systeemsporen bevinden zich kraslijnen en/of oneffenheden die veroorzaakt zijn tijdens het afvuren uit een vuurwapen. Deze sporen zijn geschikt voor vergelijkend huisonderzoek.
Vooronderzoek kogeldelen:
Het SVO met SIN AAFU5646NL bestaat uit kwee koperkleurige manteldelen. Het SVO met SIN AAFU5647NL is een looddeel. Gezien de massa's en de uiterlijke kenmerken passen de kogeldelen bij het kaliber 7,62x39mm. De uiterlijke kenmerken van de kogeldelen passen bij die van kogels van patronen van het merk Igman Konjic.
Vergelijkend onderzoek hulzen:
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de afvuursporen in de hulzen is gebleken dat:
- de kraslijnen in de slagpingatsporen aansluiten;
- de oneffenheden in de uitsparingen van de stootbodemsporen overeenkomen;
- de kraslijnen in de patroontrekkerhaaksporen aansluiten;
- de oneffenheden in de hulsuitwerpsporen overeenkomen;
- de kraslijnen in de uitwerpsporen aansluiten;
- in de overige sporen geen kenmerkende overeenkomsten of verschillen werden waargenomen.
Interpretatie van de resultaten:
De waargenomen overeenkomsten tussen sporen in de hulzen passen goed bij de hypothese dat deze met hetzelfde vuurwapen zijn verschoten. Op basis van de structuur van de kraslijnen en oneffenheden zijn deze sporen als zeer kenmerkend voor het gebruikte vuurwapen beoordeeld. Hierdoor is het nagenoeg uitgesloten om deze mate van overeenkomst waar te nemen als de hulzen zijn verschoten met meerdere wapens.
Mogelijk gebruikt vuurwapen:
Patronen van het kaliber 7,62x39mm worden doorgaans verschoten uit geweren van het type AK-47 (type Kalasjnikov) of wapens die daarvan zijn afgeleid. De systeemsporen in zowel de hulzen als het grote manteldeel passen bij wapens van dit type.
Afgegeven energie en verwonding:
De ontvangen kogeldelen passen bij volmantelkogel(s). Kogels van dit type in het kaliber 7,62x39mm hebben genoeg energie om bij een rechtstreeks schot op korte afstand het menselijk lichaam te perforeren.
8. De verklaring van aangever [betrokkene 1] , afgelegd bij de politie op 19 november 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
[betrokkene 2] heeft ongeveer drie jaar lang bij mij gewerkt in de growshop. Op de vraag wat [betrokkene 2] wist over de bedrijfsvoering antwoord ik dat ik geen geheimen voor hem had. Hij wist hoe ik werkte. Hij wist dat ik kasgeld mee naar huis nam. Toen [betrokkene 2] hier nog werkte nam ik wel vaker grote geldbedragen mee naar huis. Destijds stopte ik dit geld in een plastic zak met een elastiekje erom. Deze plastic zak stopte ik vervolgens in mijn tas. Op de vraag wat [betrokkene 2] wist van mijn dagelijks patroon antwoord ik dat ik vrijwel dagelijks om 08.50 à 08.55 uur vanuit mijn woning vertrek. [betrokkene 2] wist ook welke auto ik had. Ik had die Audi al vanaf 2003. [betrokkene 2] is ook wel eens bij mij thuis geweest.
9. De verklaring van medeverdachte [betrokkene 2] , afgelegd bij de politie op 13 november 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik heb in het verleden voor [betrokkene 1] gewerkt. Ik heb bij hem in de growshop gewerkt. Ongeveer twee maanden geleden zei [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte]: "Ik moet een tip hebben". Hij zei: "Ik moet een klus hebben". Hij vroeg aan mij: "Jij hebt toch bij een growshop gewerkt, heeft die vent pieken?". Ik heb gezegd dat hij [het hof begrijpt: [betrokkene 1] ] zeker geld had. Hij heeft meer geld dan een gemiddelde bewoner. Ik weet dat hij rijk is omdat ik voor hem heb gewerkt. Ik vertelde hem [hof: [verdachte] ] dat hij [hof: [betrokkene 1] ] in [...] [het hof begrijpt: een woonwijk te Maastricht ] woonde. Hij [hof: [verdachte] ] vroeg mij in welke auto hij [hof: [betrokkene 1] ] reed. Ik zei dat hij een mooie Audi had. Ik heb hem [hof: [verdachte] ] verteld dat het een dikke A8 of S8 betrof. Hij [hof: [verdachte] ] vroeg mij waar die zaak precies lag. Ik deelde hem mede dat dat bedrijf in de [e-straat] lag. Ik ben wel eens met hem [hof: [verdachte] ] door de Beatrixhaven gereden. Ik heb verteld dat de dikke Audi van [betrokkene 1] was. [verdachte] [hof: [verdachte] ] vroeg mij strategisch om informatie. Op de vraag of [betrokkene 1] bepaalde routines had antwoord ik dat ik wist dat hij naar zijn werk kwam en weer naar huis ging. Ik wist waar hij woonde. De omzet van de dag nam hij mee. Hij deed altijd op het einde van de dag de kassa tellen. Hij stopte die omzet in zijn tas of in zijn portemonnee. Die portemonnee deed hij vervolgens in zijn [het hof begrijpt: tas].
10. De verklaring van de getuige [getuige 2] , afgelegd bij de politie op 29 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik beschik over een auto. Het kenteken van die auto is [BB-00-BB] [het hof begrijpt dat dit een kennelijke verschrijving is en begrijpt - mede naar aanleiding van de foto van de kentekenplaat van de auto op dossierpagina 299 - dat is bedoeld: [CC-00-CC] ]. Het is een Daihatsu Charade. Op 22 oktober 2013 heeft [verdachte] mijn auto gehad die ochtend. Die nacht [het hof begrijpt: de nacht van 21 op 22 oktober 2013] is hij bij mij [het hof begrijpt: in de woning van [getuige 2] bij de manage aan de [d-straat 1] te [plaats] ] blijven slapen. Hij had de wekker gezet. Hij had de wekker heel vroeg gezet, volgens mij om half 6. Hij vertelde dat hij zaken moest doen in Maastricht. Vervolgens heeft hij de auto gepakt. Rond een uur of 10 of half 11 kwam hij terug. Hij vertelde mij dat ik naar de politie moest gaan om aangifte te doen van diefstal van mijn kentekenplaten. Hij zei dat die eraf waren genomen daar 'waar hij bezig was geweest'. Toen ik buiten bij mijn auto kwam, waren de kentekenplaten eraf. Ik weet dat hij de auto van binnen heeft afgeveegd met een theedoek. Die theedoek ligt volgens mij ook nog in de auto. Toen ik buiten kwam, zag ik dat beide achterportieren van mijn auto open stonden en ik zag dat hij met een theedoek het achterportier aan de bijrijderszijde van binnen aan het afvegen was. Het was een geblokte theedoek. Ik heb hem nog gevraagd wat hij had gedaan. Ik hoorde toen dat hij zei dat ik daar niks mee te maken had. Toen hij eerder de woning was binnengekomen, zag ik dat hij een zwarte tas in zijn handen had. Het leek op een laptoptas. Ik weet dat hij daarna is gaan wandelen en dat hij die tas heeft meegenomen. Die tas heb ik daarna niet meer gezien dus ik denk dat die ergens in de omgeving van de manage ligt. Toen ik wegreed, zag ik hem samen met een andere man lopen op het terrein van de manage. Ik heb wel eens gehoord dat die man [betrokkene 2] [het hof begrijpt op grond van de hierna weergegeven verklaring van de getuige [getuige 2] : medeverdachte [betrokkene 2] ] heet. [verdachte] heeft ook meerdere wapens. Eén was een wapen dat hij gewoon met twee handen kon vasthouden, maar hij kon dat wapen ook uitklappen en tegen zijn schouder zetten. Dan was het een lang wapen.
