Rb. Roermond, 04-12-2009, nr. 10/602060-07
ECLI:NL:RBROE:2009:BK5932, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
04-12-2009
- Zaaknummer
10/602060-07
- LJN
BK5932
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2009:BK5932, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 04‑12‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8257, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 04‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Medeplegen invoer van een partij cocaine van bijna 1700 kg vanuit Costa Rica verstopt in een partij koffie. Recht op contra-expertise; monsters bestemd voor contra-expertise vernietigd. Geen niet ontvankelijkheid openbaar ministerie en ook geen bewijsuitsluiting. Door externe deskundige worden testresultaten onderschreven, gelet hierop acht de rechtbank de testresultaten deugdelijk en bruikbaar voor het bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank is er minimaal sprake van voorwaardelijk opzet, nu verdachte volgens eigen zeggen gaandeweg de koffiehandel medegedeeld werd dat er naast koffie ook wel iets anders bij de lading zou kunnen zeggen en verdachte zich niet aan het gebeuren heeft onttrokken en zijn bedrijf beschikbaar heeft gehouden voor de invoer van de cocaine. Beroep op noodtoestand/psychische overmacht wordt verworpen als zijnde onvoldoende onderbouwd.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer : 10/602060-07
Datum uitspraak: 04 december 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, zitting houdende te Roermond,
in de zaak tegen:
[naam verdachte 2],
geboren te [datum],
wonende te [plaats],
thans uit andere hoofde gedetineerd in [adres]
1.Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 29 september 2009, 30 september 2009, 2 oktober 2009, 4 november 2009,
- 5.
november 2009 en 20 november 2009.
2.De. tenlastelegging
De verdachte staat - na nadere omschrijving van de tenlastelegging - terecht ter zake dat:
- 1.
hij op of omstreeks 12 september 2007 te Rotterdam en/of Maastricht en/of Eindhoven en/of Roermond en/of Weert, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1674,96 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht
- 2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 19 september 2007 te Rotterdam en/of Maastricht en/of Eindhoven en/of Roermond en/of Weert, in elk geval in Nederland en/of Costa Rica en/of Panama en/of Colombia, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
binnen het grondgebied van Nederland brengen van (ongeveer) 1674,96 kilogram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, - een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of - zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of - voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en aldaar opzettelijk:
- -
een loods in Costa Rica gehuurd, en/of
- -
(vervolgens) in een aantal dozen de voormelde hoeveelheid cocaïne verstopt en/of doen verstoppen, en/of
- -
(vervolgens) het vervoer van de verdovende middelen georganiseerd, en/of
- -
(vervolgens) een (dek)lading koffie in gestapelde dozen op pallets in een container naar Nederland doen verschepen, en/of
- -
(vervolgens) in Nederland een loods en/of vorkheftruck gehuurd, en/of
- -
(vervolgens) opdracht gegeven en/of doen geven de voormelde container naar een loods in Weert te doen vervoeren, en/of
- -
(meermalen) (een) ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde verdovende middelen, en/of
- -
(meermalen) (een) telefoongesprek(ken) gevoerd met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of vervoeren van voornoemde verdovende middelen, en/of
- -
(meermalen) (een) betaling(en) en/of overboeking(en) verricht en/of gedaan en/of ontvangen met betrekking tot de uitvoering van een of meer van die te plegen misdrijf/misdrijven
artikel 10A van de Opiumwet
- 3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 september 2007 tot en met 19 september 2007 te Rotterdam en/of Maastricht en/of Eindhoven en/of Roermond en/of Weert, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk ongeveer 1 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd althans voorhanden
heeft gehad;
artikel 2 a/b van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken,
niet in de verdediging geschaad.
- -
Het handelen van de douane dient als onrechtmatig te worden aangemerkt (zoals hierboven onder 5 vermeld staat) met als gevolg dat al hetgeen hieruit is voortgevloeid van de bewijsvoering dient te worden uitgesloten;
- -
Het vernietigen van de voor contra-expertise bestemde partij monsters vermeende cocaïne dient ingevolge het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te worden aangemerkt als een onherstelbaar vormverzuim met als gevolg dat de testresultaten van de onderzochte monsters van de bewijsvoering moeten worden uitgesloten;
- -
Er is ernstige reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten van het politielaboratorium van drs. R. Jellema en wel op de volgende gronden:
1.kwaliteitswaarborgen in de zin van interne en externe controle ten aanzien de in het laboratorium uitgevoerde werkzaamheden ontbraken volledig;
2.het laboratorium is niet ISO-gecertificeerd en niet geaccrediteerd, hetgeen noodzakelijk is voor het waarborgen van de “chain of custody”.
3.Er kan derhalve niet met zekerheid worden gesteld dat de geteste monsters ook daadwerkelijk de monsters betreffen die door de Nationale Recherche in het kader van het onderhavige onderzoek bij het politielaboratorium zijn afgegeven;
4.het laboratorium staat bekend om zijn (te) snelle werkwijze;
5.het betreft geen onafhankelijk onderzoek doordat het door een politiedeskundige van het politielaboratorium is uitgevoerd;
6.de werkverdeling tussen drs. R. Jellema en E. Colmsee roept de nodige twijfels op;
7.er werden tegelijkertijd monsters in verschillende zaken op cocaïne getest;
8.er zijn gelet op het door drs. R. Jellema berekende aantal te testen monsters uiteindelijk te weinig monsters getest;
9.volgens E. Colmsee kan niet uitgesloten worden geacht dat er door een vervuilde detector afwijkingen in de metingen zijn ontstaan;
10.het analyseformulier van de B-serie is niet door drs. R. Jellema geparafeerd.
Nu gelet op het vorenstaande de kwaliteit van het onderzoek in deze onvoldoende vast is komen te staan en contra-expertise niet meer mogelijk is, dienen de onderzoeksresultaten van de bewijsvoering te worden uitgesloten. Mocht de rechtbank desalniettemin een ander oordeel zijn toegedaan dan verzoekt de raadsman alsnog professor A.P.A. Broeders de kwaliteit van het laboratorium van drs. R. Jellema te laten beoordelen.
- -
gelet op de onderzoeksresultaten kan niet uitgesloten worden geacht dat de in de zeecontainer aangetroffen stof pseudo-allococaïne bevat;
- -
op grond van het aantal geteste monsters kan niet worden vastgesteld dat de hele partij cocaïne bevat;
- -
aan het door het NFI verrichte onderzoek dient geen enkele betekenis te worden toegekend vanwege de banden die er tussen dr. Van de Berg en drs. R. Jellema bestaan. Mede gelet ook op de voorbespreking die er tussen het openbaar ministerie en het NFI heeft plaatsgevonden is er geen sprake van een onafhankelijk onderzoek.
7.2.2Ten aanzien van het opzet
De raadsman heeft subsidiair nog aangevoerd dat - indien de rechtbank bewezen verklaart dat er sprake is van cocaïne - verdachte de invoer van de aangetroffen cocaïne weliswaar heeft gefaciliteerd, doch niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het opzet van verdachte was gericht op de ten laste gelegde gedragingen.
De raadsman heeft ter onderbouwing - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte voor de verzending van de container te verstaan is gegeven dat er mogelijk iets anders dan koffie in de betreffende container zou worden gestopt en dat hij weliswaar vermoedde dat de bijpak cocaïne betrof, doch dat hij dit niet zeker wist en daar ook niet vanuit hoefde te gaan, aangezien er allerhande producten vanuit Costa Rica naar Nederland worden vervoerd.
Bovendien is er nooit over de bijpak van verdovende middelen gesproken en heeft verdachte niet gezien dat er verdovende middelen bij de lading koffie zijn verstopt.
De raadsman heeft in dit verband tevens aangevoerd dat uit de verklaring van getuige [getuige 4] blijkt dat verdachte op slinkse wijze is weggehouden bij de loods, zodat buiten hem om een deel van de koffie vervangen kon worden door cocaïne. Nu bovendien uit het procesdossier blijkt dat de diverse medeverdachten elkaar al eerder kenden, de koffielijn tussen Costa Rica en Nederland al geruime tijd bestond,
de loods werd gehuurd door het bedrijf van verdachte en verdachte het transport van de betreffende container via zijn bedrijf heeft laten lopen, is de raadsman van mening dat het procesdossier voldoende aanknopingspunten biedt, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte door zijn medeverdachten als nietsvermoedende katvanger is gebruikt .
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op te ten laste gelegde gedragingen. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat voorwaardelijk opzet niet louter op de subjectieve vermoedens van een verdachte kan worden gebaseerd. Er dient tevens sprake te zijn van een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, hetgeen zich pas voordeed op het moment dat verdachte vernam dat er hout en stenen in de lading zaten. Ook hier geldt dat verdachte dient te worden aangemerkt als nietsvermoedende katvanger en er van voorwaardelijk opzet derhalve geen sprake kan zijn.
Geheel subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat - indien de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit bewezen acht - niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het gewicht van de betreffende partij cocaïne 1.674,96 kilogram was, aangezien dit het brutogewicht van de partij betreft. Van dit gewicht moet het gewicht van het verpakkingsmateriaal nog worden afgetrokken. De raadsman verzoekt gelet op het hiervoor overwogene om, indien de rechtbank (één van) beide feiten bewezen verklaart, verdachte partieel vrij te spreken van het ten laste gelegde gewicht van 1.674,96 kilogram.
7.3Bewijsmiddelen en nadere overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
Aantreffen verdovende middelen in de Rotterdamse haven d.d. 13 september 2007
Op 13 september 2007 is door de Douane in Rotterdam in het kader van een fysieke controle een onderzoek verricht naar de inhoud van een container die zou zijn beladen met 360 kartons koffie. Deze container, voorzien van nummer HXLU 309090-4, is op
12 september 2007 met het schip genaamd ms. CMA CMG Castilla vanuit Costa Rica Nederland binnengebracht. De controle werd verricht door twee speurhondenbegeleiders.
De douaniers [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ambtenaren van de Belastingdienst/Fiod-ECD, relateren dat zij middels een fysiek opname formulier (“een fycoformulier”) van de afdeling Pre-arrival het verzoek hebben gekregen om voornoemde container te controleren. Douanier [verbalisant 2] heeft zijn narcoticaspeurhond genaamd “Rudi” nabij en om de container laten zoeken. De speurhond vertoonde geen reactie op de container. Vervolgens heeft douanier [verbalisant 2] de op de container aanwezige verzegeling verwijderd.
De douaniers zagen dat de lading bestond uit tien pallets met ieder 36 bruine dozen. De dozen waren gevuld met zakjes met het opschrift café arabica van het merk Café Negro afkomstig uit Costa Rica. Om de lading beter te bekijken zijn de douaniers over de dozen naar de achterkant van de container gekropen en zijn daar begonnen met het afbouwen van een pallet. Tijdens deze afbouw werkzaamheden zag [verbalisant 1] dat er in sommige dozen minder zakken koffie zaten dan in andere dozen. Bij controle van de op één na onderste laag, zag [verbalisant 1] dat de dozen weer geheel gevuld waren met koffie. [verbalisant 1] zag bij de controle van deze doos, dat er een vreemd pakket onder de koffie lag. Hierop heeft [verbalisant 1] met zijn zakmes geprikt in voornoemd pakket. Hij zag dat een wit poeder aan zijn zakmes bleef kleven. [verbalisant 1] heeft hier een kleine hoeveelheid van voornoemd poeder getest middels een “narcotest disposal testbuisje nummer 13” (hierna: Narco-disposakit). Deze test is bestemd om een bepaalde stof te testen op de inhoud van cocaïne. De test reageerde positief, middels een blauwe verkleuring.
Vervolgens hebben de douaniers de narcoticaspeurhonden genaamd ‘Rudi’ en ‘Condor’ afzonderlijk in en om de container laten zoeken. Speurhond ‘Rudi’ gaf een positieve melding aan de achterkant van de container, terwijl ‘Condor’ een positieve melding aan de voorkant van de container gaf. Douaniers [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben daarna in opdracht van piketteamleider [naam], de container, met de daarin aanwezige goederen en een nog onbekende hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen, in beslag genomen. De container is daarna overgebracht naar de douane controle loods gelegen op het terrein van de European Combine Terminals te Rotterdam. De container is daar gesloten en verzegeld (met nummer 02901514) en vervolgens overgedragen aan douanier [verbalisant 3], werkzaam bij het Hit and Run Container team (hierna: het Harc-Team).
De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] werkzaam bij voornoemd Harc-Team relateren dat zij op 13 september 2007, omstreeks 18.30 uur de container met nummer HXLU 309090-4 hebben overgenomen van verbalisant [verbalisant 1]. Vervolgens is de container gelost. Alle 360 kartons, die waren verdeeld over tien pallets, zijn door de X-ray en handmatig gecontroleerd op eventuele bijpak van goederen, niet zijnde koffie. Bij de eerste twee pallets, die vooraan bij de deur van de container stonden, werden geen onregelmatigheden gevonden. Bij de overige acht pallets toonden de X-ray-beelden een afwijkende kleur bij de twee onderste twee lagen kartons in vergelijking met de bovenste vier lagen kartons. Deze bleken bij weging ook beduidend zwaarder te zijn. In 94 kartons werd een groot vierkant pakket aangetroffen, dat met plastic was omwikkeld. De verbalisanten relateren dat hen ambtshalve bekend is dat deze manier van verpakken gebruikelijk is bij verdovende middelen.
