Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2019/2033 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014
Artikel 60 Herzieningsclausule
Geldend
Geldend vanaf 25-12-2019
- Bronpublicatie:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2033)
- Inwerkingtreding
25-12-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2019, PbEU 2019, L 314 (uitgifte: 05-12-2019, regelingnummer: 2019/2033)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Uiterlijk op 26 juni 2024 verricht de Commissie, na overleg met EBA en ESMA, een evaluatie van en dient zij een verslag, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel, in bij het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot ten minste het volgende:
- a)
de voorwaarden voor beleggingsondernemingen om overeenkomstig artikel 12 als kleine en niet-verweven beleggingsonderneming aangemerkt te worden;
- b)
de methoden om de K-factoren in deel drie, titel II, waaronder beleggingsadvies op het gebied van AUM, en in artikel 39 te meten;
- c)
de in artikel 15, lid 2, bedoelde coëfficiënten;
- d)
de voor de berekening van K-CMG gebruikte methode, de hoogte van de eigenvermogensvereisten, afgeleid uit K-CMG in vergelijking met K-NPR, en de ijking van de in artikel 23 bepaalde vermenigvuldigingsfactor;
- e)
de bepalingen van de artikelen 43, 44 en 45 en met name het in aanmerking komen voor het liquiditeitsvereiste van liquide activa in artikel 43, lid 1, punten a), b) en c);
- f)
de bepalingen van deel drie, titel II, hoofdstuk 4, afdeling 1;
- g)
de toepassing van deel drie op grondstoffen- en emissierechtenhandelaren.
- h)
de wijziging van de definitie van ‘kredietinstelling’ in Verordening (EU) nr. 575/2013 ingevolge artikel 62, lid 3, punt a), van de onderhavige verordening, en de potentiële onbedoelde negatieve effecten daarvan;
- i)
de bepalingen van de artikelen 47 en 48 van Verordening (EU) nr. 600/2014 en de aanpassing daarvan aan een consistent kader voor gelijkwaardigheid op het gebied van financiële diensten;
- j)
de in artikel 12, lid 1, vastgestelde drempels;
- k)
de toepassing van de normen van deel drie, titel IV, hoofdstukken 1 bis en 1 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 op beleggingsondernemingen;
- l)
de in artikel 20, lid 2, punt b), en artikel 33, lid 2, punt b), beschreven methode om de waarde van derivaten te meten, en of het wenselijk is een alternatieve meet- en/of ijkingsmethode in te voeren;
- m)
de bepalingen van deel twee, met name betreffende de toestemming voor andere instrumenten of middelen om als eigen vermogen te worden aangemerkt en de mogelijkheid om dergelijke toestemming te verlenen aan beleggingsondernemingen die voldoen aan de in artikel 12, lid 1, gestelde voorwaarden om als kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen aangemerkt te worden;
- n)
de voorwaarden voor de toepassing door beleggingsondernemingen van de vereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deze verordening;
- o)
het bepaalde in artikel 1, lid 5;
- p)
de relevantie van de toepassing van de openbaarmakingsvereisten van artikel 52 van deze verordening voor andere sectoren, met inbegrip van beleggingsondernemingen bedoeld in artikel 1, leden 2 en 5, van deze verordening en kredietinstellingen als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.
2.
Uiterlijk op 31 december 2021 dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de behoeften aan middelen die voortvloeien uit de overname van nieuwe bevoegdheden en taken door ESMA overeenkomstig artikel 64 van deze verordening, met inbegrip van de mogelijkheid voor ESMA om registratievergoedingen te heffen op ondernemingen uit derde landen die door ESMA overeenkomstig artikel 46, lid 2, van Verordening (EU) nr. 600/2014 worden geregistreerd, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.