11. De verklaring van de getuige [getuige 2] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 18 maart 2014, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
In de nacht van 21 op 22 oktober 2013 weet ik dat [verdachte] bij mij heeft geslapen. Het kenteken van mijn auto is [CC-00-CC] of [...] op het einde. Het merk is Daihatsu Charade. U vraagt mij of mijn auto een grote auto is. Nee, het is een kleine auto. U laat mij de foto op pagina 299 zien. U houdt mij voor dat op die foto [...] in het kenteken is te zien, dit is mijn auto. U houdt mij voor dat ik op 22 oktober 2013 om 11.05 uur in het politiebureau in Sittard ben geweest om aangifte te doen van de diefstal van de kentekenplaten. U vraagt mij hoe ik merkte dat de kentekenplaten weg waren. Op 22 oktober 2013 kwam [verdachte] met een auto, hun veegde de binnenkant van de auto uit. [verdachte] was met de auto bezig, [betrokkene 2] liep later weg. U vraagt mij wie ik bedoeld met "hun"? Ik bedoel daarmee [verdachte] en [betrokkene 2] , maar alleen [verdachte] veegde de auto schoon. Het ging om de bijrijders portier en het achterportier. U vraagt mij hoe laat dat was. Dat weet ik niet meer, tussen 9.00 uur en half 11. Nadat [verdachte] het tegen me had gezegd dat de kentekenplaten weg waren, ben ik aangifte gaan doen. Ik ben buiten gaan kijken bij de auto. Hij was op dat moment de bijrijdersportieren de achterportier aan het afvegen. Het betreft de binnenkant van de portieren. Het hele stuk waar je arm op leunt. U vraagt mij of hij een poetser is. Nee, dat was hij niet. Ik ben met de auto naar het politiebureau gereden, [verdachte] en [betrokkene 2] liepen van het terrein van de manege af. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik de tas herkende door de rafelige hengsels. Ik heb die tas eerder die dag gezien. Ik herkende hem inderdaad aan de hengsels. [verdachte] liep met die tas het veld in. Ik heb de tas alleen zien staan. Hij kwam er mee naar binnen, hij heeft de tas op de eetkamertafel gezet. Dat was op de ochtend dat ik ook aangifte heb gedaan van de diefstal van mijn kentekenplaten. Toen ik wegreed om aangifte te gaan doen en [verdachte] en [betrokkene 2] zag, had [verdachte] de tas in zijn hand. U vraagt mij waarom ik aangifte ben gaan doen [het hof begrijpt: van diefstal van de kentekenplaten van de auto van de getuige]. [verdachte] zei dat ik aangifte moest gaan doen. U vraagt mij hoe ik weet dat hij die nacht bij mij sliep. Ik ben de dag erna aangifte gaan doen, daarom weet ik dat hij die nacht bij mij heeft geslapen. Dat heb ik wel onthouden. U, rechter-commissaris, vraagt mij hoe laat hij de wekker heeft gezet. Dat is tussen 5 en 6 uur geweest. U, raadsman, houdt mij voor dat [verdachte] vroeg is opgestaan. Ik weet dat dit zo is, ik weet niet wat in de tussentijd is gebeurd. Mijn auto stond er niet meer toen ik ging wandelen met de hond. Ik ben best vroeg wakker.
12. De verklaring van de getuige [getuige 2] , afgelegd op de terechtzitting van het hof van 22 april 2015, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Het klopt dat verdachte in de nacht van 21 oktober 2013 op 22 oktober 2013 bij mij heeft geslapen zoals ik ook heb verklaard bij de politie. Mij wordt een foto van een auto [hof: de foto op dossierpagina 299] voorgehouden. Dat is inderdaad mijn auto. Het kenteken [CC-00-CC] , klopt. Verdachte was die ochtend even weggeweest met de auto. Toen hij terugkwam zei hij dat de kentekenplaten gestolen waren. Ik heb mijn verklaring van destijds [het hof begrijpt: de door de getuige op 29 oktober 2013 bij de politie afgelegde verklaring] niet meer nagelezen. Als daar staat dat het de ochtend van 22 oktober 2013 was dan klopt dat. Dat was bij mijn appartement bij de manege in [...] . Verdachte zei mij dat ik aangifte van de diefstal van de kentekenplaten moest doen en dat ik dan nieuwe moest halen en die op de auto moest zetten. Ik heb toen aangifte gedaan bij het politiebureau en ben daarna gelijk naar [...] in Sittard gereden en heb nieuwe kentekenplaten gehaald. Het klopt dat ik de achterkentekenplaat op de auto heb gezet en verdachte de kentekenplaat aan de voorkant heeft bevestigd. Verdachte is die ochtend samen met [betrokkene 2] mijn appartement binnengekomen. Ze zijn toen even binnen geweest en verdachte heeft toen een theedoek gepakt. Ik heb ze daarna samen rond mijn auto gezien. Verdachte was de binnenkant van het bijrijdersportier en het achterportier aan het schoon poetsen. Het was ongeveer tussen 9.00 uur en 10.30 uur. Ik weet nu niet meer precies hoe laat het was. Mij wordt voorgehouden dat ik eerder heb verklaard dat ik verdachte hoorde binnenkomen, maar niet dat [betrokkene 2] daar bij was. Ik weet dat ze samen bij mij in de woning hebben gestaan. Verdachte heeft mij niet verteld waar hij die ochtend geweest was. Hij zei altijd dat hij voor zaken weg moest. Ik zag dat de kentekenplaten weg waren omdat verdachte mij dat vertelde en ik vervolgens buiten ben gaan kijken. Mij wordt voorgehouden dat ik bij de politie heb verklaard dat ik, voordat ik aangifte ging doen, zag dat verdachte en [betrokkene 2] het terrein afliepen. Dat klopt. Ik ging naar rechts, richting de grote weg en zij liepen naar links de Douvenderweg op, richting de landweg, de Holle Veldweg. Vlak voordat verdachte wegliep zei hij tegen mij dat hij de laptoptas meenam en dat hij die weg zou brengen. Vervolgens ging verdachte de veldweg in en daarna heb ik de tas niet meer gezien. Ik heb verdachte met die tas weg zien lopen van het terrein. Ik had die tas eerder die dag op de tafel bij mij in huis zien liggen. Ik had die tas daarvoor niet eerder gezien. De voorzitter toont mij de foto op dossierpagina 161 [hof: een foto van dezelfde persoon als op de foto op de ID-staat van [betrokkene 2] op dossierpagina 762]. Ik herken de persoon op de foto als [betrokkene 2] . De voorzitter verzoekt mij om de foto op dossierpagina 762 te bekijken. Ik herken de persoon op de foto als [betrokkene 2] . Mij wordt voorgehouden dat ik heb verklaard dat verdachte de wekker voor de ochtend van 22 oktober 2103 op een vroeg tijdstip had gezet. Mij wordt gevraagd op welk tijdstip de wekker was gezet. Vóór 7.00 uur 's ochtends, want ik heb doorgeslapen. Ik sta meestal om 7.00 uur op, ga dan mijn tanden poetsen en laat de honden uit. Toen was verdachte weg en mijn auto ook. Mij wordt voorgehouden dat ik heb verklaard dat verdachte voor het incident op 22 oktober 2013 over wapens beschikte. Hij vond het denk ik stoer om die wapens te laten zien/hebben. Hij had een groot wapen dat je uit kunt klappen. Je moest het op je schouder laten rusten. Verdachte heeft het wapen uitgebreid getoond aan mijn huisgenoot [betrokkene 7] . Hij heeft het wapen meerdere malen te voorschijn gehaald. Hij had ook nog een kleiner wapen. Mij wordt door de jongste raadsheer voorgehouden dat ik bij de politie op 29 oktober 2013 niet heb verklaard dat [betrokkene 2] die ochtend ook in mijn woning is geweest. Ik heb me dat op dat moment niet herinnerd. [betrokkene 2] is samen met verdachte bij mij in de woning geweest. Verdachte poetste mijn auto nooit. Verdachte heeft de laptoptas in de woning gebracht en daarna meegenomen. Ik heb de tas daarna nooit meer gezien. Het klopt dat ik de dag dat ik de auto zonder kentekenplaten terugkreeg en aangifte ben gaan doen van diefstal van de kentekenplaten, verbindt aan de nacht dat verdachte heel vroeg is opgestaan. Ik meen dat verdachte tegen [betrokkene 7] heeft gezegd dat het wapen een Kalasjnikov was.
14. De verklaring van de getuige [getuige 2] , afgelegd bij de politie op 4 november 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op de vraag wie de persoon is op de foto die mij wordt getoond [hof: de foto op dossierpagina 161, zijnde een foto van dezelfde persoon als op de foto op de ID-staat van [betrokkene 2] op dossierpagina 762] antwoord ik dat dit absoluut [betrokkene 2] is.
15. De verklaring van de getuige [getuige 4] , afgelegd bij de politie op 23 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Gisterenochtend [hof: 22 oktober 2013] verliet ik mijn woning en zag ik voor de vuilcontainer aan de overkant van de straat een auto staan. Ik ging om 08.15 uur naar buiten. Ik zag een auto staan met de voorzijde in de richting van de bocht van de [c-straat] [het hof begrijpt: te Maastricht] waar ook het fietspad ligt. Ik zag dat er twee mannen in de auto zaten. Een bestuurder en een bijrijder. Toen ik ze zag, zag ik dat ze naar mij keken. Ik zag dat ze vervolgens elkaar aankeken. Ik zag dat de bestuurder uitstapte en de kofferbak opende. Ik zag dat hij een fles cola eruit haalde en die gooide hij weg in de vuilcontainer. Ik zag dat deze man aarzelde. Ik zag namelijk dat het allemaal traag ging en dat hij om zich heen keek. De bijrijder bleef zitten. De bestuurder stapte weer in. Ik denk dat dat ik ze vijf à zes minuten heb gezien. Het is geen doorgaande weg. Het was een kleine donkere auto. Het was een oud model.