Deze pakketten waren onderverdeeld in kleinere pakketten. De inhoud van enkele kleine pakketten zijn getest door de speurhondengeleiders van de Douane Rotterdam middels de Narco-disposakit. De test wees uit dat de inhoud van de pakketten vermoedelijk cocaïne betrof. In totaal hebben [verbalisant 3] en [verbalisant 4] 1504 van dergelijke kleine pakketten aangetroffen, welke vervolgens in beslag zijn genomen. Alle pakketten zijn open gesneden ter vaststelling van de inhoud, dit betrof allemaal een witte substantie.
Het brutogewicht van de in beslag genomen pakketten werd na weging bepaald op 1.674,96 kilogram. Per groot pakket werd uit een willekeurig klein pakket een monster genomen. In totaal zijn er 94 monsters genomen. Elk afzonderlijk monster werd hierna onderverdeeld in een A- en een B-monster. Deze monsters zijn verpakt in gripzakjes en gemerkt met de nummers 1.1A tot en met 8.10A en 1.1B tot en met 8.10B. In totaal zijn er derhalve 188 gripzakjes bemonsterd.
De overdracht en tests van de verdovende middelen
Op 14 september 2007 zijn 1499 pakketten van de 1504 pakketten door de verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] overgebracht naar de N.V. Afvalverwerking te Rotterdam. Aldaar zijn deze 1499 pakketten overgedragen door verbalisant [verbalisant 5] en onder toezicht door deze [verbalisant 5] gestort in de verbrandingsoven. De overige vijf kleine pakketten en de 188 gripzakjes zijn overgebracht naar de vestiging van de Belastingdienst/Fiod-ECD te Rotterdam. Verbalisant [verbalisant 5] heeft de vijf kleine pakketten en 188 gripzakjes ingeslagen in de kluis van de Belastingdienst/Fiod-ECD te Rotterdam.
Op maandag 17 september 2007 werd de container HLXU 309090-4 bij de Douane Controle Loods - onder toezicht van douanier [verbalisant 6], ambtenaar van de Belastingdienst/Fiod-ECD - gevuld met de tien pallets met daarop 360 kartons. Dit zijn de pallets en de kartons waarop op 13 september 2007 de pakketten met vermoedelijk verdovende middelen zijn aangetroffen. Op 18 september 2007 is de container herverzegeld, waarna de container werd teruggeplaatst bij het containerbedrijf ECT vestiging Home Terminal te Rotterdam. Na overleg met officier van justitie mr. G. Rip, werd de zaak voor nader onderzoek en afhandeling overgedragen naar de Nationale Recherche. Gelet op deze overdracht zijn de vijf apart gehouden pakketten en de 188 gripzakjes op 18 september 2007 eveneens aan de Nationale Recherche ter beschikking gesteld.
Verbalisant met nummer [nummer] verbonden aan de Nationale Recherche relateert dat hij op 18 september 2007 de vier pakketten en de 188 gripzakjes heeft ontvangen van douanier [verbalisant 7], werkzaam bij het Harc-Team. Het vijfde pakket is op last van officier van justitie mr. A.R.E. Schram teruggeplaatst in één van de dozen van de container HLXU-309090-4. De doos waarin het betreffende pakket is geplaatst, werd door verbalisant [nummer] gemarkeerd met een blauwe balpen. Daarnaast zijn de kartons waaruit de verdovende middelen zijn gehaald, gevuld met hout en stenen met ongeveer een gelijk gewicht als de in beslag genomen 1674,96 kilo met vermoedelijk cocaïne. De kilo met vermoedelijk cocaïne zou gecontroleerd worden afgeleverd, waardoor aldus een uitgestelde inbeslagneming zou worden bewerkstelligd.
De lading van voornoemde container is op 19 september 2007 gelost bij een loods gelegen aan de [adres 1] te Weert. Uit de observatie die de Nationale Recherche heeft gehouden bij de loods, blijkt dat drie personen - die later worden geïdentificeerd als medeverdachten [verdachte 4], [verdachte 5] en [verdachte 3] - de lading tussen 11.11 uur en 11.30 uur hebben gelost in de loods gelegen aan de [adres 1] te Weert. Omstreeks 14.16 uur zijn er geen personen meer in de buurt van de loods aanwezig. Vervolgens wordt omstreeks 21.55 uur besloten om de loods binnen te treden ter doorzoeking. Bij deze doorzoeking is de achtergebleven kilo met vermoedelijk cocaïne aangetroffen in de door de politie gemerkte doos. Vanaf het moment dat de container werd opgehaald tot en met het moment van de doorzoeking in de loods zijn de container en de dozen onder de controle geweest van een observatieteam.
Onder [bedrijf verdachte 2] te Weert, de huurder van de loods aan de [adres 1] te Weert, is het volgende in beslag genomen:
•de op 19 september 2007 door verbalisant [verbalisant 8] in beslag genomen kilo cocaïne ;
•de overige pakketten - zijnde de pakketten uit de pakketten die behoren bij de in beslag genomen partij met een brutogewicht van 1674,96 kilo, met uitzondering van de vijf pakketten en 188 gripzakjes - die reeds op 14 december 2007 zijn vernietigd bij de Afvalverwerking Rotterdam .
De Nationale Recherche heeft de kilo cocaïne samen met de vier pakketten en 188 gripzakjes, die verbalisant met nummer [nummer] op 18 september 2007 van het Harc-team heeft ontvangen, op 21 september 2007 overgebracht en aangeboden aan een medewerker van laborant drs. R. Jellema, werkzaam bij de Forensische Opsporing van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Deze overdracht is geschied, om de identiteit van de betreffende stof vast te stellen. Drs. R. Jellema relateert in een proces-verbaal met betrekking tot de overdracht van het materiaal, dat het laboratorium de betreffende onderzoeksopdracht pas op 24 september 2007 van verbalisant [nummer]van de Nationale Recherche heeft ontvangen. Drs. R. Jellema heeft ter zitting van 29 september 2009 verklaard dat de pakketten en de gripzakjes reeds op vrijdagmiddag 21 september 2007 zijn ontvangen,
maar dat het “front-office” de opdracht pas op maandag 24 september 2007 heeft ingeboekt. Dit gebeurde vaker indien een onderzoeksaanvraag op vrijdagmiddag nog binnenkwam. Door drs. R. Jellema is vervolgens op 25 september 2007 een onderzoek verricht naar de vijf pakketten (code 3178410A) met een gewicht van 5,03 kilogram en naar zestien monsters van de 188 gripzakjes (code 3178410B). Uit het verrichte onderzoek bleek dat alle 21 monsters cocaïne bevatten.
Dit resultaat is op 27 september 2007 telefonisch doorgegeven aan het onderzoeksteam.
Drs. R. Jellema relateert dat hij het materiaal heeft overgedragen aan de Nationale Recherche. Verbalisant met nummer [nummer] van de Nationale Recherche relateert dat hij op 1 oktober 2007 de 188 plastic zakjes heeft overgenomen van drs. R. Jellema. De verbalisant heeft toen de zakjes met daarin de cocaïne bij het onderzoeksteam opgeslagen. Op 28 januari 2008 hebben verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] vervolgens 5,14 kilogram cocaïne opgehaald bij het laboratorium van drs. R. Jellema. Deze cocaïne werd eveneens opgeborgen in de kluis van het onderzoeksteam. Op 30 januari 2008 hebben verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 10] zowel de 188 gripzakjes als de 5,14 kilogram cocaïne ter vernietiging naar het afvalbedrijf van de gemeente Amsterdam gebracht. De cocaïne werd door verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 10] in de verbrandingsoven van het afvalbedrijf gegooid.
Met betrekking tot het verschil tussen de door drs. R. Jellema gewogen 5,03 kilogram cocaïne en de 5,14 kilogram cocaïne die door verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] zijn opgehaald bij het laboratorium van drs. R. Jellema, relateert verbalisant met nummer [nummer] dat hij op 9 juli 2007 een gesprek heeft gehad met drs. R. Jellema. Drs. R. Jellema heeft ten overstaan van de verbalisant verklaard dat hij, bij binnenkomst in het laboratorium, het witte poeder heeft gewogen zonder verpakkingsmateriaal. Het nettogewicht, was - overeenkomstig het opgemaakte rapport - 5,04 kilogram. Na het door hem verrichte onderzoek naar het witte poeder, is dit poeder in een plastic zak gestopt en samen met een zwaar omhulsel gewogen. Dit gewicht wordt genoteerd op een label en in de zak gestopt, waarna het omhulsel dicht wordt geseald. Het brutogewicht dat derhalve is gewogen in de onderhavige zaak was - overeenkomstig het label - 5.14 kilogram. Verbalisant met nummer [nummer]heeft ter controle tevens een soortgelijk plastic omhulsel gewogen, hetgeen een gewicht van 105 gram bleek te hebben. Het gewicht van een losse plastic zak heeft verbalisant met nummer [nummer] niet gewogen.
De verbalisant heeft drs. R. Jellema ook foto’s laten zien van de bewuste zak van ongeveer vijf kilo. Blijkens de foto van deze zak, zat er op de betreffende zak een label met X-pol nummer 2007254926 , zijnde een nummer dat binnen de justitieketen wordt gebruikt bij de overdracht van in beslag genomen goederen .
Dit nummer is identiek aan het X-pol nummer dat in het proces-verbaal van drs. R. Jellema is vermeld met betrekking tot de overdracht van de onderzoeksopdracht.
Overwegingen van de rechtbank in-zake de cocaïne
Onrechtmatig handelen van de douane
De raadsman voert aan dat hij op grond van dezelfde overwegingen die zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie, van oordeel is dat al hetgeen uit de handelingen van de douanebeambten is voortgevloeid van het bewijs dient te worden uitgesloten.
De rechtbank volstaat hier met de constatering dat er naar haar oordeel geen onrechtmatige handelingen van de zijde van de douanebeambten hebben plaatsgevonden. Hetgeen de raadsman hiertoe heeft aangevoerd kan dan ook niet tot bewijsuitsluiting leiden. Voor de overwegingen hiertoe verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover onder 5.3.2 (ontvankelijkheid van de officier van justitie) overwogen heeft. De rechtbank ziet op grond van deze overwegingen verder geen aanleiding om de douaniers alsnog te horen. De rechtbank wijst het daartoe strekkende verzoek van de raadsman dan ook af.
Vernietiging van de monsters
De raadsman voert aan dat de vernietiging van de voor contra-expertise bestemde partij monsters op grond van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering er toe dient te leiden dat de testresultaten van de monsters van de bewijsvoering dienen te worden uitgesloten.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdediging het verzoek tot tegenonderzoek tijdig heeft gedaan. Zoals de rechtbank reeds hiervoor onder 5.3.1. heeft overwogen is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Het gevolg dat hieraan moet worden verbonden is van verschillende factoren afhankelijk, waaronder het belang dat de geschonden norm dient, de ernst van het verzuim, de mate van verwijtbaarheid, de ernst van het strafbare feit en de mate waarin de belangen van verdachte zijn geschonden. Het handelen dat aan dit verzuim ten grondslag heeft gelegen is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar zeer onzorgvuldig doch kan niet worden aangemerkt als opzettelijk verwijtbaar gedrag van de zijde van de Nationale Recherche. Desalniettemin zijn de belangen van verdachte door dit vormverzuim geschonden, immers kan er geen uitvoering meer worden gegeven aan een contra-expertise. De rechtbank is niettemin van oordeel dat het vormverzuim niet tot bewijsuitsluiting noopt. Bij dit oordeel heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte in voldoende mate is gecompenseerd (zie overwegingen onder 5.3.1). Nu er in het strafdossier meerdere aanwijzingen zijn dat de aangetroffen stof cocaïne betreft, met name het gedrag van de narcoticaspeurhonden en de testuitslag van de douanebeambten, is het belang van een contra-expertise in het kader van de bewijsvoering niet doorslaggevend. Dit is mede bepalend voor de mate waarin verdachte in zijn belangen is geschonden. Het betreft hier bovendien een zeer ernstig strafbaar feit, hetgeen eveneens bij de belangenafweging is meegewogen.
Chain of evidence
De raadsman voert aan dat het goed mogelijk is dat er ergens een verwisseling van de partij monsters (vermeende) cocaïne heeft plaatsgevonden en derhalve niet met zekerheid gesteld kan worden dat de geteste monsters (vermeende) cocaïne ook daadwerkelijk afkomstig zijn van de aangetroffen partij wit poeder in de zeecontainer in de haven van Rotterdam.
Uit hetgeen onder de bewijsmiddelen staat weergegeven over de gang van zaken vanaf het moment van aantreffen van de partij (vermeende) cocaïne in de zeecontainer op 13 september 2007 tot aan het moment dat de monsters door de Nationale Recherche op 21 september 2007 bij het politielaboratorium van drs. R. Jellema zijn afgeleverd ( 5 pakketten van in totaal 5 kilogram wit poeder en 188 plastic zakjes wit poeder, bestaande uit een A en een B serie), leidt de rechtbank af dat deze monsters afkomstig zijn van de in de zeecontainer van Rotterdam op 13 september 2007 aangetroffen partij wit poeder. Immers kan de rechtbank aan de hand van dit relaas geen onregelmatigheden ontdekken op grond waarvan er een gerechtvaardigd vermoeden kan ontstaan dat er ergens in de keten een verwisseling van de partij monsters heeft plaatsgevonden.
Uit het onderzoeksrapport van drs. R. Jellema d.d. 25 september 2007 blijkt dat op 24 september 2007 de monsters zijn getest die op 24 september 2007 (rechtbank: moet zijn 21 september 2007) door een verbalisant van de Nationale Recherche, [nummer] - zijnde een verbalisant van de Nationale Recherche team 4, welk team blijkens het strafdossier in deze het strafrechtelijk onderzoek heeft verricht - bij het laboratorium van drs. R. Jellema zijn afgeleverd. Uit de inhoud van het rapport van drs. R. Jellema blijkt tevens dat de testen zijn uitgevoerd op een partij monsters die 5 pakketten van in totaal 5 kilogram van een wit poeder bevat met daarnaast 188 plastic zakjes wit poeder bestaande uit een A en een B serie, welke omschrijving overeenkomt met de partij monsters die op 21 september 2007 door de Nationale Recherche bij het laboratorium van drs. R. Jellema is afgeleverd.
Voorts hebben zowel drs. R. Jellema als E. Colmsee bij de rechter-commissaris verklaard dat het gelet op de werkwijze binnen het laboratorium uitgesloten kan worden geacht dat er een verwisseling van de partij monsters dan wel verwisseling van testuitslagen heeft plaatsgevonden. Immers, het laboratorium is alleen toegankelijk voor drs. R. Jellema en E. Colmsee. De monsters worden daar - zo verklaart E. Colmsee bij de rechter-commissaris - bewaard in een kluis. De testen worden vervolgens door E. Colmsee of drs. R. Jellema ingeboekt en vrijwel meteen na inboeking afgewerkt. Alvorens met de ene partij wordt begonnen wordt eerst de andere partij afgewerkt.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank geen enkele aanleiding om te vermoeden dat er ergens een verwisseling van de partij monsters heeft plaatsgevonden en is de rechtbank van oordeel dat de testuitslagen zoals vermeld in het rapport van drs. R. Jellema betrekking hebben op de partij monsters die afkomstig zijn van de op 13 september 2007 in de haven van Rotterdam in de zeecontainer aangetroffen partij wit poeder.
Werkwijze laboratorium
Voorts voert de verdediging aan dat zij de uitkomsten van de testresultaten van de partij monsters (vermeende) cocaïne in twijfel trekt aangezien zij de werkwijze binnen het laboratorium van drs. R. Jellema - kortgezegd - beneden de maat acht en deze derhalve van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De rechtbank heeft gedurende het onderzoek ter terechtzitting geconstateerd dat de werkwijze van het laboratorium van drs. R. Jellema en de controle hierop van een andere orde is dan bijvoorbeeld een modern ingericht laboratorium als dat van het NFI. De rechtbank is evenwel van oordeel dat een gestandaardiseerde werkwijze, zoals bijvoorbeeld de ISO/IEC 17025-norm dat voorstaat, de door het laboratorium gehanteerde werkwijze weliswaar inzichtelijker en controleerbaarder maakt,
doch dat de afwezigheid hiervan niet automatisch inhoudt dat de betrouwbaarheid van de door het laboratorium uitgevoerde testen hierdoor in twijfel moet worden getrokken. Voor een dergelijke vergaande conclusie dienen naar het oordeel van de rechtbank concrete aanwijzingen te bestaan.
Drs. R. Jellema en E. Colmsee hebben uitgebreid over de werkwijze binnen het laboratorium verklaard, welke werkwijze naar het oordeel van de rechtbank niet getuigt van enige mate van onzorgvuldigheid.
Dat volgens de verdediging de testresultaten mogelijk zouden zijn beïnvloed door een vervuilde detector acht de rechtbank niet aannemelijk aangezien drs. R. Jellema en E. Colmsee verklaren de apparatuur regelmatig (vier maal per jaar) te reinigen en dat er bij de testen altijd een referentiemateriaal meeloopt om mogelijke afwijkingen van de meetapparatuur zichtbaar te maken. Bovendien hebben zij beiden verklaard dat zij het uitgesloten achten dat de testresultaten zijn beïnvloed door vervuilde apparatuur. Het referentie materiaal wordt daarnaast - zo verklaart drs. Jellema - regelmatig op inhoud getest zodat niet valt aan te nemen dat de testresultaten zijn beïnvloed door het gebruik van ondeugdelijk referentiemateriaal.
De omstandigheid dat de testen feitelijk door E. Colmsee werden uitgevoerd, terwijl drs. R. Jellema als de deskundige dient te worden aangemerkt, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de kwaliteit van de testresultaten. Immers heeft ook E. Colmsee een relevante opleiding genoten en worden al zijn bevindingen uiteindelijk beoordeeld door drs. R. Jellema. Overigens is het analyseformulier van de monsters van de B serie niet geparafeerd omdat deze monster niet getest zijn en zijn er - blijkens het rapport van drs. R. Jellema - geen 16 maar 21 monsters door drs. R. Jellema getest. Verder is de rechtbank niet gebleken dat er haastig en daardoor onzorgvuldig te werk is gegaan door het laboratorium van drs. R. Jellema.
De omstandigheid dat drs. R. Jellema betrokken is bij de hercertificering van medewerkers van het NFI getuigt er naar het oordeel van de rechtbank van dat drs. R. Jellema op dit vakgebied als een deskundige wordt beschouwd die in elk geval het vertrouwen geniet van een organisatie als het NFI, die overigens wel gecertificeerd en geaccrediteerd is.
NFI medewerker dr. Van de Berg fungeert als medeondertekenaar bij het laboratorium van drs. R. Jellema, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank getuigt van het feit dat het NFI instaat voor de werkwijze en de resultaten van de door het laboratorium van drs. R. Jellema verrichte onderzoeken.
Daarnaast heeft NFI medewerker dr. Van de Berg de door het laboratorium van drs. R. Jellema uitgevoerde testmethoden en -resultaten aan een nader onderzoek onderworpen. Dr. Van de Berg geeft in zijn bevindingen hieromtrent aan dat de werkwijze die drs. R. Jellema heeft gehanteerd een gebruikelijke werkwijze betreft voor het onderzoek naar mogelijk verdovende middelen. De methode is vergelijkbaar met de werkwijze die door het NFI wordt gehanteerd. Deze methode is tevens conform internationale aanbevelingen. Over de testresultaten van drs. R. Jellema verklaart dr. Van de Berg het volgende.
De conclusies zoals die staan aangegeven in het rapport van drs. R. Jellema zijn volgens de bevindingen van dr. Van de Berg hoogstwaarschijnlijk juist. Dr. Van de Berg maakt een voorbehoud omdat hij - zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard - de testresultaten heeft beoordeeld aan de hand van het massaspectrum. Het massaspectrum zoals dat uit de testresultaten van drs. R. Jellema naar voren komt is identiek aan dat van cocaïne. Er zijn echter stoffen die een vergelijkbaar massaspectrum hebben als cocaïne zoals pseudo-allococaïne. Om het verschil te kunnen bepalen moet een analyse worden gemaakt van de retentietijd. De retentietijd van cocaïne verschilt duidelijk van pseudo-allococaïne. De retentietijd kan dr. Van de Berg echter niet afleiden uit de grafieken van het onderzoek van drs. R. Jellema.
Uitgaande van de constatering van drs. R. Jellema dat de retentietijd van de onderzochte monsters overeenkwam met de retentietijd van de cocaïne uit het referentiemonster, volgt dat de onderzoeksmonsters cocaïne bevatten. Het betreft hier volgens dr. Van de Berg een puur wetenschappelijke discussie omdat de stof pseudo-allococaïne naar zijn weten in het maatschappelijk verkeer niet voorkomt. Hieruit leidt de rechtbank af dat dr. Van de Berg de testresultaten van drs. R. Jellema onderschrijft en aan zijn voorbehoud geen consequenties hoeven te worden verbonden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de belangen die met de onderhavige strafzaak gemoeid zijn (hoeveelheid aangetroffen cocaïne) het wellicht de voorkeur had verdiend dat de Nationale Recherche de monsters (vermeende) cocaïne ter onderzoek bij het NFI had aangeboden, doch dit neemt niet weg dat het onderzoek ten aanzien van de monsters naar haar oordeel op een deugdelijke wijze door het laboratorium van drs. R. Jellema is uitgevoerd en de testresultaten derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs dienen te worden geacht. Hetgeen de raadsman hiertoe heeft aangedragen kan dan ook niet tot bewijsuitsluiting leiden. Nu de rechtbank op grond van het vorenstaande tot de conclusie is gekomen dat het door drs. R. Jellema uitgevoerde onderzoek deugdelijk is, ziet zij verder geen aanleiding om een deskundige als professor A.P.A. Broeders de kwaliteit van het laboratorium te laten onderzoeken, nu niet de kwaliteit van het laboratorium als zodanig in deze zaak van belang is, maar enkel de kwaliteit van het onderzoek. Het verzoek van de raadsman hiertoe wordt dan ook door de rechtbank afgewezen.
Onafhankelijkheid van het onderzoek
De raadsman voert aan dat nu het onderzoek binnen de eigen gelederen heeft plaatsgevonden (politielaboratorium) het testresultaat niet meer als objectief kan worden aangemerkt en derhalve van het bewijs dient te worden uitgesloten. De rechtbank acht een dergelijke aanname niet zonder meer gerechtvaardigd. Immers worden er door of vanwege de politie op allerlei gebieden testen verricht en onderzoeken gedaan waarvan de resultaten uiteindelijk voor de bewijsvoering worden gebezigd.
Er zijn verder geen omstandigheden aan te wijzen op grond waarvan kan worden aangetoond dat drs. R. Jellema zich op enigerlei wijze bij de uitvoering van zijn werkzaamheden door zijn opdrachtgever heeft laten beïnvloeden, welke overigens ook niet door de verdediging zijn aangevoerd. Bovendien heeft drs. R. Jellema, als deskundige de eed afgelegd en verklaard zijn taak naar eer en geweten te zullen verrichten.
Het onderzoek door het NFI
Het door de raadsman gestelde dat de onderlinge verbanden tussen dr. Van de Berg en drs. R. Jellema onmogelijk tot een objectieve beoordeling van de testresultaten van drs. R. Jellema kan leiden, wordt door de rechtbank eveneens niet onderschreven.
Uit de bevindingen van dr. Van de Berg kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat hij zich partijdig zou hebben opgesteld. Daarnaast heeft dr. Van de Berg als gerechtelijk deskundige verklaard zijn taak naar eer en geweten te zullen verrichten
Pseudo-allococaïne
De verdediging bepleit dat op grond van de testresultaten de mogelijkheid open blijft dat de in de zeecontainer aangetroffen stof geen cocaïne maar pseudo-allococaïne betreft. De raadsman refereert hierbij naar hetgeen dr. Van de Berg hierover ter terechtzitting heeft aangegeven.
Op basis van hetgeen de deskundigen Jellema en Van de Berg ter terechtzitting hebben verklaard, concludeert de rechtbank het volgende. De testen zijn uitgevoerd aan de hand van twee technieken, te weten de gaschromatografie en de massaspectrometrie.
Cocaïne en pseudo-allococaïne zijn op grond van het massaspectrum nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Vanwege de sterke overeenkomsten tussen het massaspectrum van cocaïne en pseudo-allococaine kan het voorkomen dat bij het vergelijken van het massaspectrum van de te identificeren stof met referentiemassaspectra van een bibliotheek waarin beide stoffen zijn opgenomen, sterke overeenkomsten worden gevonden met zowel cocaïne als met pseudo-allococaine. Dit verklaart dat de software als testuitslag pseudo-allococaïne aangeeft terwijl er cocaïne wordt getest. Op grond van een verschillend chromatografiegedrag kunnen de stoffen met een gaschromotograaf vervolgens wel van elkaar worden onderscheiden. De retentietijd is de tijd die een stof nodig heeft om uit de gaschromotograaf te komen. Beide deskundigen hebben verklaard dat de retentietijd van cocaïne duidelijk verschilt van die van pseudo-allococaïne. Derhalve is deze dus bepalend voor de definitieve identificatie. Uit het rapport komt naar voren dat drs. R. Jellema beide technieken in deze heeft gebruikt om de samenstelling van de geteste stof te bepalen, die cocaïne bleek te zijn. Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank uitgesloten worden geacht dat de door het laboratorium van drs. R. Jellema geteste stof pseudo-allococaïne betreft. Bovendien komt deze stof volgens de deskundigen ook niet voor in het maatschappelijk verkeer en kan uit de gehele gang van zaken rondom het transport worden afgeleid dat de lading een illegale stof betrof, waartoe pseudo-allococaïne niet behoort.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de op 13 september 2007 in de zeecontainer aangetroffen partij wit poeder, cocaïne betrof. Bij dit oordeel heeft zij mede in aanmerking genomen dat:
- -
de hele gang van zaken rondom het transport van de zeecontainer er op duidde dat het een illegale lading betrof;
- -
de aangetroffen stof een wit poeder was;
- -
speurhonden aansloegen op de aanwezigheid van verdovende middelen in de zeecontainer;
- -
de narcotest heeft uitgewezen dat de aangetroffen stof cocaïne betrof;
- -
de testresultaten van het laboratorium van drs. R. Jellema uitwezen dat de geteste monsters cocaïne bevatten;
- -
deze testresultaten nogmaals zijn beoordeeld door een deskundige van het NFI die de testresultaten als betrouwbaar heeft aangemerkt.