16. De verklaring van de getuige [getuige 3] , afgelegd bij de politie op 23 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Gisterenochtend [hof: 22 oktober 2013] ben ik opgestaan. Ik ben woonachtig in de straat [c-straat] te Maastricht. Aan de overzijde van de straat is een milieuperron gelegen. Dit perron bestaat uit zes ondergrondse bakken en één vuilnisbak. Omstreeks 08.15 uur heb ik mijn woning verlaten. Terwijl ik op de oprit stond, zag ik dat bij het milieuperron een oud model auto geparkeerd stond. Ik zag dat er twee personen in die auto zaten. Dit waren twee mannen. De auto was donker van kleur. Omdat ik het niet helemaal vertrouwde, heb ik toen ik wegfietste omgekeken en naar het kenteken gekeken. Ik meen het volgende kenteken te hebben gezien: [...] . De cijfers en de positie van ' [...] ' weet ik zeker. Ik zag dat de bestuurder uit het voertuig stapte. Hij liep naar de kofferbak en opende deze. Hij nam hier iets uit en vervolgens gooide hij dit in een van de bakken. Vervolgens zag ik dat hij weer plaatsnam op de bestuurdersplaats. Toen ik om 08.30 à 08.35 uur weer terugkwam bij mijn woning, zag ik dat deze auto weg was.
17. De bevindingen van de verbalisanten van de politie [betrokkene 4] en [verbalisant 7] , voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 30 oktober 2013 werd door ons een onderzoek verricht aan een personenauto Daihatsu Charade voorzien van het kenteken [CC-00-CC] . Op de vloer rechtsvoor in de auto lagen twee theedoeken [het hof neemt op de foto's op dossierpagina's 302 en 303 waar: geblokte theedoeken]. In de kofferruimte stond een tas met flessen cola [het hof neemt op de foto's op dossierpagina's 307 en 308 waar: lege flessen cola].
18. De bevindingen van de verbalisant van politie [verbalisant 8] , voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 22 oktober 2013 werd op de [a-straat 1] te Maastricht een gewapende overval gepleegd. Hierbij werd door de daders gebruikt gemaakt van een voertuig dat vermoedelijk geparkeerd stond op de Lorentzstraat te Maastricht. Beide straten zijn verbonden middels een brandgang. Deze brandgang is direct naast de oprit van perceel [a-straat 1] gesitueerd. Schuin tegenover genoemde brandgang is een woning [het hof begrijpt op grond van dossierpagina 49: de woning aan de [b-straat 1] ] voorzien van 3 camera's welke op een gedeelte van de rijbaan en het trottoir aan de overzijde van de woning zijn gericht. Op 24 oktober 2013 werden deze beelden door mij bekeken. Van deze beelden werden door mij screenshots gemaakt.
Op de beelden is het volgende waarneembaar:
08.29
uur: Een donkerkleurige auto, een klein vierkant model, passeert de woning en parkeert de auto aan de overzijde van de straat.
08.42
uur: Vanuit de zijde van de eerdergenoemde geparkeerde auto verschijnt een persoon welke de brandgang gaande in de richting van de Cesar Franckstraat in loopt. Deze persoon draagt vermoedelijk een helm.
08.43
uur: De betreffende persoon komt uit de brandgang gerend en rent in de richting van de aldaar geparkeerde auto. Direct hierop rijdt de auto weg.
19. De bevindingen van de verbalisanten van politie [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 25 oktober 2013 bezochten wij een Toyota autodealer te Maastricht. Wij toonden de aanwezige werknemers een fotoafdruk van de videobeelden opgenomen vanaf het adres [b-straat 1] te Maastricht. Op deze fotoafdruk was een personenauto te zien. Wij vroegen de werknemers of zij wisten welk merk en type personenauto dit was. Zij deelden ons mede dat zij dachten dat het een ouder model Daihatsu Charade of een ouder model Toyota Starlet betrof.
20. De bevindingen van de verbalisant van politie [verbalisant 3] , voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op donderdag 31 oktober 2013 werd door de brigadier van politie [verbalisant 6] en de brigadier van externen speurhondenbegeleider [betrokkene 6] , een onderzoek in gesteld in de bosschages en aangelegen velden, gelegen in het verlengde van de Douvenderweg te Oirsbeek. Dit onderzoek werd ingesteld naar aanleiding van de door getuige [getuige 2] beschreven route, die verdachte [verdachte] vaker nam. In de aldaar gelegen bosschages werd een zwarte computertas met daarin een zwarte beurs aangetroffen.
21. De bevindingen van de forensisch onderzoeker van de politie [betrokkene 5] , voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 31 oktober 2013 werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een overval gepleegd op dinsdag 22 oktober 2013 aan een in een bosschage aangetroffen tas. De ritsen van de laptoptas waren open. Ik zag dat in de tas een zwarte polstas aanwezig. De ritsen van deze polstas waren open en er bevond zich niets in deze polstas. De beide hengsels van de laptoptas werden mij in verband met een eventueel later uit te voeren DNA-onderzoek van de tas gesneden en afzonderlijk verpakt (veiliggesteld onder SIN AAFY2968NL en AAFY2969NL). Op 15 november 2013 werd op bevel van de officier van justitie van de verdachte [betrokkene 2] DNA-wangslijmvlies afgenomen (SIN RAAV8890NL).
22. De bevindingen en conclusies van Y. van de Wal, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op grond van de eerste resultaten van het standaard DNA-onderzoek is de bemonstering AAFY2969NL#01 van een hengsel van een tas onderworpen aan een zogenoemde LCN DNA-analyse. Bij het vergelijkend DNA-onderzoek is onder meer het DNA-profiel van de verdachte [betrokkene 2] (RAAV8890NL) betrokken.
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend
DNA-onderzoek:
AAFY2969NL#01: onvolledig DNA-mengprofiel van minimaal drie personen waarbij de verdachte [betrokkene 2] niet kan worden uitgesloten.
Evaluatie van de bevindingen van het DNA-onderzoek:
Het is niet mogelijk om een standaard statistische berekening uit te voeren voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden overeenkomsten tussen het DNA-profiel van de verdachte [betrokkene 2] RAAV8890NL en het onvolledige DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAFY2969NL#01 omdat niet alle DNA-kenmerken van alle donoren zichtbaar zijn in het DNA-mengprofiel. De wetenschappelijke bewijswaarde van de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt daarom geformuleerd in verbale termen van waarschijnlijkheid.
Onder de aanname dat de bemonstering AAFY2969NL#01 celmateriaal bevat van drie personen, zijn de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering AAFY2969NL#01 bevat DNA van [betrokkene 2] en twee onbekende personen, niet aan elkaar verwant of verwant aan [betrokkene 2] .
Hypothese II: De bemonstering AAFY2969NL#01 bevat DNA van drie onbekende personen, niet aan elkaar verwant of verwant aan [betrokkene 2] .
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn veel waarschijnlijker als hypothese I juist is dan als hypothese II juist is voor deze bemonstering.
23. De verklaring van aangever [betrokkene 1] , afgelegde bij de politie op 1 november 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op de vraag wat ik kan verklaren over de tas op de afbeelding die mij wordt getoond [hof: de foto op dossierpagina 94, naar het hof begrijpt een foto van de tas die op 31 oktober 2013 door de politie is aangetroffen] antwoord ik dat dit volgens mij mijn tas is. Ik zie dat de hengsels versleten zijn en dat waren de hengsels van mijn tas ook.
Op de vraag wat ik kan verklaren over het mapje op de afbeelding die mij wordt getoond [hof: de foto op dossierpagina 95, naar het hof begrijpt een foto van het mapje/polstas in de tas die op 31 oktober 2013 door de politie is aangetroffen] antwoord ik dat dit absoluut mijn mapje is. Op de foto die u mij toont zie ik dat mijn mapje in de binnenkant van de tas zit. Ik kan nu ook volledig bevestigen dat de tas op de afbeelding mijn aktentas betreft.
24. De verklaring van de getuige [getuige 2] , afgelegd bij de politie op 4 november 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op het moment dat hij [hof: verdachte] die dinsdagochtend [hof: 22 oktober 2013] thuis kwam, zag ik dat de kentekenplaten niet meer op het voertuig aanwezig waren. Dat zal ergens tussen 09.30 uur en 10.00 uur zijn geweest. Het lukte me niet de nieuwe kentekenplaat aan de voorzijde te bevestigen. [verdachte] heeft die plaat later aan de voorzijde bevestigd.
Op de vraag wat ik kan verklaren over de foto van een tas die mij wordt getoond [hof: de foto op dossierpagina 160, naar het hof begrijpt een foto van de tas die op 31 oktober 2013 door de politie is aangetroffen] antwoord ik dat [verdachte] die tas mee mijn woning heeft ingenomen. Ik bedoel hiermee de dag dat hij met mijn auto is teruggekomen en zei dat ik aangifte moest doen van diefstal van mijn kentekenplaten. Ik zie dit aan de handvaten. Ik weet nog dat ik zag dat deze handvatten waren versleten. Ik had die tas nooit eerder gezien.
25. De verklaring van medeverdachte [betrokkene 8] , afgelegd bij de politie op 15 mei 2014, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik ben een tijdje geleden door [verdachte] [hof: verdachte] gevraagd of [ik] iemand wist die twee vuurwapens wilde kopen. Ik zei dat ik daar niemand voor wist. Daarna vroeg hij of ik twee vuurwapens van hem wilde bewaren. Dit was een paar dagen nadat ik wist dat er een overval was geweest in de wijk [...] [het hof begrijpt: de overval op aangever [betrokkene 1] ].
26. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van het hof van 22 april 2015, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Mijn roepnaam is [verdachte] . Ik ken de getuige [betrokkene 2] . U vraagt mij hoe de gang van zaken was rond de aangifte van diefstal van de kentekenplaten van de auto van [getuige 2] . Het zou kunnen dat ik tegen haar gezegd heb dat ze aangifte moest doen. Ik heb haar geholpen met het aanbrengen van een kentekenplaat."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 voorts het volgende overwogen:
"B. Betrokkenheid van de verdachte bij de overval op [betrokkene 1] en het daarop volgende schietincident
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast:
(...)
- Na de overval is [betrokkene 1] in zijn auto gestapt om achter de daders aan te gaan. Hij achtervolgt een klein model auto met daarin drie personen. Vanuit het raam aan de bijrijderszijde van die auto wordt meermalen met een automatisch vuurwapen op de daarachter rijdende auto van [betrokkene 1] geschoten. De gebruikte patronen worden doorgaans verschoten uit geweren van het type AK-47 (type Kalasjnikov) of wapens die daarvan zijn afgeleid. De verdachte beschikte over een vuurwapen type Kalasjnikov.
(...)"
2.3.
Ingevolge het ook in hoger beroep toepasselijke art. 360, eerste en vierde lid, Sv behoort de rechter het gebruik voor het bewijs van een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt als bedoeld in art. 344a, derde lid, Sv, op straffe van nietigheid nader te motiveren. Dit betekent dat de rechter zal moeten vaststellen dat aan de eisen van art. 344a, derde lid, Sv is voldaan, terwijl hij tevens ervan blijk dient te geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de anonieme verklaring te hebben onderzocht (vgl. HR 11 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1460, NJ 1999/526).
2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van het als bewijsmiddel 3 tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van politie vastgesteld dat daarin een verklaring is weergegeven van een anonieme getuige. Dit proces-verbaal moet derhalve worden aangemerkt als een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344a, derde lid, Sv. Het Hof heeft in strijd met art. 360, eerste lid, Sv, verzuimd het gebruik van bewijsmiddel 3 nader te motiveren. Dit verzuim behoeft evenwel bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden. Gelet op de inhoud van de overige door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, is de bewezenverklaring van hetgeen onder 1 en 2 subsidiair is tenlastegelegd immers – ook met weglating van voormelde getuigenverklaring – toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beoordeling van het zesde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de toewijzing van de vordering ter zake van immateriële schade van de benadeelde partij ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een voegingsformulier, gedateerd 27 maart 2014, van de benadeelde partij [betrokkene 1] , inhoudende onder meer als opgave van de gevolgen van het voorval:
"(...) De eerste drie weken na dit gebeuren heeft benadeelde gepiekerd over dit alles. Vooral de gedachte aan wat had kunnen gebeuren, heeft hem daarbij parten gespeeld. Er is geschoten: dit had ernstig kunnen aflopen. Benadeelde had er ook niet meer kunnen zijn. Ook denkt benadeelde vaak aan de mogelijkheid, dat iets dergelijks weer kan gebeuren. (...)"
3.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 januari 2015 houdt onder meer het volgende in:
"Op vragen van de voorzitter antwoordt de benadeelde partij [betrokkene 1] als volgt:
Mij wordt voorgehouden dat de rechtbank de door mij gevorderde vergoeding van immateriële schade heeft afgewezen, omdat ik bij de politie heb verklaard dat ik niet bang was en niet veel last heb van wat er op 22 oktober 2013 is gebeurd. Het gebeuren heeft toch meer impact gehad dan ik dacht. De thuissituatie is veranderd. Mijn vrouw sluit alle deuren af. We hebben beveiligingscamera's opgehangen. Ik ga 's morgens niet meer met hetzelfde gevoel naar mijn werk als voorheen. Ik heb er geen slapeloze nachten van, maar het laat me niet los. Het is niet zo dat ik zelf minder of anders functioneer. Mijn gezin heeft daar meer last van. Bijvoorbeeld als er iemand voor onze voordeur staat. Ik heb daar minder last van.
Mij wordt voorgehouden dat ik heb verklaard dat een overval vroeg of laat zou gebeuren en mij wordt gevraagd dat toe te lichten. Als je een winkel hebt en je gaat met contant geld om, dan loop je het risico dat dit een keer gebeurt. Je hoopt natuurlijk niet dat het gebeurt, maar er bestaat wel een kans.
Mij wordt voorgehouden dat uit mijn verklaring blijkt dat ik na 22 oktober 2013 alerter ben en dat ik beter om mij heen kijk en mij wordt gevraagd of ik psychisch ben benadeeld. Ik niet, maar mijn gezin wel.
De advocaat-generaal en de raadsman delen desgevraagd mede geen vragen aan de benadeelde partij te hebben.
Op vragen van de voorzitter met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij antwoordt de raadsman als volgt:
Als mij wordt gevraagd of de vordering wordt betwist, antwoord ik dat deze op onderdelen inhoudelijk wordt betwist. Het is inderdaad zo dat ik mij primair op het standpunt stel dat de vordering niet kan worden toegewezen, omdat ik vrijspraak zal bepleiten. Mocht het hof komen tot een veroordeling, dan zal ik de vordering voor wat betreft het door de rechtbank toegewezen gedeelte betwisten.
Ik hoor zojuist van de benadeelde partij dat het psychische leed gelukkig meevalt.
De gevorderde vergoeding van immateriële schade wordt betwist."
3.2.3.
Het Hof heeft omtrent de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen en beslist:
"De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8.055,95, bestaande uit de kosten van het herstel van de schade aan de auto (€ 2.655,95), het afgeperste geldbedrag voor zover dit niet door de verzekering is vergoed (€ 2.200,-) en immateriële schade (€ 3.200,-), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 4.855,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, en is de gevorderde immateriële schade afgewezen.
De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd zodat de vordering in hoger beroep in volle omvang aan de orde is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [betrokkene 1] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden zoals door de benadeelde partij is gevorderd. De vordering is door de verdediging niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat het gevorderde bedrag volledig toewijsbaar is. (...)"
3.3.
Het oordeel van het Hof dat de vordering van de benadeelde partij niet is betwist, waarmee het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat die vordering - ook wat betreft de immateriële schade - onvoldoende gemotiveerd is betwist, is niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2016.
Conclusie 24‑05‑2016
Inhoudsindicatie
1. Gebruik maken voor het bewijs van een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, artt. 344a.3 en 360 Sv. 2. Vordering bp. Ad 1. Het Hof heeft als bm opgenomen een p-v van politie waarin een verklaring van een anonieme getuige is weergegeven, zonder het gebruik daarvan nader te motiveren. Dit verzuim behoeft evenwel bij gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden gelet op de inhoud van de overige bm, waarmee de bewezenverklaring ook met weglating van bedoelde getuigenverklaring toereikend is gemotiveerd. Ad 2.’s Hofs oordeel dat de vordering van de bp niet is betwist, is niet onbegrijpelijk, nu het Hof daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat die vordering - ook wat betreft de immateriële schade - onvoldoende gemotiveerd is betwist.
Nr. 15/04293
Mr. Machielse
Zitting 24 mei 2016
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Op 7 juli 2015 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch verdachte voor 1: Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, 2 subsidiair: Medeplegen van poging tot doodslag, en 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van inbeslaggenomen voorwerpen, de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft zes middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het hof heeft bewezenverklaard dat
1.
hij, verdachte, op 22 oktober 2013 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen op of aan de openbare weg, de Cesar Franckstraat, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [betrokkene 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas met inhoud, toebehorende aan voornoemde [betrokkene 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, of een van zijn, verdachtes, mededaders, terwijl hij, verdachte, of een van zijn, verdachtes, mededaders, een integraalhelm droeg, op voomoemde [betrokkene 1] is toegelopen en staande op korte afstand van die [betrokkene 1] met een voorwerp, verpakt in meerdere plastic zakken, een beweging met zijn handen heeft gemaakt, welke beweging werd gevolgd door een metaalachtige klik en vervolgens dit voorwerp op [betrokkene 1] heeft gericht en gericht gehouden, waardoor hij heeft doen voorkomen alsof hij in die plastic zakken een vuurwapen had, en tegen voornoemde [betrokkene 1] heeft gezegd: “Dit is een overval, geef me je tas” en “omdraaien”;
2 subsidiair.
hij, verdachte, op 22 oktober 2013 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet vanuit een rijdende personenauto met een kogels heeft afgevuurd in de richting van een achter de personenauto waarin verdachte en zijn mededaders waren gezeten, rijdende, door voornoemde [betrokkene 1] , personenauto, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij, verdachte, op 29 oktober 2013 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, pistool, merk Star, kaliber 6.35 mm, zwart, voorhanden heeft gehad."