Op dit punt concludeert de rechtbank tevens dat met de enkele constatering dat er door het wegraken van de monsters sprake is geweest van een verzuim kan worden volstaan.
Het lossen van de container d.d. 19 september 2009
Tussen 14 september 2007 en de levering van de container aan de [adres 1] te Weert zijn door de Nationale Recherche diverse telefoongesprekken afgeluisterd. De eerste tapgesprekken zijn gestart met verdachte, die feitelijk leiding gaf aan [bedrijf verdachte 2]. te Weert.
Op 14 september 2007 om 12.38 uur heeft verdachte (met nummer [[gsm nummer]] ) uitgebeld met [medewerkster vervoersbedrijf], een medewerkster van [vervoersbedrijf], zijnde de firma die de levering van containers afhandelde. Er wordt afgesproken dat de container op
18 september 2007 om 9.00 uur zal worden afgeleverd aan verdachte.
Op 14 september 2007 om 20.51 uur vindt het eerste telefonische contact plaats tussen verdachte (met nummer [gsm nummer] ) en medeverdachte [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer] ). [verdachte 1] heeft verdachte een sms met de inhoud: “Dit is mijn nieuwe nummer sla dit op. Andere nummers zijn weg.” verstuurd.
Op 17 september 2007 om 7.27 uur belt verdachte (met nummer [gsm nummer]) uit met [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“(…)
[verdachte 1]: Hé [verdachte 2], je weet zeker dat morgenvroeg om negen uur was hè?
Verdachte: Ja negen uur.
[verdachte 1]: Oh nee, dat is goed. Ik zie je straks altijd nog. Ik bel je straks tegen de avond nog even op.
(…).”
Op 17 september 2007 tussen 10.14 uur en 12.20 uur vinden vier telefoongesprekken plaats tussen verdachte (met nummer [gsm nummer]) en [medewerkster vervoersbedrijf], de medewerkster van [vervoersbedrijf]. Uit deze gesprekken blijkt dat kennelijk de betaling voor het transport van de container nog niet binnen is bij [vervoersbedrijf]. De container zal daardoor niet op
18 september 2007 worden geleverd. Verdachte zegt toe dat hij achter de betaling aan zal gaan. Er wordt vervolgens afgesproken dat de container op 19 september 2007 omstreeks 9.00 uur zal worden afgeleverd.
Vervolgens belt verdachte (met nummer [gsm nummer]) op 17 september 2007 om 13.25 uur uit met [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“(…)
Verdachte: Uhm die hadden een dinge de 19de. Dus niet morgen, maar de 19de, 9.00 uur, dat is woensdag.
[verdachte 1]: Dat kan toch niet.
Verdachte: Wat, toch is het zo.
[verdachte 1]: Voor morgen, heb je toch gedaan? Of niet.
Verdachte: Voor morgen is het geadviseerd, maar het wordt de 19de, hebben ze doorgegeven.
[verdachte 1]: Ah, dat meen je niet.
Verdachte: Jawel, dat meen ik wel.
(…)”.
Op 17 september 2007 om 14.16 uur wordt er met het nummer dat in gebruik is bij [verdachte 1] (nummer [gsm nummer]) gebeld met verdachte (met nummer [gsm nummer]). Verdachte spreekt dan met een vrouw die gebroken Engels spreekt. In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“(…).
Vrouw: Yeah, maar wat is er met deze gebeurd, want we hebben het voor morgen gepland en nu zijn de plannen weer gewijzigd naar overmorgen, dus ik moet weten waarom. De reden waarom.
Verdachte: Eh...de reden waarom.
Vrouw: De vrouw had je gezegd dat het woensdag zou zijn. Dus waarom is dat? Wat is er gewijzigd? Wat is er gebeurd?
Verdachte: Nee, ze zei de eerste keer, was het woensdag. Nee ze zei de 19de.
Vrouw: 19de.
Verdachte: Dinsdag de 19de.
Vrouw: Dinsdag de 19de, dat is morgen.
Verdachte: Nee, nee.
Vrouw: Nee, nee, nee. Vandaag is het de 16de, nee, de 17de.
Verdachte: De 17de.
Vrouw: Ik begrijp het, zij had de verkeerde datum doorgegeven. Zij had gezegd dinsdag de 19de, maar het is woensdag de 19de.
Verdachte: Zij had vandaag door dat ze een fout had gemaakt.
Vrouw: O, dus zij had zich verontschuldigd, dat ze een fout had gemaakt.
Verdachte: Ja.
Vrouw: Begrijpt het. Dit is iets normaals.
Verdachte: Ja, alles is oké, wat dat betreft wel.
(…).”
Vervolgens wordt verdachte op 17 september 2007 om 15.37 uur (met nummer [gsm nummer]) gebeld door [vervoersbedrijf] dat de container om 11.00 uur zal worden geleverd. Verdachte (met nummer [gsm nummer]) stuurt daarna om 20.03 uur een sms met de tekst: “Alles doorgegeven is ok” naar [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]).
Op 18 september 2007 om 9.12 uur belt verdachte (met nummer [gsm nummer]) uit met [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“[verdachte 1]: Je maakt een mens wat schrik in je leven”.
Verdachte: Er is tot half tien altijd bespreking. Ze zien elkaar straks 100 procent.
(…)”
Op dezelfde dag om 14.16 uur wordt er met het nummer dat in gebruik is bij [verdachte 1] (nummer [gsm nummer]) gebeld met verdachte (nummer [gsm nummer]). Verdachte spreekt dan wederom met de vrouw die gebroken Engels spreekt. In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
Vrouw: Is alles oké?
Verdachte: Ja bedankt.
Vrouw: Wil je mij morgenochtend bellen als je wakker bent.
Verdachte: Dat doe ik.
Vrouw: Ik wacht op je belletje
(…).
Om 17.33 uur stuurt verdachte (met nummer [gsm nummer]) vervolgens een sms naar het nummer van [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]) met de vraag hoe laat ze elkaar zien en wat nog belangrijker is waar.
Op 25 september 2007 heeft er een doorzoeking plaats gevonden in het huis aan de [adres 3] te Weert. Dit was de feitelijke woon- of verblijfplaats van medeverdachte [verdachte 1]. Tijdens deze zoeking zijn er beelden van een beveiligingscamera in beslag genomen. Op deze beelden is - onder meer - de voordeur en de oprit van het huis aan de [adres 3] te zien. Uit de beelden die zijn opgenomen tussen 7.00:24 en 7.00:43 uur op 19 september 2007 is te zien dat [verdachte 1] en medeverdachte [verdachte 3] in een witte Mercedes bestelbus met [kenteken] aankomen bij het perceel aan de [adres 3]. Deze bus staat op naam van [verdachte 1]. [verdachte 1] gaat vervolgens zijn woning naar binnen, medeverdachte [verdachte 3] stapt dan in zijn witte bestelbus en rijdt weg.
Op 19 september 2007 is omstreeks 7.51 uur een observatie gestart die was gericht op de loods gelegen aan de [adres 1] te Weert. Tijdens deze observatie is te zien dat medeverdachte [verdachte 5] aanwezig is in de loods. Omstreeks 8.29 uur komt de voornoemde witte Mercedes bestelbus van [verdachte 1] aanrijden. Deze bus wordt de naastgelegen loods, [adres 2], ingereden. Deze loods wordt gehuurd door [verdachte 1]. Om 9.32 uur is te zien dat [verdachte 1], met medeverdachte [verdachte 3] en een onbekende man, komt aanrijden met zijn donkerblauwe Audi voorzien van kenteken [kenteken].
[verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]) belt hierna, om 10.05 uur, uit met verdachte (met nummer [gsm nummer]). In dit gesprek is, voor zover thans van belang,
het volgende besproken:
(…)
[verdachte 1]: Hallo met [verdachte 1]. Het is nog niet daar hè.
Verdachte: Nog niet daar?
[verdachte 1]: Hoe kan dat dan?
Verdachte: Ze hebben mij verteld negen uur.
[verdachte 1]: Negen uur dan wachten we nog een half uur en dan bellen we dan terug.
Verdachte: Ja doe ik.”
Op 19 september 2007 om 10.14 uur belt [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]) uit met medeverdachte [verdachte 6] (met nummer [gsm nummer] ). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“(…)
[verdachte 1]: Hallo, hij is er nog niet, hè. Hij is er nog niet kan dat?
[verdachte 6]: Ja, dat zal altijd wel kunnen. Het is wel laat.
[verdachte 1]: Nog een uur, moeten we hem laten bellen of niet?
[verdachte 6]: Nee.
[verdachte 1]: Anders wachten we. Is goed.”
Om 10.20 uur wordt [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]) gebeld door verdachte (met nummer [gsm nummer]). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“(…)
Verdachte: Ik heb net gebeld, over een half uur moet hij absoluut bij hen zijn.
[verdachte 1]: Is goed”.
(…)”.
Blijkens de observatie rijdt [verdachte 1], nadat hij in de buurt van de loods heeft gepraat met [verdachte 5], omstreeks 10.54 uur, met zijn donkerblauwe Audi van het industrieterrein weg.
Op 19 september 2007 om 11.04 uur wordt [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]) gebeld door medeverdachte [verdachte 6] (met nummer [gsm nummer] ). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“(…)
[verdachte 1]: Nog niet hè, Heeft ie net gebeld een drie kwartier geleden en hebben ze gezegd dat hij binnen een half uur daar moet zijn. Anders kijken we wel even op het industrieterrein.
[verdachte 6]: Niet rond rijden, heeft geen zin. Dus had hij wel gebeld, had hij niet moeten doen, maar goed.
[verdachte 1]: Wat hadden we dan moeten doen, is goed is goed.”
Om 11.07 uur wordt [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]) gebeld door verdachte (met nummer [gsm nummer]). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“(…)
[verdachte 1]: Ja, heb je al terug gebeld, nee, hè?
Verdachte: Nee, nog niet.
[verdachte 1]: Effe wachten daarmee hè [verdachte 2]. Wie krijg je eraan? Krijg je dat meisje eraan?
Verdachte: De laatste keer wel. Ze had gezegd dat het verlaat was of zoiets.
[verdachte 1]: Dan moeten we maar even wachten. We wachten al 2 -2 ½ uur, hè [verdachte 2]. We wachten tot 12 uur. Maar heb je het transportbedrijf zelf aan de lijn gehad?
Verdachte: Nee, niet het bedrijf zelf.
[verdachte 1]: Is goed dan wachten we nog maar even”.
Tijdens de observatie bij de loods gelegen aan de [adres 1] te Weert, wordt op 19 september 2007 om 11.11 uur gezien dat een vrachtwagen met de oranje zeecontainer het terrein oprijdt en stopt ter hoogte van de loods. De container wordt door medeverdachten [verdachte 5], [verdachte 4] en [verdachte 3] leeggemaakt. Alle pallets uit de container worden in de loods geplaatst. Om 11.30 uur is de container uitgeladen en verlaat de vrachtwagen het bedrijventerrein met de lege container. Vervolgens gaan zowel [verdachte 5], [verdachte 3] als [verdachte 4] apart van elkaar de loods [adres 1] binnen. Om 11.38 uur gaat [verdachte 4] de naastgelegen loods [adres 2] binnen. [verdachte 3] is op dat moment uit het zicht verdwenen. [verdachte 5] verlaat daarna de loods en rijdt weg in een geelkleurige Volkswagen Golf. Met deze Volkswagen Golf rijdt hij naar de A2, waarna hij niet meer onder observatie wordt gehouden. Om 12.01 uur komt vervolgens [verdachte 1] bij de loods in zijn donkerblauwe Audi, met kenteken [kenteken]. [verdachte 1] voelt daar zowel aan de zijdeur van de loods [adres 1] als aan de zijdeur van de loods [adres 2]. Beide deuren blijken gesloten te zijn, waarna [verdachte 1] weer instapt en wegrijdt.
Vervolgens belt [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer]) uit met [verdachte 6] (met nummer [gsm nummer]). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“(…)
[verdachte 1]: Hallo, dinge uh ik bel je binnen een half uur terug.
[verdachte 6]: Is gedaan?
[verdachte 1]: Ja, de auto is gekeurd, die is al weg.
(…).”
Verdachte heeft met betrekking het lossen van deze container verklaard, dat hij feitelijk leidinggevende is van [bedrijf verdachte 2]. gevestigd te Weert. Hij wilde met deze vennootschap koffie vanuit Costa Rica naar Nederland verschepen. Via een persoon die verdachte ‘de Nederlander’ noemt, is hij in contact gekomen met een Costa Ricaanse koffieboer, genaamd [getuige 3]. ‘De Nederlander’ heeft hem geholpen met zijn contacten in Costa Rica en advies gegeven over opslag- en transportkosten van koffie. Tevens is hij in contact gebracht met een Costa Ricaan genaamd [getuige 4].