4.1. Het eerste middel klaagt over het gebruik van de verklaring van een anonieme getuige (bewijsmiddel 3) voor het bewijs van de feiten 1 en 2. Het hof heeft het gebruik van deze verklaring niet nader gemotiveerd zoals het eerste lid van artikel 360 Sv verlangt.
4.2. Bewijsmiddel 3 heeft de volgende inhoud:
"3. De verklaring van een anonieme getuige, afgelegd bij de politie op 24 oktober 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 22 oktober 2013 bevond ik mij in mijn woning gelegen aan de [b-straat] te Maastricht . Ik denk dat het ongeveer 08.45 uur was. Ik bevond mij in een op de bovenverdieping van mijn woning. Het raam van deze slaapkamer stond open. Ik heb vanuit dit raam goed zicht op al het verkeer dat over de [b-straat] rijdt. Ik keek naar buiten en ik zag dat er een donkerkleurige personenauto voorbij reed. Het was een kleiner type voertuig. Deze auto kwam uit de richting van de Burgemeester Kessensingel. Ik zag dat het raam äan de bijrijderszijde omlaag ging. In een flits dacht ik dat de man die zich aan die zijde van het voertuig bevond iets uit het voertuig haalde en buiten het voertuig bracht. Dat leek op een geweer. Met een geweer bedoel ik een langer model vuurwapen. Ik zag dat deze man probeerde om uit het raam te gaan hangen. Ik zag dat hij met zijn hoofd naar buiten kwam en naar het voertuig achter hem keek. Ik zag dat hij dat geweer naar achteren bracht. Het leek zelfs alsof hij dat voorwerp richtte op het voertuig dat achter hem reed. Vijf seconden later hoorde ik twee harde knallen. Nogmaals enkele seconden later hoorde ik volgens mij nog eens harde knallen."
4.3. Een proces-verbaal, houdende de verklaring van een anoniem persoon, mag alleen voor het bewijs worden gebruikt als voldaan is aan de vereisten van het derde lid van artikel 344 Sv en als het vonnis van het gebruik als bewijsmiddel in het bijzonder de reden opgeeft. Deze voorwaarden hangen samen met de handicap van de verdediging dat door het onbekend zijn met de identiteit van de getuige het moeilijk is om een verhoor van de getuige door de rechter te bevorderen, terwijl de verdediging de persoonsgegevens en achtergronden van de betrokken getuige niet kent. De rechter moet in zijn vonnis doen blijken te hebben onderzocht of aan de voorwaarden is voldaan. Ook moet blijken dat hij de betrouwbaarheid van de verklaringen zelfstandig heeft onderzocht.1.Maar de woorden "een persoon wiens identiteit niet blijkt" slaan niet op personen van wie de persoonsgegevens weliswaar niet of niet volledig zijn vermeld in het proces-verbaal waarin hun verklaringen zijn opgenomen, maar van wie wel vaststaat dat zij als zodanig kunnen worden geïndividualiseerd en dat de verdediging desgewenst hun verhoor door de rechter-commissaris of ter terechtzitting kan verzoeken.2.Dat is het geval met getuigen van wie vaststaat dat het onder een bepaald codenummer bekende opsporingsambtenaar betreft, behorende tot een bepaald politieonderdeel. Hetzelfde geldt voor de verklaring afgelegd door een niet met name genoemde station-manager, werkzaam bij een wel met naam en adres aangeduid autoverhuurbedrijf.3.Voor de woorden die verbalisanten op straat hebben opgetekend uit de mond van een persoon die anoniem wilde blijven geldt artikel 360 lid 1 Sv wel, voor de meldster van het voorval die kennelijk telefonisch te bereiken is kennelijk weer niet.4.De Hoge Raad heeft ook al geoordeeld dat artikel 360 Sv niet van toepassing is als een bepaalde verklaring heeft te gelden niet als de verklaring van een persoon wier identiteit niet blijkt, maar als de verklaring afgelegd door een bewoonster van de portiekgalerij behorende bij een bepaald perceel.5.Klaarblijkelijk is zo'n omschrijving al voldoende om artikel 360 Sv te passeren.
Bewijsmiddel 3 houdt de verklaring in van een anonieme getuige, afgelegd bij de politie. In voetnoot 4 op bladzijde 6 van het arrest wordt het bewijsmiddel omschreven als "Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige 24 oktober 2013 inhoudende de verklaring van een anonieme getuige, dossierpagina's 127 en 128." Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de gegevens van deze getuige, die immers bij de politie is gehoord, bij de politie bekend zijn. Klaarblijkelijk is het hof er ook van uitgegaan dat het om een getuige gaat van wie weliswaar de persoonsgegevens niet zijn vermeld, maar die toch te bereiken was voor een eventueel nader verhoor. Het hof heeft dat echter niet met zoveel woorden in zijn arrest vastgesteld. Dus of deze getuige inderdaad behoort tot de categorie waarop het predicaat "persoon wiens identiteit niet blijkt" niét van toepassing is kan in cassatie niet worden gecontroleerd. Op het eerste gezicht lijkt daarom het middel doel te treffen.
Maar bij mij rijst desalniettemin de vraag of het verzuim van de verplichting, in het eerste lid van artikel 360 Sv opgenomen, hier tot vernietiging behoort te leiden. In de eerste plaats is de verklaring van deze getuige ten aanzien van verdachte niet identificerend, maar vormt zij enkel een weergave van waarnemingen. In de tweede plaats, aangenomen dat er inderdaad sprake is van een echte anonieme getuige, heeft de motiveringsplicht van het eerste lid van artikel 460 Sv de strekking om te garanderen dat de rechter nagaat dat aan de voorwaarden voor het gebruik van het bewijs van zo een verklaring is voldaan.6.Die voorwaarden waren indertijd voorgesteld in het derde lid van artikel 344 Sv en hielden in dat een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, alleen kan medewerken tot het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
"a. de bewijsbeslissing vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen."
De Memorie van toelichting houdt het volgende in:
"Ook het bezigen van schriftelijke verklaringen van anonieme personen tot bewijs dient naar mijn oordeel door de rechter uitdrukkelijk te worden gemotiveerd. Zo zal uit deze motivering duidelijk moeten blijken dat aan de in het voorgestelde artikel 344, derde lid, gestelde voorwaarden is voldaan. Voorts zal, gelet op HR 2 juli 1990, NJ 1990, 692, de rechter moeten doen blijken dat hij de betrokken verklaring behoedzaam en terughoudend heeft gebezigd."7.
De verklaring van de anonieme getuige houdt niets in over de betrokkenheid van verdachte bij de strafbare feiten. De waarnemingen van de getuige vinden bevestiging in de verklaringen van [betrokkene 1] die voor het bewijs zijn gebruikt (de bewijsmiddelen 1 en 2), de verklaring van een andere getuige (bewijsmiddel 4) en de resultaten van politieonderzoek (bewijsmiddel 5 tot en met 7). De verdediging heeft niet op enig moment verzocht om het verhoor van de getuige die in bewijsmiddel 3 is opgevoerd. Evenmin heeft de verdediging de inhoud van de verklaring van die getuige betwist. Weliswaar stelt de Hoge Raad als voorwaarde voor het gebruik voor het bewijs van een anonieme getuige tevens dat de rechter in het bijzonder er blijk van moet hebben gegeven zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaring van die getuige te hebben onderzocht,8.maar nu de waarneming van deze getuige een onbetwiste bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal durf ik de stelling aan dat de omstandigheid dat het hof niet uitdrukkelijk is ingegaan op de betrouwbaarheid van de inhoud van deze verklaring niet aan de toereikendheid van de bewijsmotivering afdoet.9.
Deze stelling kan voorts worden onderbouwd met de verwijzing naar de rechtspraak van de Hoge Raad over artikel 80a RO. Deze bepaling kan worden ingeroepen als de partij die cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang daarbij heeft. Daarvan zal onder meer sprake zijn bij bepaalde gebreken in de bewijsmotivering als de bewezenverklaring, ook als het gebrek wordt weggedacht, zonder meer toereikend is gemotiveerd.10.Ik vertaal deze overweging aldus dat de vraag zou zijn of de bewezenverklaring toereikend is gemotiveerd zonder bewijsmiddel 3 en beantwoord deze vraag vervolgens bevestigend. In welk in rechte te respecteren belang verdachte zou zijn getroffen wordt in de cassatieschriftuur niet duidelijk gemaakt. Verdachte heeft onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak op de aangevoerde klacht. Daarom is het middel vruchteloos voorgesteld.
5.1. Het tweede middel klaagt over het bewijs van feit 1. Het bewijs zou niet zijn te ontlenen aan de gebezigde bewijsmiddelen, omdat daaruit niet kan blijken dat verdachte zich in de auto heeft bevonden die voor de overval is gebruikt. Het derde middel klaagt ook over het bewijs van feit 1, maar nu voor zover de bewezenverklaring inhoudt dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft gehandeld. Ik bespreek beide middelen gezamenlijk.
5.2. De verklaringen van getuigen over het aantal inzittenden van de auto die voor de overval is gebruikt lopen uiteen. [betrokkene 1] verklaart in bewijsmiddel 1 over drie inzittenden. Andere getuigen hebben het over twee inzittenden (bewijsmiddel 15 en 16).
5.3. Onder de titel "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" heeft het hof de argumenten van de verdediging voor een vrijspraak weergegeven. Vervolgens heeft het hof zich gebogen over het verweer dat de getuige [getuige 2] geen betrouwbare verklaring heeft afgelegd. Dat bezwaar heeft het hof gemotiveerd verworpen. Daarop heeft het hof het volgende doen volgen:11.
"B. Betrokkenheid van de verdachte hij de overval op [betrokkene 1] en het daarop volgende
schietincident
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast:
- De verdachte heeft ongeveer zes weken voor de overval op [betrokkene 1] tegen [betrokkene 2] gezegd dat hij een klus moest hebben en heeft aan hem gevraagd of diens voormalig werkgever ( [betrokkene 1] ) geld had. Daarop heeft [betrokkene 2] tegen de verdachte gezegd dat [betrokkene 1] zeker geld had en heeft hij aan de verdachte informatie verstrekt over de woonplaats, de auto en het bedrijf van [betrokkene 1] .
- De verdachte had de beschikking over meerdere wapens. [getuige 2] geeft een omschrijving van een van de wapens, te weten een wapen dat met twee handen kon worden vastgehouden maar ook kon worden uitgeklapt en tegen de schouder worden gezet, die past bij de beschrijving van een Kalasjnikov zoals te vinden is op openbare bron Google.
Volgens [getuige 2] heeft de verdachte tegen [betrokkene 7] gezegd dat het een Kalasjnikov was.
- De verdachte is 22 oktober 2013 ’s ochtends vroeg met de auto van [getuige 2] bij haar woning vertrokken. De verdachte heeft tegen [getuige 2] gezegd dat hij zaken moest doen in Maastricht.
- Getuigen hebben op 22 oktober 2013 omstreeks 08.15 uur in de [c-straat] te Maastricht (een wijk direct naast de wijk [...] waar [betrokkene 1] woonachtig is) een auto met daarin twee mannen gezien, welke auto soortgelijk was aan die van [getuige 2] . Door de getuigen is gezien dat de bestuurder is uitgestapt, uit de kofferbak een colafles heeft gepakt en deze heeft weggegooid. Bij politieonderzoek is in de kofferbak van de auto van [getuige 2] een tas met daarin lege colaflessen aangetroffen.
- Een van de getuigen heeft verklaard dat hij meent dat het kenteken van de auto [...] was, waarbij de getuige heeft verklaard dat hij zeker is over de cijfers en de positie in het kenteken van ‘ [...] ’. Het door de getuige genoemde kenteken vertoont een relevante overeenkomst met het kenteken van de auto van [getuige 2] , te weten [CC-00-CC] .
- Op 22 oktober 2013 om 08.29 uur wordt een auto soortgelijk aan die van [getuige 2] in de Lorentzstraat geparkeerd. De Lorentzstraat is via een brandgang verbonden met de Cesar Franckstraat te Maastricht. Werknemers van een autodealer hebben de auto op een fotoafdruk van de camerabeelden herkend als zijnde een oud model Daihatsu Charade of een ouder model Toyota Starlet. De auto van [getuige 2] is een Daihatsu Charade.
- [betrokkene 1] wordt vervolgens “overvallen” door een persoon met een integraalhelm, die om 08.42 uur de brandgang naar Cesar Franckstraat inloopt. De overvaller heeft daarbij een voorwerp verpakt in plastic zakken op [betrokkene 1] gericht, waarbij de overvaller een beweging met zijn handen heeft gemaakt, welke beweging werd gevolgd door een metaalachtige klik, waarmee de overvaller bij [betrokkene 1] heeft doen voorkomen dat hij in die plastic zakken een vuurwapen had. Onder deze bedreiging heeft [betrokkene 1] zijn zwarte tas met daarin een mapje met een groot geldbedrag afgegeven.
- Om 08.43 uur rent de persoon met de integraalhelm weer uit de brandgang in de richting van de auto. Direct hierop rijdt de auto weg.
- Na de overval is [betrokkene 1] in zijn auto gestapt om achter de daders aan te gaan. Hij achtervolgt een klein model auto met daarin drie personen. Vanuit het raam aan de bijrijderszijde van die auto wordt meermalen met een automatisch vuurwapen op de daarachter rijdende auto van [betrokkene 1] geschoten. De gebruikte patronen worden doorgaans verschoten uit geweren van het type AK-47 (type Kalasjnikov) of wapens die daarvan zijn afgeleid. De verdachte beschikte over een vuurwapen type Kalasjnikov.
- Op 22 oktober 2013 is de verdachte tussen omstreeks 09.00 en 10.30 uur met de auto van [getuige 2] teruggekomen bij de woning van [getuige 2] . De kentekenplaten waren van de auto af, naar het hof aanneemt met het doel om de betrokkenheid van de auto bij de overval en het schietincident te verbergen. De verdachte was in het bezit van de tas van [betrokkene 1] .
Hij heeft vervolgens met een theedoek het portier aan de bijrijderszijde afgeveegd, naar het hof aanneemt met het doel om daarmee sporen weg te maken. De verdachte is vervolgens met de tas vertrokken en was toen in het gezelschap van [betrokkene 2] . Hij heeft de tas in een bosschage achtergelaten. Het geld was eruit weggenomen.
- De verdachte heeft na de overval getracht wapens te verkopen dan wel bij een derde in bewaring te geven.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat de auto van [getuige 2] bij de overval op [betrokkene 1] en het daarop volgende schietincident tijdens de vlucht is gebruikt en dat de verdachte één van de inzittenden van deze auto is geweest. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Het hof hecht geen geloof aan het door de verdachte gegeven alibi dat hij in de nacht van 21 op 22 oktober 2013 bij een vriendin van zijn moeder heeft geslapen en rond het tijdstip van de overval en het schietincident samen met zijn moeder en een vriendin van zijn moeder op weg was naar uitvaartondernemer [betrokkene 9] om daar een glaasje voor het graf van zijn opa te halen. De verklaringen van de verdachte en de door de verdediging genoemde getuigenverklaringen hieromtrent zijn niet alleen strijdig met de hiervoor door het hof op grond van de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden, maar vinden ook weerlegging in de verklaring van de voornoemde uitvaartondernemer [betrokkene 9] dat uit zijn administratie is gebleken dat hij de bestelling voor de moeder van de verdachte pas op 24 oktober 2014 heeft ontvangen en vervolgens de moeder van de verdachte heeft gebeld, het zogenaamde tracking formulier’ dat door [betrokkene 9] aan de politie is overgelegd waaruit blijkt dat [betrokkene 9] de bestelling op 24 oktober 2013 om 13.35 uur heeft ontvangen en de telefoongegevens waaruit blijkt dat [betrokkene 9] niet op 22 oktober 2013 maar op 24 oktober 2013 om 15.43 uur is gebeld door het telefoonnummer dat in gebruik is bij de moeder van de verdachte. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte niet op 22 oktober 2013 maar pas op zijn vroegst op 24 oktober 2013 samen met zijn moeder bij de uitvaartondernemer is geweest. Het hof zal de verklaringen van de verdachte en de door de verdediging genoemde getuigen over het vermeende alibi van de verdachte dan ook als in strijd met de waarheid terzijde schuiven.
C. Medeplegen van de overval op [betrokkene 1] en het daarop volgende schietincident
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor onder B ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij de overval en het schietincident door het hof is vastgesteld en overwogen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, blijkt dat:
- verdachte op zoek was naar een persoon die hij geld afhandig wilde maken en aldus bij [betrokkene 1] is uitgekomen;
- verdachte heeft gezorgd voor het bij de overval gebruikte auto;
- verdachte zich in afwachting van het vertrek van [betrokkene 1] uit zijn woning met in ieder geval een andere persoon heeft opgehouden in de nabijheid van die woning, namelijk eerst in een wijk direct naast de wijk alwaar [betrokkene 1] woonachtig is en daarna in een straat die via een brandgang is verbonden met de straat waar [betrokkene 1] woonachtig is;
- verdachte zich in de auto bevond van waaruit de overvaller met de integraal helm op (met het kennelijke doel om daarmee onherkenbaar te blijven) en in handen twee plastic zakken met daarin een voorwerp is vertrokken en na de overval daar rennend met de buit in is teruggekeerd;
- verdachte een van de inzittenden van de auto was toen tijdens de vlucht na de overval vanuit die auto met een vuurwapen op de auto van [betrokkene 1] is geschoten;
- verdachte de tas die bij de overval onder bedreiging door [betrokkene 1] is afgegeven in een bosschage heeft achtergelaten, de auto in kwestie van sporen heeft ontdaan en door het doen/laten verdwijnen van de kentekenplaten de betrokkenheid van bedoelde auto bij de overval en het schietincident heeft trachten te verbergen.