[getuige 4] heeft een loods geregeld in Costa Rica en verpakte koffie voor verdachte. De containers met koffie werden vervolgens vanuit de loods in Costa Rica naar de haven getransporteerd en vervolgens verscheept naar Rotterdam. De firma [vervoersbedrijf] zorgde ervoor dat de containers werden ingeklaard en getransporteerd naar de loods in Weert. Het lossen van de vracht is gebeurd door een persoon die verdachte in zijn verklaring ‘de losser’ noemt. Verdachte verklaart dat er in totaal drie zendingen zijn geweest.
Met betrekking tot de derde zending, zijnde de zending die op 19 september 2007 is geleverd op de [adres 1] te Weert, heeft verdachte verklaard dat deze op dezelfde wijze is getransporteerd als de eerdere twee zendingen. Verdachte heeft verklaard dat ‘de Nederlander’ en ‘de losser’ van het tijdstip waarop de container zou arriveren op de hoogte heeft gesteld. Daarnaast is er nog contact geweest met een contact van ‘de Nederlander’. Verdachte noemt deze persoon in zijn verklaring ‘de derde persoon’. Deze ‘derde persoon’ heeft hem ervan op de hoogte gesteld dat er bij de volgende container best iets anders tussen zou kunnen zitten dan alleen koffie. Verdachte mocht van ‘de derde persoon’ daarover met niemand spreken. Verdachte heeft verklaard dat hij er niet lang over na hoefde te denken om te bedenken wat er vanuit Costa Rica naast koffie zou worden ingevoerd. Hij dacht dat er met de lading koffie, cocaïne zou worden meegestuurd. ‘De derde persoon’ heeft verdachte op het hart gedrukt dat de zaken met betrekking tot de koffie goed geregeld dienden te worden. Tijdens het politieverhoor verklaart verdachte dat het gesprek met de derde persoon heeft plaatsgevonden tussen de eerste en de tweede zending. Bij de rechter-commissaris verklaart verdachte dat dit vóór de derde zending is geweest. De rechtbank constateert op grond van deze verklaringen dat het betreffende gesprek in elk geval heeft plaatsgevonden voor de derde zending.
Medeverdachte [verdachte 6] heeft verklaard dat hij de persoon is geweest die de import van koffie vanuit Costa Rica heeft overgedragen aan verdachte. Daarnaast heeft [verdachte 6] verdachte in contact gebracht met [getuige 3] en [getuige 4]. De rechtbank is gelet op deze verklaring van oordeel dat daar waar verdachte in zijn verklaring verklaart over ‘de Nederlander’ medeverdachte [verdachte 6] wordt bedoeld.
Medeverdachte [verdachte 5] heeft verklaard dat hij regelmatig voor verdachte heeft gewerkt. Verdachte heeft hem de sleutel van de loods in Weert gegeven en de afspraak gemaakt dat verdachte hem zou bellen indien er spullen bij de loods zouden worden afgeleverd, teneinde de vracht dan te lossen. Op 19 september 2007 is de laatste keer geweest dat hij een container voor verdachte heeft gelost. Hij moest een heftruck huren en de lading lossen. Rond 11.00 uur kwam de lading, die heeft hij samen met anderen gelost. De rechtbank is gelet op deze verklaring van [verdachte 5] van oordeel dat daar waar verdachte verklaart over ‘de losser’, medeverdachte [verdachte 5] wordt bedoeld.
Verdachte heeft verklaard dat er voorafgaand aan de levering van de container tevens contact is geweest met ‘een derde persoon’. Deze ‘derde persoon’ was een contact van [verdachte 6]. Uit de hierboven weergegeven tapgesprekken blijkt dat [verdachte 1] nauw contact heeft onderhouden met verdachte met betrekking tot de levering van de litigieuze container. Daarnaast heeft [verdachte 1] eveneens telefonisch contact onderhouden met [verdachte 6] met betrekking tot de levering van de container.
[verdachte 6] heeft verklaard dat [verdachte 1] een kennis van hem is, die hij al langere tijd kent. Toen [verdachte 6] te kennen heeft gegeven aan [verdachte 1] dat hij wilde stoppen met de import van koffie vanuit Costa Rica, heeft [verdachte 1] verdachte naar voren heeft geschoven als mogelijke opvolger van [verdachte 6]. Voorts heeft [verdachte 6] verklaard dat [verdachte 1] zowel in Costa Rica als in Nederland actief betrokken is geweest bij de import van koffie vanuit Costa Rica. Tevens heeft [verdachte 6] op 19 september 2007 in de ochtend telefonisch contact met [verdachte 1] gehad over de ontstane problemen met de container. Gelet de hiervoor weergegeven tapgesprekken en de verklaringen van [verdachte 6] en verdachte, in onderlinge verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat daar waar verdachte verklaart over ‘de derde persoon’, medeverdachte [verdachte 1] wordt bedoeld.
Taxirit d.d. 19 september 2007
Getuige [getuige 5] heeft verklaard over een taxirit direct na het lossen van de container op 19 september 2007. Getuige [getuige 5] heeft een eigen taxibedrijf in Weert genaamd [naam]. Op 19 september 2007 heeft hij gedurende meerdere uren diverse personen in zijn taxi vervoerd. Met betrekking tot deze taxirit verklaart [getuige 5] als volgt.
Omstreeks 12.10 uur werd de taxicentrale gebeld met het verzoek om een taxi naar de [straat 1] in Weert te sturen. Vervolgens heeft [getuige 5] om 12.15 uur twee personen opgehaald op de hoek van de [straat 1] met de [straat 2] te Weert. [getuige 5] noemt deze personen in zijn verklaring ‘persoon één’ en ‘persoon twee’. ‘Persoon één’ herkent [getuige 5] op één van de foto’s die aan hem worden getoond van - onder meer - de verdachten in het Fuhler-onderzoek. Dit betreft de foto van [verdachte 1]. ‘Persoon twee’ herkent [getuige 5] niet. [getuige 5] kreeg de opdracht om naar de [straat 3] te rijden. Bij het [tankstation] heeft hij twee personen opgepikt met een buitenlands uiterlijk. Persoon drie noemt [getuige 5] in zijn verklaring [naam]of [naam]. De andere persoon noemt [getuige 5] “persoon vier”.
[verdachte 1] heeft vervolgens aan [getuige 5] gevraagd om naar de [straat 4] in Weert te rijden. Op de [straat 4] is de ingang van het bungalowpark [naam] gelegen. Nog voordat hij daar aangekomen was, zag hij op een parkeerterrein bij een spoorwegovergang drie personen staan. Op verzoek van [verdachte 1] is hij daar gestopt. De twee buitenlandse mannen, [naam] en ‘persoon vier’, zijn daar uitgestapt. [verdachte 1] is eveneens uitgestapt. Na een discussie zijn [naam], ‘persoon vier’ en een persoon die [getuige 5] ‘persoon vijf’ noemt, weer in de taxi ingestapt. [verdachte 1] bleef achter met de overige twee mannen op de parkeerplaats. ‘Persoon vijf’ heeft [getuige 5] de opdracht gegeven om naar de [straat 5] te rijden. ‘Persoon vijf’ herkent [getuige 5] op één van de foto’s die aan hem worden getoond van - onder meer - de verdachten in het Fuhler-onderzoek. Dit betreft de foto van medeverdachte [verdachte 4].
Op de [straat 5] moest [getuige 5] rustig rijden ter hoogte van de growshop. Vervolgens kreeg hij de opdracht om naar de [straat 3] rijden. Tijdens deze rit hoorde hij [naam] en medeverdachte [verdachte 4] praten over een heftruck. Ook hoorde hij [verdachte 4] praten over papier en dozen. Tijdens het gesprek tussen [naam] en [verdachte 4], heeft [naam] meermalen gesproken over “Wood”. Ook heeft [naam] gezegd: “I mean it’s wood” of “It’s Wood”. [getuige 5] zag dat [naam] tijdens dit gesprek zichtbaar opgefokt was. Op de [straat 3] kreeg [getuige 5] de opdracht om langzaam te rijden. Vervolgens kreeg [getuige 5] de opdracht om weer naar de [straat 5] te rijden. Halverwege vroeg [verdachte 4] aan [getuige 5] om weer om te keren en naar de [straat 3] te rijden. Ter plaatse heeft [getuige 5] wederom rustig gereden ter hoogte van de het [tankstation]/de growshop. Daarna heeft [verdachte 4] hem gevraagd om terug naar de [straat 5] te rijden.
Toen [getuige 5] op weg was naar de [straat 5], heeft ‘persoon vier’ aan hem gevraagd of hij naar het station kon rijden. Bij het station is [naam] uitgestapt. [verdachte 4] heeft daarna de opdracht gegeven om naar de [straat 5] te rijden. Ter hoogte van de coffeeshop werd hem verteld dat hij door moest rijden. Hierna kreeg [getuige 5] voortdurend aanwijzingen met betrekking tot de route die hij moest volgen. [getuige 5] zag in zijn spiegel dat hij werd gevolgd door een Volvo. Ter hoogte van de [straat 6] sloeg [getuige 5] linksaf, waarna de Volvo rechtsaf draaide en de andere kant op reed. Daarna moest [getuige 5] wederom naar de [straat 5] rijden. Vervolgens heeft [getuige 5] de opdracht gekregen om weer terug te rijden naar de [straat 4].
Op de parkeerplaats van het bungalowpark zag hij drie personen staan. Dit betroffen [verdachte 1], ‘persoon twee’ en [naam]. Iedereen is uitgestapt. Daarna hebben de vijf personen aan de achterkant van een gebouwtje met elkaar gepraat. Enkele minuten later zijn [verdachte 1] en ‘persoon vier’ terug gelopen naar de taxi. [verdachte 1] zei tegen [getuige 5] dat hij naar de [straat 5] moest rijden. Ter hoogte van de coffeeshop kreeg hij de opdracht om te stoppen ter hoogte van het tankstation. Daar zag hij een goudkleurige Volkswagen Golf staan. [verdachte 1] is toen uitgestapt en de growshop ingelopen, daarna kwam hij teruggelopen met een man van vermoedelijk Marokkaanse afkomst. Deze persoon noemt [getuige 5] ‘persoon zes’. ‘Persoon zes’ en [verdachte 1] zijn toen in de taxi ingestapt.
[getuige 5] kreeg daarna de opdracht om naar de [straat 3] te gaan. ‘Persoon zes’ zei op de [straat 7]: “Ik ga er wel in” of woorden van soortgelijke strekking. Onderweg vroeg ‘persoon zes’ aan [verdachte 1] hoe hij die heftruck weg kreeg en waar dat verhuurbedrijf lag. [verdachte 1] heeft hem toen aangekeken. Persoon zes zei vervolgens: “Die is gehuurd en moet vandaag terug. Hoe kom ik daar?”. [verdachte 1] antwoordde toen: “Vlakbij over het water”.
Op de [straat 4] zag [getuige 5] dat de Volvo die hen eerder had gevolgd hem tegemoet reed. Alle hoofden van de inzittenden waren vervolgens gericht op de Volvo. Vervolgens zei [verdachte 1] direct tegen hem dat hij achterom terug moest rijden, hetgeen volgens [getuige 5] een bekende term is in Weert om via de [straat 8] en de [straat 9] terug te rijden naar de [straat 6]. Vervolgens moest [getuige 5] via “het landelijke gebied” terugrijden naar de [straat 4]. Bij de ingang van het bungalowpark stonden [verdachte 4] en nog twee personen. Iedereen is uitgestapt,
waarna alle betrokken personen weer met elkaar hebben gepraat bij het gebouwtje. Na dit gesprek zijn ‘persoon zes’, ‘persoon vier’ en [verdachte 1] ingestapt in de taxi. [verdachte 1] heeft [getuige 5] toen de opdracht gegeven om naar de [straat 5] te rijden.
Bij de growshop zijn ‘persoon zes’ en ‘persoon vier’ uitgestapt. [verdachte 1] is blijven zitten in de taxi en heeft tegen [getuige 5] gezegd dat hij naar de [straat 3] moest rijden. Vervolgens moest [getuige 5] naar de [straat 4] rijden. Bij de ingang van het bungalowpark heeft hij wederom [verdachte 4] en de twee onbekende personen zien staan. Tevens stond daar een vrouw met een buitenlands uiterlijk. Deze vrouw herkent [getuige 5] op twee foto’s die aan hem worden getoond van - onder meer - de verdachten in het Fuhler-onderzoek. Dit betreffen de foto’s van [Costa Ricaanse 1]. Nadat de inzittenden met elkaar hebben gepraat achter het gebouwtje, zijn [verdachte 1], [verdachte 4] en [Costa Ricaanse 1] in de taxi gestapt.
[verdachte 1] heeft vervolgens gezegd dat hij naar de [straat 5] moest rijden. Aldaar moest [Costa Ricaanse 1] twee pakjes sigaretten kopen. Tijdens het wachten is [verdachte 4] naar de growshop gelopen. Toen [Costa Ricaanse 1] in het tankstation was, zei [verdachte 1] dat hij naar de [straat 3] moest rijden. [Costa Ricaanse 1] is niet meer ingestapt. Bij de [straat 3] keek [verdachte 1] naar de loodsen. Daarna moest [getuige 5] wederom naar de [straat 5] rijden. Bij de growshop moest hij van [verdachte 1] doorrijden naar de [straat 10] in Weert. [getuige 5] mocht niet rechtstreeks de [straat 10] inrijden. Daarna moest [getuige 5] naar de [straat 5] rijden. [verdachte 4] kwam toen naar buiten, waarna [verdachte 1] is uitgestapt.