Gelet op voornoemde feiten en/of omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte bij de overval op [betrokkene 1] zo nauw en bewust met zijn mededaders heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van afpersing. Het hof acht het daarbij niet van belang of de verdachte degene is geweest die de daadwerkelijke overval heeft gepleegd dan wel de chauffeur of de bijrijder van de auto is geweest.
Voorts overweegt het hof dat uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat de daders van de overval goed voorbereid te werk zijn gegaan. Ook kan hieruit worden afgeleid dat de daders kennelijk rekening hielden met verzet van en/of achtervolging door [betrokkene 1] . Gedurende de overval hebben zij immers een geladen vuurwapen type Kalasjnikov bij de hand gehad en daarmee is door één van hen, direct nadat door [betrokkene 1] de achtervolging was ingezet en zich achter de auto van de daders bevond, gericht op [betrokkene 1] geschoten. Daarbij is de schutter eerst uit het raam gaan hangen en op enig moment zelfs op het raam gaan zitten en heeft het vuurwapen vervolgens op het dak van de auto aangelegd.
Gelet op deze gang van zaken en de samenhang met de daaraan voorafgaande overval op [betrokkene 1] tegen de achtergrond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof de voor het medeplegen van de voor het beschieten van [betrokkene 1] relevante samenwerking tussen de in de auto aanwezige daders reeds in het kader van het daaraan voorafgegane medeplegen van de overval ontstaan en daarna voortgezet, zodat de verdachte ook voor wat betreft het schieten op de auto van [betrokkene 1] kan worden aangemerkt als medepleger."
5.4.
Mijns inziens heeft het hof voldoende verantwoord waarom het van mening is dat de verdachte inzittende van de auto was. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte op 22 oktober 2013 vroeg in de morgen met haar auto is vertrokken en een aantal uren daarna met die auto is teruggekeerd. Hij moest zaken gaan doen in Maastricht.
Verdachte is weggereden en teruggekeerd met de auto. De auto is herkend in de onmiddellijke omgeving van de overval (bewijsmiddel 16). Gelet op de gedragingen van verdachte voor en na de overval, zoals daar zijn het navragen bij [betrokkene 2] van de gangen van het slachtoffer, het gedoe met de kentekenplaten van de auto van [getuige 2] , het schoonmaken van de auto na terugkeer en het feit dat verdachte na terugkeer beschikte over de geroofde tas, in combinatie met de aanwezigheid van de auto dicht bij de plaats van de overval en juist voordat deze zou plaatsvinden, heeft het hof kunnen aannemen dat deze auto bij de overval was gebruikt en dat verdachte inzittende was.
5.5.
Dan nu de vraag of het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat verdachte medepleger was van de overval.
In HR 2 december 2014, NJ 2015, 390 m.nt. Mevis heeft de Hoge Raad de motiveringseisen voor het bewijs van medeplegen aangescherpt. In dat arrest overwoog de Hoge Raad:
"3.2.2. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen "dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn", alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling "dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt".
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding. "
5.6.
Toen verdachte enige uren, nadat hij met de auto van [getuige 2] was vertrokken, weer terugkeerde ontbraken de kentekenplaten van de auto. Volgens de verdachte waren die er afgenomen "waar hij bezig was geweest". Voorts heeft verdachte de auto helemaal schoongeveegd met een theedoek (bewijsmiddel 10). Hij was in het gezelschap van [betrokkene 2] en had een tas bij zich (bewijsmiddel 11) die door aangever [betrokkene 1] nadien is herkend als de tas die bij de overval is buitgemaakt (bewijsmiddel 23). [betrokkene 2] was eerder door verdachte benaderd met de vraag of hij een tip had en of zijn vroegere werkgever, [betrokkene 1] , geld had. [betrokkene 2] heeft hem toen inlichtingen gegeven (bewijsmiddel 9). Verdachte was in het bezit van meerdere wapens, waaronder een Kalasjnikov (bewijsmiddelen 10, 12). Na de overval heeft verdachte geprobeerd die wapens van de hand te doen (bewijsmiddel 25). De kogels die zijn afgevuurd op de auto van [betrokkene 1] worden doorgaans gebruikt als munitie voor een Kalasjnikov of een wapen dat daarvan is afgeleid (bewijsmiddel 7).
5.7.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof kunnen afleiden dat verdachte de overval heeft gepland, dat hij de auto van zijn vriendin heeft geleend om de overval mee te gaan plegen, dat hij die auto na terugkeer bij zijn vriendin heeft schoongemaakt, dat hij wapens had, waaronder een Kalasjnikov, die hij kort na de overval kwijt wilde, dat hij bij terugkeer op 22 oktober 2014 in het bezit was van de laptoptas en de polstas van [betrokkene 1] . Het hof heeft hieruit kunnen afleiden dat, als de verdachte niet zelf de overval heeft gepleegd, hij in ieder geval deze overval tezamen en in vereniging heeft gepleegd met degene die de uitvoering ervan voor zijn rekening heeft genomen. Wat verdachte heeft gedaan is immers veel meer dan wat gewoonlijk met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, en vormt een voldoende materiële en intellectuele bijdrage aan deze overval om van medeplegen te kunnen spreken.12.
Beide middelen falen.
6.1.
Ook het vierde middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat verdachte een van de inzittenden van de auto is geweest toen tijdens de vlucht na de overval vanuit die auto met een vuurwapen op de auto van [betrokkene 1] is geschoten. Dat is volgens de steller van het middel niet uit de gebezigde bewijsmiddelen af te leiden.
6.2.
Zoals ik bij de bespreking van het tweede en derde middel al te kennen gaf is het bewijs dat verdachte inzittende was van de auto van waaruit is geschoten, anders dan het middel stelt, wel degelijk toereikend verantwoord.
Ook dit middel faalt.
7.1.
Het vijfde middel komt ook op tegen de veroordeling voor het tweede feit. Uit de bewijsmiddelen zou niet kunnen volgen dat verdachte opzet heeft gehad op het medeplegen van poging tot doodslag. Het hof heeft niet vastgesteld wie van de inzittenden de schoten heeft gelost, noch dat er afspraken zijn gemaakt over het gebruik van het vuurwapen, terwijl de schoten in een zeer korte tijdspanne zijn afgevuurd waardoor de andere inzittenden in de vluchtauto niet de gelegenheid hebben gehad zich te distantiëren van deze gang van zaken.
7.2.
Aan het opzet op levensberoving heeft het hof in zijn arrest nog afzonderlijk aandacht gewijd in de volgende overwegingen:
"D. Opzet op de dood en al dan niet voorbedachte raad
Met betrekking tot de vraag of bij het schietincident is gehandeld met het opzet om [betrokkene 1] van het leven te beroven stelt het hof op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien vast dat
- de auto van [betrokkene 1] , die na de overval achter de daders is aangegaan, op korte afstand achter de auto waarin de verdachte en zijn mededaders waren gezeten reed;
- vier maal vanuit een raam aan de bijrijderszijde van de auto op de daarachter rijdende auto van [betrokkene 1] is geschoten;
- de schutter daarbij uit het raam hing, waarbij de schutter op enig moment op het raam van het portier zat en het leek alsof de schutter het wapen op het dak van de auto aanlegde en het wapen met twee handen vasthield toen hij gericht op de auto van [betrokkene 1] schoot;
- tenminste één kogel de auto van [betrokkene 1] bij de koplamp aan de bestuurderszijde van de auto heeft geraakt;
- is geschoten met munitie van het kaliber 7,62x39mm, welke munitie doorgaans wordt verschoten uit geweren van het type AK-47 (type Kalasjnikov) of wapens die daarvan zijn afgeleid;
- is geschoten met zogenaamde volmantelpatronen, welke kogels in het type 7,62x39mm genoeg energie hebben om bij een rechtstreeks schot op korte afstand het menselijk lichaam te perforeren.
Het hof is van oordeel dat de verdachte en zijn mededaders, door tijdens de vlucht na een overval meermalen met een aanvalswapen zoals een AK-47 of een daarvan afgeleid wapen met volmantelpatronen van het kaliber 7,62x39mm vanuit het raam van een rijdende auto gericht op de bestuurderszijde van een op korte afstand daarachter rijdende auto te schieten, zich minst genomen willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijk kans dat de bestuurder van die auto ( [betrokkene 1] ) zou worden geraakt en daardoor dodelijk zou worden verwond. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en zijn mededaders leidt het hof af dat.de verdachte en zijn mededaders deze aanmerkelijke kans ook hebben aanvaard. Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn mededaders hebben gehandeld met het opzet om [betrokkene 1] van het leven te beroven.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht hof niet bewezen dat de verdachte en zijn mededaders bij het schietincident hebben gehandeld met voorbedachte raad nu naar het oordeel van het hof het bewijs ervoor te kort schiet dat de verdachte en zijn mededaders zich gedurende voldoende tijd hebben kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluitom [betrokkene 1] opzettelijk van het beleven te beroven. Mitsdien zal de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken."
7.3.
In bewijsmiddel 1 verklaart [betrokkene 1] dat de man die hem bij zijn woning overviel een geweer/shotgun op hem richtte. De anonieme getuige van bewijsmiddel 3 heeft het over een langer model vuurwapen waarmee door een inzittende van een auto geschoten werd op een achtervolgende auto. Onderzoek aan de afgevuurde patronen leert volgens bewijsmiddel 7 dat het gaat om patronen die doorgaans verschoten worden met geweren van het type AK-47 (Kalasjnikov) of wapens die daarvan zijn afgeleid. Bewijsmiddel 10 houdt als verklaring van [getuige 2] in dat verdachte over wapens beschikt. Een daarvan is een lang wapen dat hij gewoon met twee handen kon vasthouden maar ook kon uitklappen en tegen zijn schouder zetten. Ook in bewijsmiddel 12 verklaart zij over dat wapen. Het was een groot wapen dat je uit kunt klappen en dat je op je schouder moest laten rusten. Zij meent dat verdachte tegen een huisgenoot heeft gezegd dat het een Kalasjnikov was. Bewijsmiddel 25 is een verklaring van [betrokkene 8] , inhoudende dat verdachte bij hem informeerde of hij iemand wist die twee vuurwapens wilde kopen en daarna of hij twee vuurwapens wilde bewaren. Dat was een paar dagen na de overval.
7.4.
Dat de verklaringen van getuigen over het feit dat verdachte over een Kalasjnikov kon beschikken door het hof zijn opgenomen in de bewijsvoering duidt erop dat het hof dit gegeven redengevend acht voor het bewijs.
Maar het hof heeft daaromtrent geen verduidelijking gegeven. De enige zin in het kader van de bewijsvoering van het herhaaldelijk aanhalen van verklaringen over de Kalasjnikov is naar mijn oordeel dat het hof er van is uitgegaan dat de Kalasjnikov die aan verdachte toebehoorde, is gebruikt bij de overval. Verdachte is ten nauwste betrokken geweest bij de voorbereiding van de overval. Hij heeft de inlichtingen ingewonnen en ook nog de middelen, auto en wapen, verschaft. Voorts heeft hij na de overval de buitgemaakte tas in zijn bezit gehad. [getuige 2] heeft gezien dat verdachte het bijrijdersportier en het achterportier van de auto heeft schoongemaakt. Als, zoals het hof klaarblijkelijk heeft aangenomen de Kalasjnikov die bij de overval en de daaropvolgende achtervolging is gebruikt van verdachte was, ligt het ook voor de hand als verdachte wist dat er mee geschoten kon worden. Degene die ervoor verantwoordelijk is dat een schietklaar wapen wordt meegenomen naar een overval moet ook de aanmerkelijke kans hebben beseft dat dit wapen gebruikt zou worden, met alle mogelijke noodlottige gevolgen van dien.13.Het schieten met het door verdachte geleverde wapen op het achtervolgend slachtoffer houdt nauw verband met de eerder gepleegde overval, waarvan het hof, zoals ik eerder schreef, heeft kunnen aannemen dat verdachte die tezamen en in vereniging heeft begaan.14.
Als verdachte zelf zou hebben geschoten vanuit de auto op de andere auto, hetgeen voor de hand ligt als verdachte zelf ook de Kalasjnikov meebracht, is de inbreng voor het tweede feit van eventuele anderen verder niet relevant. Als verdachte daarentegen niet zelf geschoten zou hebben maar als zijn Kalasjnikov wel is gebruikt kan, gelet op de voorbereidingen die verdachte heeft gepleegd, het verschaffen van een auto en het vuurwapen, en het afhandelen van de buit, van verdachte gezegd worden dat hij ook een voor het medeplegen van feit 2 voldoende relevante, intellectuele en materiële bijdrage aan dat feit heeft geleverd.
Het middel faalt.
8.1.
Het zesde middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ter zake van immateriële schade. Het oordeel van het hof dat de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade niet is betwist is onbegrijpelijk, gelet op hetgeen de advocaat van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd. Voorts voert de steller van het middel aan dat uit de toelichting die de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger heeft gegeven de conclusie kan worden getrokken dat niet [betrokkene 1] zelf maar zijn gezin psychisch is aangedaan, maar deze immateriële schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.
8.2.
Het arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8055,95, bestaande uit de kosten van het herstel van de schade aan de auto (€ 2.655,95), het afgeperste geldbedrag voor zover dit niet door de verzekering is vergoed (€ 2.200,-) en; immateriële schade (€ 3.200,-), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 4.855,95, te vermeerderen met de wettelijke rente; en is de gevorderde immateriële schade afgewezen.
De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd zodat de vordering in hoger beroep in volle omvang aan de orde is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [betrokkene 1] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden zoals door de benadeelde partij is gevorderd. De vordering is door de verdediging niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat het gevorderde bedrag volledig toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013, zijnde de dag waarop de strafbare feiten waardoor de schade is veroorzaakt hebben plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte voorts verwijzen in de door de benadeelde partij [betrokkene 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Het hof begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte - ter meerdere zekerheid van de betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij [betrokkene 1] - de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht."
8.3.
Ter terechtzitting van 29 januari 2015 is de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep aan de orde gekomen. De benadeelde partij heeft daar een verklaring afgelegd en de advocaat van verdachte heeft aldus gereageerd:
"Als mij wordt gevraagd of de vordering wordt betwist, antwoord ik dat deze op onderdelen inhoudelijk wordt betwist. Het is inderdaad zo dat ik mij primair op het standpunt stel dat de vordering niet kan worden toegewezen, omdat ik vrijspraak zal bepleiten. Mocht het hof komen tot een veroordeling, dan zal ik de vordering voor wat betreft het door de rechtbank toegewezen gedeelte betwisten.
Ik hoor zojuist van de benadeelde partij dat het psychische leed gelukkig meevalt.
De gevorderde vergoeding van immateriële schade wordt betwist."
8.4.
Daarna is de verdediging niet meer teruggekomen op vordering van de benadeelde partij. De enkele mededeling dat de gevorderde vergoeding van immateriële schade wordt betwist is niet te beschouwen als een serieuze bestrijding van deze vordering. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij kunnen toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel kunnen opleggen nu er geen sprake is geweest van wat een voldoende betwisting van deze vordering genoemd kan worden.15.
Het middel faalt.
9. De voorgestelde middelen falen. Het tweede, derde en vierde middel kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑05‑2016
HR 4 juni 2002, NJ 2002, 416; HR 28 maart 2006, NJ 2007, 38 m.nt. Schalken rov. 4.4.4.; HR 9 december 2008, NJ 2010, 390 m.nt. Mevis; HR 12 mei 2009, ECLI:2009:BG6608.
HR 4 juni 2002, NJ 2002, 416. Zie ook HR 5 juli 2011, NJ 2011, 452 m.nt. Reijntjes met betrekking tot de voor het bewijs gebezigde verklaring van de vaste klant van aangever, wiens gegevens bekend zijn.
HR 27 oktober 2015, nr. 14/03355 (niet gepubliceerd).
HR 9 februari 2016, ECLI:2016:208.
Kamerstukken II 1991/92, 22483, nr. 3, p. 33, 39.
Kamerstukken II 1991/92, 22483, nr. 3, p. 39.
Bijv. HR 11 mei 1999, NJ 1999, 526.
Vgl. HR 5 juli 2011, NJ 2011, 452 m.nt. Reijntjes.
HR 11 september 2012, NJ 2013, 242 m.nt. Bleichrodt, rov. 2.2.5; HR 20 mei 2014, NJ 2014, 382 m.nt. Keulen.
Omwille van de leesbaarheid zijn de voetnootmarkeringen en de voetnoten niet opgenomen.
Anders wanneer het gaat om typische medeplichtigheidgedragingen. Zoals het fungeren als chauffeur; HR 14 april 2015, NJ 2015, 393 m.nt. Mevis;; het regelen van de auto's die gebruikt worden bij het misdrijf; HR 14 april 2015, NJ 2015, 394 m.nt. Mevis; het enkel besturen van de vluchtauto; HR 21 april 2015, ECLI:2015:1094; het optreden als chauffeur van de drugsdealer is nog niet het medeplegen van verkoop drugs; HR 1 december 2015, ECLI 2015:3427 het openlaten van de deur ten behoeve van de overvallers; HR 15 maart 2016, ECLI:2016:417.
HR 2 oktober 2007, ECLI:2007:BA7932; HR 4 november 2014, ECLI:2014:3099.
HR 17 december 2013, NJ 2014, 514 m.nt. Mevis. Zie voorts HR 13 oktober 2015, NJ 2015, 451 m.nt. Mevis.
Bijv. HR 30 maart 2010, ECLI:2010:BL2945; HR 15 januari 2013, ECLI:2013:BY5710; HR 22 december 2015, ECLI:2015:3694.