De taxirit is voor een deel onder observatie gehouden door politieagenten van de Nationale Recherche. Deze zien dat op 19 september 2007 om 12.53 uur medeverdachte [verdachte 5] op de [straat 5] ter hoogte van een tankstation uit de gele Volkswagen Golf is uitgestapt. De taxi is vervolgens aan komen rijden. Gezien wordt dat [verdachte 1] en een onbekende persoon zijn uitgestapt. Zowel [verdachte 5] als [verdachte 1] als de derde persoon zijn ingestapt, waarna de taxi begint te rijden. Om 13.04 uur wordt de observatie beëindigd, omdat [verdachte 5] en de onbekende derde duidelijk achterom kijken naar de observatieauto.
[verdachte 5] verklaart over deze taxirit dat hij bij een benzinestation in Weert een onbekende man tegen kwam. Deze man of een derde, zei tegen [verdachte 5] dat hij in de taxi moest stappen. Hij is toen met nog twee mannen in de taxi gaan rondrijden. [verdachte 5] heeft de mannen verteld dat hij hout en stenen heeft gevonden. [verdachte 5] heeft vervolgens gezegd dat hij terug moest naar zijn zaak en nog een heftruck moest terugbrengen. Vervolgens heeft de taxi [verdachte 5] weer afgezet bij zijn auto. De man is vervolgens met hem in de auto van zijn broertje, een goudkleurige Volkswagen Golf, meegereden. In de loods hebben ze een paar dozen opengemaakt om te zien wat er in de dozen zat. Voorts heeft [verdachte 5] verklaard dat één van de mannen die in de taxi zat, [verdachte 1] was. Hij kent [verdachte 1] vanuit Weert en Roermond. Hij heeft [verdachte 1] tevens gezien op de dag dat de container werd geleverd tussen negen uur en elf uur ‘s ochtends.
Deze verklaring vindt steun in de observatie die plaats vond bij de loods aan de [adres 1] te Weert. Daar wordt om 13.42 uur gezien dat [verdachte 5] en een onbekende persoon uit de goudkleurige Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] stappen. Beiden gaan in de betreffende loods naar binnen.
Hout en stenen
Op 19 september om 19.12 uur wordt verdachte (met nummer [gsm nummer]) gebeld door [verdachte 5] (met nummer [gsm nummer] ). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“(…)
[verdachte 5]: Hè, was ik daar aan het werk. Ik ben die dingen op aan het opstapelen, vind ik daar bakstenen en hout en zo.
Verdachte: Mmmmmmm.
[verdachte 5]: Wat hout en stenen zit er in.
Verdachte: Ja, dat klopt niet.
[verdachte 5]: Hebt er iemand niet betaald ofzo?
Verdachte: Ik weet het niet.
[verdachte 5]: Of gewoon een pesterij of een flauwe grap of zo van iemand.
Verdachte: ja
(…)
[verdachte 5]: waar we ons de laatste keer hebben gezien. Ben je daar zo?
Verdachte: Ja.
[verdachte 5]: Dan ga ik je daar zo treffen man.”
Vervolgens wordt er op dezelfde dag om 21.55 uur de loods aan de [adres 1] te Weert doorzocht. Geconstateerd wordt dat er diverse dozen zijn uitgepakt. Tevens wordt de kilo cocaïne die in de gemerkte doos zat in beslag genomen.
Op 21 september 2007 om 15.13 uur belt verdachte (met nummer [gsm nummer]) uit met [verdachte 5] (met nummer [gsm nummer]). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
“(…)
[verdachte 5]: Ja, zeg jij maar hoe laat. Ik moet je heel dringend zien.
Verdachte: Zeven uur.
[verdachte 5]: Zeven uur, oké, gaan we dadelijk wel zien.
(…).”
Tussen 21 september 2007 om 21.11 uur en 22 september 2007 om 13.01 uur vinden er diverse gesprekken plaats tussen verdachte (met nummer [gsm nummer]) en een vrouw die gebroken Engels spreekt.
Deze vrouw belt met het nummer dat in gebruik is bij [verdachte 1] (nummer [gsm nummer]) en waarmee [verdachte 1] eerder contact heeft gehad met verdachte en [verdachte 6]. In deze gesprekken is, voor zover thans van belang, onder meer het volgende besproken.
21 september 2007 om 21.11 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“(…)
Vrouw: Je moet iets voor mij doen. Jij moet nu naar de “bodega” gaan. Je moet kijken. Iemand heeft jouw deur geblokkeerd. Ik wil dat jij daar nu gaat kijken en ik wacht op jouw belletje. Oké?
Verdachte: Ja…zeg alsjeblieft nog eens wat ik precies doen moet.
Vrouw: Je moet nu naar de “bodega” in Weert. Je weet wel waar.
Verdachte: Ja.
Vrouw: Je moet daar in de deur kijken of het waar is dat iemand jouw deur met hout of zoiets geblokkeerd heeft. Je moet nu voor mij gaan kijken en…
Verdachte: Oké.
(…)
Vrouw: Je moet terugbellen op de telefoon waar je laatst ook naar hebt gebeld.
(…).”
Op 21 september 2007 om 21.16 uur belt verdachte (met nummer [gsm nummer]) uit met [verdachte 5] (met nummer [gsm nummer]). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
(…)
Verdachte: Met mij, we zijn, ik ben net door een vriendinnetje van ons gebeld.
[verdachte 5]: Door een vriendje van ons?
Verdachte: Door een vriendinnetje van ons.
[verdachte 5]: Ja?
Verdachte: We moeten er eventjes naar toe gaan.
[verdachte 5]: Nu?
Verdachte: Ja.
(…).”
21 september 2007 om 21.59 uur. Verdachte belt uit met de Engels sprekende vrouw.
“Verdachte: Iemand heeft ingebroken en er is een papier achtergelaten op de deur dat ze contact op moeten nemen met de politie.
Vrouw: Oké, kun je een foto nemen?
Verdachte: Heb ik gedaan.
Vrouw: Oké, is het compleet, compleet?
Verdachte: De foto is compleet.
Vrouw: Bedankt.
Verdachte: Moeten we nu komen?
Vrouw: Ga je morgenochtend?
(…)
Vrouw: Ik bel je terug.”
21 september 2007 om 22.02 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“Vrouw: Heb je hout op de deur gezien of alleen maar papier? Hout op de deur. De deur was ingetrapt? Het glas was kapot? Alles was gebroken?
Verdachte: Op de vloer.
Vrouw: En zie je op het papier dat de politie zegt, benader ons of zoiets.
(…)
Vrouw: Het nummer op het papier is van de politie, aha.
Verdachte: Nee, nee, nee. Het is niet… nee, nee, dat heb ik niet gezegd. Het is niet een papier van de politie, maar op het papier staat dat ik contact op moet nemen want… een nummer in Amsterdam.
(…).”
21 september 2007 om 22.05 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“Vrouw: Wil je alsjeblieft dat nummer bellen en zeggen dat je zag dat je deur (open)gebroken was. Je moet ook vragen wat er gebeurd is met je pand, dat je deur opengebroken is, dat je het papier gelezen hebt en wat er is gebeurd. Dat je terug gekomen bent en zag wat er gebeurd is. Bel me terug.
Verdachte: Ik ga ze benaderen en bel dan terug.
Vrouw: Ik bel over tien minuten terug.”
21 september 2007 om 22.07 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“Vrouw: Wil je naar binnen gaan om te kijken wat er gebeurd is en dan wat foto’s nemen? Ik wil zien en weten wat er gebeurd is. Je moet dat via de telefoon vertellen.
Verdachte: Dat doe ik.
Vrouw: Ja, doen. Ik wacht erop.”
21 september 2007 om 22.21 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“Vrouw: Kan je naar binnen?
Verdachte: Nee, want er zit een ander slot op.
Vrouw: Is het aan de binnenkant of aan de buitenkant gesloten?
Verdachte: Nee, er zit een andere op. Mijn sleutel past er niet op.
Vrouw: Kun je dat nummer bellen?
Verdachte: Dat ga ik nu meteen doen.
Vrouw: Bel mij als je klaar bent met dat telefoontje.”
21 september 2007 om 22.27 uur. Verdachte belt uit met de Engels sprekende vrouw.
Vrouw: Je moet dit nummer niet meer bellen. Ik heb je gezegd dat je (tot) morgenochtend om acht daar moet blijven/dat je morgenochtend om 8 uur daar naar binnen moet gaan. Wat er ook gebeurt.
Verdachte: hm.
Vrouw: Jouw vriend, jouw vriend is eh… weet je, hij gaat op zoek naar alles, dus ik bel je morgen.
(…).”
22 september 2007 om 8.00 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“(…)
Verdachte: Ik heb geen idee hoe ik daar naar binnen moet gaan.
Vrouw: Je moet toch echt naar binnen en mocht er iemand iets zeggen, dan moet je zeggen dat je deur opengebroken is en ook niet weet wat je anders moet doen, dat je erin moet om te kijken wat er met je spullen is gebeurd.
Verdachte: Oké.
(…).”
22 september 2007 om 8.40 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“(…)
Vrouw: Ben je al binnen?
Verdachte: Ja, we zijn binnen.
Vrouw: En?
Verdachte: Ze zijn aan het checken.
(…)
Vrouw: Open alles, [verdachte 2], maak het open.
Verdachte: Moet ik ook hier blijven?
Vrouw: Ja. Maak alles open, alles, alles.
Verdachte: Oké.
(…).”
22 september 2007 om 9.10 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“(…)
Vrouw: Wat zie je?
Verdachte: Ja, niets.
Vrouw: Geweldig… niets niets. Zijn ze nog aan het werk?
(…)
Verdachte: Ja, één van hen.
Vrouw: En eh… heb je overal in gekeken?Heb je alles opengebroken?Heb je alles gedaan?
Verdachte: Ja, we zijn er nu mee bezig.
Vrouw: Oké, als je overal mee klaar bent, overal...als je ziet…Wat je ook ziet, alsjeblieft, maak alles open en kijk overal in en bel mij terug. Ik bel jou terug. Ik bel jou terug.
(…).”
22 september 2007 om 9.25 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“
(…)
Vrouw: Vertel me wat je ziet?
Verdachte: Niets.
(…)
Verdachte: We moeten er nog vijf doen.
Vrouw: Hoeveel, [niet te verstaan].
(…)
Vrouw: En wat heb je gezien? Alleen stenen en [niet te verstaan].
Verdachte: Alleen bakstenen en stenen. Stenen, hout, wat dan ook.
Vrouw: Stenen, hout en ..
Verdachte: Stenen, hout en weet ik veel.
Vrouw: En zie je koffie?
Verdachte: Ja, natuurlijk.
Vrouw: En stenen en hout.
(…).”
22 september 2007 om 9.38 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“(...)
Vrouw: Hoe zijn de dingen?
Verdachte: Ja nog steeds hetzelfde. Niets, nada nul.
Vrouw: En beneden in de bodem?
Verdachte: Ja, ook. Het is hetzelfde liedje.
(…).”
22 september 2007 om 9.49 uur. Verdachte belt uit naar de Engels sprekende vrouw.
“(…)
Verdachte: Die andere jongen zegt dat hij wil stoppen, want er is niets…eh…alleen maar bakstenen en stenen.
Vrouw: Dat interesseert me niet. Ik wil dat de mensen alles openmaken.
(…).”
22 september 2007 om 10.00 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“(…)
Vrouw: De laatste?
Verdachte: Ja.
Vrouw: En…eh…zie je…laat mij je wat vragen. Je ziet koffie [niet te verstaan] alleen maar hout en stenen?
Verdachte: In sommige dozen zit natuurlijk koffie, maar in heel veel maar in heel veel meer zitten hout en stenen.
Vrouw: Hm.
Verdachte: Dus die boer heeft ons belazerd.
(…).”
22 september 2007 om 10.26 uur. Verdachte belt uit naar de Engels sprekende vrouw.
“(…)
Verdachte: We hebben alles gecheckt.
Vrouw: Ja.
Verdachte: Niets.
Vrouw: Ja.
Verdachte: Alleen maar stenen.
Vrouw: Oké.
(…)
Vrouw: Oké. Je gaat nu naar je huis. Je doet alles dicht. Je checkt nu alles. Dus je gaat weg en ik bel je later terug.
Verdachte: Die andere jongen is al weg, weet je.
Vrouw: Oké.
(…).”
Medeverdachte [verdachte 5] heeft met betrekking tot de ontdekking van de stenen en het hout verklaard dat hij op 19 september 2007 tien pallets heeft gelost uit de vrachtwagen en in de loods heeft gezet. [verdachte 5] voelde dat er een verschil in gewicht zat tussen de verschillende dozen. Hij heeft toen een paar dozen opengemaakt. [verdachte 5] zag toen dat er hout en stenen in de dozen zaten. Vervolgens heeft hij verdachte gebeld, omdat hij dacht dat ze waren opgelicht. [verdachte 5] verklaart dat hij tevens is gebeld door een vrouw in de Engelse taal. De vrouw wilde uitleg over de aangetroffen hout en stenen, omdat zij verdachte niet geloofde. Vervolgens zijn verdachte en [verdachte 5] samen naar de loods gegaan. Daar zag [verdachte 5] dat de deur kapot was. Verdachte heeft ter plaatse foto’s gemaakt van de loods.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 19 september 2007 is gebeld door ‘de losser’. ‘De losser’ vertelde hem dat er stenen en hout bij de zending koffie zaten. Hij heeft hierna de opdracht gekregen van iemand die in contact stond ‘met de derde persoon’ om naar de loods te gaan. Hij is samen met ‘de losser’ naar de loods gegaan en trof daar een plank aan voor de ruit van de deur. Op de deur zat een briefje met een telefoonnummer van de politie. Hij heeft contact opgenomen met dat nummer, maar kreeg geen gehoor. Tevens heeft hij contact opgenomen met de politie in Weert. De politie zou hem terugbellen, maar hij heeft niets meer gehoord. Op 20 september 2007 is verdachte niet in de loods geweest. Op 21 september 2007 werd hem telefonisch medegedeeld dat hij om 8.00 uur bij de loods moest zijn. [verdachte 2] is toen met een voor hem onbekende man in de loods geweest. De man heeft daar alle dozen opengemaakt en zag toen dat deze dozen voornamelijk gevuld waren met hout en stenen.
Deze verklaringen vinden steun in de situatie zoals deze is aangetroffen tijdens de tweede doorzoeking van de loods aan de [adres 1] te Weert d.d. op
25 september 2007. De verbalisanten zien dat sinds het binnentreden op 19 september 2007 een andere situatie was ontstaan. Van alle dozen was het plastic verwijderd, de dozen waren van de pallets afgehaald en daarna weer gedeeltelijk op enkele pallets gezet. In vergelijking met de eerder aangetroffen situatie op 19 september 2007 was te zien dat nagenoeg alle dozen waren geopend en verplaatst.
Ook waren er pakken koffiebonen geopend en over de vloer uitgestrooid.
Parijs d.d. 22 september 2007
Op 22 september 2007 om 11.56 uur wordt [verdachte 2] gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“(…)
Vrouw: Luister naar mij nu. Je moet wat kleren pakken en je paspoort. Je moet hier naartoe komen. We moeten vliegen en dat weet je.
Verdachte: Waar? Waar moet ik heen?
Vrouw: Eh.. Je moet je kleren meenemen voor een warm land en ook je paspoort. En je moet vandaag komen.
(…)
Vrouw: Je moet met [verdachte 5] komen. En verder vertel ik je echt pas later wat voor een land je kleren moet klaarleggen. Pak wat kleren en je paspoort, oké?
Verdachte: oké.
(…).”
22 september 2007 om 12.23 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“(…)
Vrouw: Hé luister. Je moet gaan… Je moet terug gaan en dan moet je wat voorbeelden pakken, zoals eh…wat dingen, zoals de stenen en hij moet al het papierwerk pakken en de [niet te verstaan]
(…)
Vrouw: En alle brieven die je hebt. Al het bewijs, Alles. Ik heb het allemaal nodig.
Verdachte: Ja.
Vrouw: Alles wat als bewijs kan dienen, moet je meenemen.
(…)
Verdachte: Ik zal alles doen, maar dit is belachelijk. We gaan een grote fout maken, maar oké. Oké.
Vrouw: Wat?
Verdachte: Ik denk dat we nu een fout maken, maar oké. Kunnen we elkaar zien?
Vrouw: Eh?
Verdachte: Kunnen we elkaar zien?
Vrouw: Ja, maar de mensen hebben het bewijs nodig en de mensen hebben die steen nodig.
Verdachte: Ja, ja. Oké dat geef ik je. Dat is absoluut geen probleem.
Vrouw: Oké.
Verdachte: Maar ik ga eerst die andere ophalen, die andere jongen ophalen.
(…).”
22 september 2007 om 12.27 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“Vrouw: Heeft [verdachte 5] jou gebeld?
Verdachte: Nee niemand heeft mij gebeld.
Vrouw: [verdachte 5] zal je bellen en je moet samen met [verdachte 5] naar dat pand toe.
(…)”.
22 september 2007 om 15.54 uur. Verdachte wordt gebeld door de Engels sprekende vrouw.
“(…)
Vrouw: Excuses, ik bel je vandaag wel erg veel. Ik wil dat je de politie in Weert belt en vraagt of zij iets van het pand weten.
Verdachte: Dat heb ik al gedaan. Natuurlijk heb ik dat al gedaan, want dat is het meest logische om te doen. Als ik niet zou bellen, dan zouden ze het dom vinden. Dat was één van de eerste dingen die ik moest doen.
Vrouw: En de politie weet niets?
Verdachte: Nee, die doen niets, eh die weten niets.
(…)
Vrouw: Dus je bent naar de politie geweest, maar die weten niets.
Verdachte: Nee.
(…)
Vrouw: Hoe laat kom je naar hier?
Verdachte: Over vijf à tien minuten zie ik mijn andere vriend en dan gaan we weg.
Vrouw: Ik bel later terug .
Op 22 september 2007 om 16.11 uur belt [verdachte 1] (met nummer [gsm nummer] ) uit met medeverdachte [verdachte 6] (met nummer [gsm nummer] ). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
[verdachte 1]: Heb je het al gehoord?
[verdachte 6]: Ja.
(…)
[verdachte 1]: Kan het verwisseld zijn geworden?
[verdachte 6]: Ik geloof daar niet in.
[verdachte 1]: Maar wat dan, dan hadden ze toch al moeten komen dan?
[verdachte 6]: Dat dacht ik ook, dan had je niet gezeten waar je nu zit. Ik had bijna een hartaanval gekregen van je bent weg.
[verdachte 1]: Nee nee nee, maar alles is tot zover goed en dan dit. Ik ben gistermorgen nog daar geweest en ze hebben alles nagekeken en er was helemaal niets aan de hand, er zaten allemaal stenen en zoiets in. Ja, en die ene man was daar ’s avonds ook nog geweest, want die heb ik van de week ’s avonds even laten komen, want ik begreep er geen bal van en hij ook niet. Die had van een ander weer gehoord dat er bouwspul was. En die zei dat kan niet! Dat is zo!
(…)
[verdachte 6]: Hebben ze daarachter tijd voor gehad?
[verdachte 1]: Nee, dat is niet mogelijk, de auto reden ons na en de hele route [niet te verstaan].
[verdachte 6]: Ik vind het onverklaarbaar. Ik ben blij dat ik je toch nog even spreek.
[verdachte 1]: Ik kan alles in gaan leveren nu.
[verdachte 6]: Nee, dat bedoel ik niet, ik ben blij dat ik je even spreek, want ik dacht al heel iets anders.
[verdachte 1]: Nee, maar er is wel wat ergens nou hoor, iedereen moet er achter zien te komen, ze geven mij gewoon de schuld.
[verdachte 6]: Er was toch iemand bij hier?
[verdachte 1]: Ja, maar iedereen geeft me de schuld, het kan toch niet, het kan toch niet.
Maar ik zie vanavond. Ik bel je effe op dit nummer.”
Op 23 september 2007 om 12.18 uur belt verdachte (met nummer [gsm nummer]) uit met [verdachte 6] (met nummer [gsm nummer]). In dit gesprek is, voor zover thans van belang, het volgende besproken:
(…)
Verdachte: Jaaaa, we zijn gisteren dik duizend kilometer gereden… om te praten. En toen was er niemand. Ja…of we allemaal naar de andere kant gingen.
[verdachte 6]: ha ha.
(…)
[verdachte 6]: Nee, maar ik vind het allemaal wel een vreemde zaak, vind je niet?
Verdachte: Ja, goed, het is gewoon niet correct…en euh, maar ja goed…ik denk dat jij weet wat ik denk.
[verdachte 6]: Ja, ik heb wel zo’n vermoeden.
Verdachte: Dus euh ik … bij het schaakspellen zijn er pionnen en ik ben geen pion.
[verdachte 6]: Ja, daarom en ik denk dat we gewoon in de boot zijn genomen…
Verdachte: Ja, door wie dan ook hè.
(…)”.
Verdachte heeft hieromtrent verklaard dat hij, nadat hij met de onbekende man in de loods is geweest, wederom is opgebeld door ‘het contact van de derde persoon’. Deze persoon heeft hem te verstaan gegeven dat hij naar de andere kant moest. Verdachte heeft verklaard dat hiermee Costa Rica werd bedoeld. Verdachte wilde niet naar Costa Rica, omdat er kennelijk iets mis was gegaan met een transport van cocaïne en hij bang was dat hij daar om het leven zou worden gebracht. Vervolgens kreeg hij de opdracht om met ‘de losser’ en iedereen die met de verdwijning van de cocaïne te maken had naar Parijs te gaan. Verdachte is toen op 22 september 2007 met zijn auto naar Frankrijk gereden samen met ‘de losser’. Uiteindelijk zijn ze naar het [naam] hotel in Frankrijk gestuurd. Op de parkeerplaats van het hotel heeft verdachte gesproken met de persoon die hem de telefonische opdrachten heeft gegeven en twee onbekende personen. Hij heeft deze personen zowel de foto’s van de loods, het papier van de politie dat op de deur van de loods zat en twee stukken hout die hij in zijn auto had meegenomen laten zien. Verdachte en ‘de losser’ kregen de schuld van de personen. Deze personen vonden dat zij de problemen op moesten lossen en vertelde dat zij iemand erbij gingen halen. ‘De losser’ en verdachte moesten blijven slapen in het hotel, maar dat wilden verdachte en ‘de losser’ niet. Vervolgens zijn verdachte en ‘de losser’ weggereden, omdat zij bang waren dat iets met hen ging gebeuren.
Deze verklaring komt overeen met de verklaring van medeverdachte [verdachte 5]. [verdachte 5] heeft verklaard dat hij met verdachte naar Parijs is gegaan. Op de parkeerplaats heeft hij twee getinte mannen en een getinte vrouw ontmoet. Deze personen begonnen tegen hen te schreeuwen. Met de vrouw heeft hij eerder telefonisch contact gehad, zij wilde toen uitleg over de aangetroffen hout en stenen.
De verklaringen van [verdachte 5] en verdachte vinden steun in het feit dat na de aanhouding van verdachte op 25 september 2007, een aantal identieke houtblokken zoals deze in de dozen waren gestopt ter vervanging van de cocaïne, alsmede de brief van de politie op de deur van de loods en de transportgegevens van [vervoersbedrijf] zijn aangetroffen in de auto van verdachte.
[Costa Ricaanse 1]
Tijdens de doorzoeking die op 25 september 2007 is verricht in één van de huizen van [verdachte 1], de [adres 4] te Weert, is een bagagelabel van een vliegtuigreis gevonden in een prullenbak. Op dat bagagelabel staat de tekst [naam]. Uit informatie van de Koninklijke Marechaussee, afdeling Bureau Recherche Informatie, blijkt dat dit label afkomstig is van een stuk bagage dat op de 27ste van een willekeurige maand in San José (Costa Rica) aan boord van een vliegtuig is gegaan voor een vlucht via Madrid naar Amsterdam, met aankomst in Amsterdam op de 28ste van dezelfde maand. Het betreft de vlucht van San José naar Madrid met vluchtnummer IB6321 en de vlucht van Madrid naar Amsterdam met vluchtnummer IB3250. Uit de passagiersgegevens van de luchtvaartmaatschappij Iberia, blijkt dat [verdachte 1] en [Costa Ricaanse 1] op 28 augustus 2007 samen van Madrid naar Amsterdam zijn gevlogen .
Tevens heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op 25 september 2007 in de woning gelegen aan de [adres 3] te Weert (waar ook [verdachte 1] verbleef). Tijdens deze doorzoeking zijn er camerabeelden van een beveiligingscamera in beslag genomen. De digitale camerabeelden zijn op 2 oktober 2007 opgenomen en op een harde schijf opgeslagen. Van deze camerabeelden is een foto getoond aan getuige [getuige 5]. Getuige [getuige 5] verklaart na het zien van deze foto, dat dit de vrouw is waarover hij heeft verklaard in zijn getuigenverklaring van 20 september 2007.
[getuige 5] heeft in deze verklaring verklaard dat hij op 26 september 2007 op zijn mobiele telefoon werd gebeld door een accentloos Nederlands sprekende man. De man zei tegen hem: “Je komt nu naar Vinkenveen, [naam hotel]”. Aangekomen bij het hotel kwam een vrouw aanlopen die hij direct herkende als de enige vrouw die inzittende is geweest tijdens de taxirit op 19 september 2007. Tijdens de taxirit naar Amsterdam heeft de vrouw een telefoongesprek gevoerd in een onbekende taal. Zij maakte zich toen kenbaar als [Costa Ricaanse 1].
Naar aanleiding van voornoemde getuigenverklaring is op 20 september 2007 [getuige 6], hoofd van de receptie van het [naam] hotel te Vinkenveen, gehoord. De naam van [Costa Ricaanse 1] kwam voor in de gegevens van haar klantenbestand. Tevens heeft zij een kopie van het paspoort van [Costa Ricaanse 1] geboren op
[datum] te [plaats] overgelegd. De foto van het kopie van het paspoort vertoont grote gelijkenis met de foto die is genomen naar aanleiding van de beelden van de beveiligingscamera.
Gelet op voormelde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat het bagagelabel dat is aangetroffen in de prullenbak van [verdachte 1] toebehoorde aan [Costa Ricaanse 1], dat deze [Costa Ricaanse 1] is te zien op de beelden van een bewakingscamera gemaakt op het perceel de [adres 3] te Weert en dat de vrouw waarover getuige [getuige 5] heeft verklaard tijdens zijn getuigenverklaringen [Costa Ricaanse 1] is.
Gebleken is dat [verdachte 1] samen met [Costa Ricaanse 1] op 27 augustus 2009 vanuit San José, via Madrid, op 28 augustus 2007 Nederland is ingereisd. De vriendin van [verdachte 1], getuige [[getuige 7], heeft verklaard dat [verdachte 1] de week voor 28 augustus 2007 weg is gegaan. Op haar verjaardag op [datum], is [verdachte 1] weer thuis gekomen. Op vrijdag 31 augustus 2007, de dag waarop getuige [getuige 7] haar verjaardag vierde, kwam [verdachte 1] naar de verjaardag met [Costa Ricaanse 1]. [getuige 7] heeft verklaard dat deze vrouw zich voor heeft gesteld als [Costa Ricaanse 1] en een aantal keer bij hen heeft overnacht.
Uit de verklaring van [getuige 5] naar aanleiding van de taxirit van 19 september 2007 blijkt dat hij tijdens deze taxirit diverse keren is gestopt bij de ingang van bungalowpark [naam] aan de [straat 4] in Weert. Aldaar zijn diverse buitenlandse personen in- en uitgestapt, waaronder [Costa Ricaanse 1]. Uit een telefonisch contact met de receptie van voornoemd bungalowpark is gebleken dat er geen personen met een Spaanse of Zuid-Amerikaanse naam rond die periode een bungalow hebben geboekt . Getuige [getuige 8], directrice van het bungalowpark, heeft in het computersysteem wel getraceerd dat [verdachte 1] een bungalow heeft geboekt en betaald voor de periode van een week, namelijk 17 september 2007 tot en met 24 september 2007. [getuige 8] redeneerde dat deze personen pas op 18 september 2007 in de betreffende bungalow hebben overnacht, omdat er op die avond voor vijf personen lakens, die er kennelijk niet waren, zijn opgehaald. Op maandag 24 september 2007 is de bungalow weer verlaten.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij op 26 september 2007 omstreeks 14.00 uur is gebeld door een accentloos Nederlands sprekende man, die hem de opdracht heeft gegeven om naar het [naam] Hotel in Vinkeveen te komen. Deze verklaring vindt steun in de factuurgegevens van de hotelkamer waar [Costa Ricaanse 1] heeft verbleven op 26 september 2009. Er is gebleken dat er op de betreffende datum is gebeld met het bedrijf van getuige [getuige 5], [naam] Taxi te Weert. [getuige 5] moest [Costa Ricaanse 1] naar Amsterdam brengen. In Amsterdam heeft [getuige 5] samen met [Costa Ricaanse 1] op een terras gezeten. Op een gegeven moment kwamen een negroïde persoon en de persoon die [getuige 5] herkende als de inzittende van de taxirit op 19 september 2007 en die hij [naam] noemt, op hen afgelopen. [Costa Ricaanse 1] is toen met deze personen weggelopen, terwijl [getuige 5] op het terras is blijven zitten. Na een half uur à drie kwartier kwam [Costa Ricaanse 1] terug. Vervolgens heeft [getuige 5] [Costa Ricaanse 1] weer afgezet bij het [naam hotel] in Vinkenveen.
Op de terugreis heeft [Costa Ricaanse 1] na een telefoongesprek gezegd: “They don’t believe me.”
Op 27 september 2007 heeft [Costa Ricaanse 1] met [getuige 5] gebeld met het verzoek om haar wederom in het hotel in Vinkeveen te komen halen. [Costa Ricaanse 1] heeft hem gevraagd om naar de [straat 11] in Roermond te rijden. [Costa Ricaanse 1] is daar een zijstraatje ingelopen, waarna [getuige 5] een uur heeft gewacht. Toen zij terug kwam zag [getuige 5] dat zij twee velletjes papier in haar handen had. Ter hoogte van Eindhoven voerde [Costa Ricaanse 1] een telefoongesprek. [getuige 5] zag dat ze een uitdraai van de site www.nieuwsweert.nl in haar handen had. Hij hoorde [Costa Ricaanse 1] over de telefoon zeggen:“double u” double u”“ie” en “punto” waardoor hij het idee kreeg dat zij www.nieuwsweert.nl probeerde te spellen. Naar aanleiding van deze verklaring heeft verbalisant met nummer [nummer] op 12 december 2007, de website www.nieuwsweert.nl geraadpleegd. In het archief van deze website is een link te vinden met als titel: “1674 kilo cocaïne in loods Weert”. Uit onderzoek is gebleken dat dit persbericht rond 27 september 2007 op de voornoemde internetsite heeft gestaan.
Tevens is gebleken uit nader onderzoek dat [verdachte 1] in Costa Rica contact heeft gehad met [Costa Ricaanse 1]. [Costa Ricaanse 1] wordt door [getuige 4] herkend op foto’s en omschreven als de vrouw of vriendin van [verdachte 1], die [verdachte 1] vergezelde in Costa Rica. Daarnaast vinden er in 2007 diverse transacties plaats, waarbij [verdachte 1] geld overmaakt naar [Costa Ricaanse 1] vanuit Nederland naar Costa Rica.
Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte 1] zowel in Costa Rica als in Nederland in de periode rondom de verscheping van de container naar Nederland en in de periode voor en na de doorlevering van de litigieuze container op 19 september 2007, in nauw contact heeft gestaan met [Costa Ricaanse 1]. Tevens blijkt uit deze bewijsmiddelen dat [Costa Ricaanse 1] deel heeft genomen aan de taxirit van 19 september 2007, contact heeft gehad met derden met betrekking tot de vermissing van de verdovende middelen en door deze derden ter verantwoording is geroepen naar aanleiding van de vermissing van de verdovende middelen.
De rechtbank is gelet op voormelde bewijsmiddelen eveneens van oordeel dat daar waar verdachte in zijn verklaring verklaart over een ‘contact van de derde persoon’, zijnde de persoon die hem telefonische opdrachten heeft gegeven en naar Parijs heeft ontboden en daar waar [verdachte 5] in zijn verklaring verklaart over een getinte vrouw die hem heeft gebeld naar aanleiding van de vondst van de stenen en het hout en die hem heeft ontboden naar Parijs, [Costa Ricaanse 1] wordt bedoeld. [Costa Ricaanse 1] is derhalve tevens de vrouw die over de telefoon in gebroken Engels heeft gesproken met [verdachte 5] en verdachte met het nummer dat in gebruik was bij [verdachte 1] ([gsm nummer]).
Costa Rica
Aan de hand van de gegegevens van de in beslag genomen opdrachtformulieren van de firma [vervoersbedrijf] is onderzoek gedaan naar de door het bedrijf [bedrijf verdachte 2]. afgeleverde en verstuurde zendingen. Uit de administratie van [vervoersbedrijf] blijkt dat er, naast de container die op 12 september 2007 is geïmporteerd, twee eerdere zendingen van [bedrijf verdachte 2]. vanuit Costa Rica naar Nederland zijn verscheept. Deze zendingen zijn op 27 juni 2007 en 9 augustus 2007 geïmporteerd.
Uit nader onderzoek is gebleken dat verdachte en diverse medeverdachten in de periode rond de verzendingen van de containers in Costa Rica zijn geweest. Uit de vluchtgegevens kan, voor zover van belang, worden afgeleid dat:
In de maand april 2007
[verdachte 6] en [Costa Ricaanse 1] op 1 april 2007 Costa Rica zijn ingereisd. [verdachte 1] op 23 april 2007, vanuit Panama, Costa Rica is ingereisd.
In de maand mei 2007
Op 11 mei 2007 is [verdachte 6], vanuit Panama, Costa Rica ingereisd. [verdachte 1] is op 18 mei 2007 vanuit Panama, Costa Rica ingereisd. Verdachte is de daarop volgende dag Costa Rica ingereisd.
In de maand juni 2007
Op 19 juni 2007 is [verdachte 6], vanuit Panama, Costa Rica ingereisd. Op 23 juni 2007 is [Costa Ricaanse 1], vanuit Panama, Costa Rica ingereisd. [verdachte 1] is op 28 juni 2007 vanuit Costa Rica vertrokken.
In de maand juli 2007
Op 1 juli 2007 zijn [verdachte 6], [verdachte 1] en [verdachte 3] Costa Rica ingereisd. [verdachte 1], [Costa Ricaanse 1] en [verdachte 3] reizen vervolgens op 6 juli 2007 door naar Panama.
In de maand augustus 2007
Op 17 augustus 2007 is [Costa Ricaanse 1] Costa Rica ingereisd. [verdachte 1] is op 19 augustus 2007 Costa Rica ingereisd. Daarnaast zijn [verdachte 6] en verdachte op 23 augustus 2007 Costa Rica ingereisd. [Costa Ricaanse 1] is vervolgens evenals [verdachte 1] en [verdachte 6] op 25 augustus 2007 doorgereisd naar Panama.
In Costa Rica heeft getuige [getuige 4] drie verklaringen afgelegd. Eén verklaring heeft hij afgelegd nadat hij zich vrijwillig had gemeld bij de Costa Ricaanse politie op 3 oktober 2007. [getuige 4] had via een krantenbericht in Costa Rica vernomen dat er in Nederland tussen een lading koffie uit Costa Rica, cocaïne was aangetroffen. [getuige 4] vermoedde dat dit mogelijk de lading was die hij in Costa Rica heeft ingeladen. De tweede verklaring heeft [getuige 4] afgelegd bij de CostaRicaanse politie d.d. 20 november 2008.
Op diezelfde dag heeft hij tevens in Costa Rica in tegenwoordigheid van de rogatoire commissie zijn derde verklaring afgelegd.
[getuige 4] heeft verklaard dat hij ongeveer vier jaar geleden voor het eerst contact heeft gehad met [verdachte 6]. Hij heeft [verdachte 6] leren kennen toen hij als ober werkte in hotel [naam] te Heredia. [verdachte 6] heeft vanaf die tijd regelmatig in dit hotel verbleven. Medio februari 2007 heeft [getuige 4] aan [verdachte 6] gevraagd of hij werk had voor zijn zoon. De zoon van [getuige 4] heeft gedurende een maand dozen koffie voor [verdachte 6] verpakt.
Na deze maand heeft [verdachte 6] aan [getuige 4] te kennen gegeven dat hij voornemens was om te stoppen met de export van koffie vanuit Costa Rica. [verdachte 6] zou [getuige 4] in contact brengen met een persoon die de export van koffie naar Nederland wilde overnemen. In mei of juni 2007 werd [getuige 4] voorgesteld aan verdachte.
[verdachte 6] heeft tegen [getuige 4] gezegd dat verdachte naast koffie, ook andere Costa Ricaanse producten als sierplanten en dergelijke, wilde exporteren. Hiervoor was een grote loods nodig. [verdachte 6] heeft [getuige 4] vervolgens de opdracht gegeven om een geschikte loods te zoeken. De twee loodsen die [getuige 4] had gevonden, waren volgens [verdachte 6] niet veilig genoeg. Daarna is het contact met betrekking tot de loods verlopen via [verdachte 1]. [getuige 4] heeft verklaard dat deze [verdachte 1] een contact was van [verdachte 6], die werd vergezeld door [Coste Ricaanse 1]. Dit was zijn Colombiaanse vrouw of vriendin. [getuige 4] had een derde loods gevonden, maar deze vond [verdachte 1] niet veilig genoeg. Vervolgens heeft [verdachte 1] zelf een loods in Heredia geregeld. Het huurcontract werd op naam van [getuige 4] gesteld. Naast [getuige 4] beschikte alleen [verdachte 1] over een sleutel van de loods. In deze loods is één lading met koffie aangekomen, dat was medio juni of juli 2007.
[getuige 4] heeft verklaard dat hij is aangenomen om koffie, die in zakken van één kilo zouden worden aangeleverd, in dozen te doen en vervolgens te verzegelen. Toen de lading koffie in juli 2007 binnenkwam, was deze echter al verpakt in dozen en verzegeld met een doorzichtige strook plakband. [verdachte 1] was boos op [getuige 3], omdat de koffie in reeds verzegelde dozen binnen was gekomen. [getuige 4] mocht de dozen van [verdachte 1] nog niet op de pallets stapelen, maar moest wachten op nadere instructies van verdachte. Toen verdachte anderhalve week later aankwam, heeft hij de opdracht gegeven aan [getuige 4] om de dozen op de pallets te stapelen en om vervolgens om de stapels folie te wikkelen.
[getuige 4] verklaart dat hij de lading op een zondag klaar moest hebben om te exporteren. Verdachte heeft aan hem gevraagd om op de zaterdag voordat de lading klaar moest zijn mee te gaan op toeristisch uitstapje, omdat verdachte Costa Rica wilde leren kennen. Naast verdachte zouden [verdachte 1], [Costa Ricaanse 1] en nog twee Nederlanders meegaan. Toen hij om half zes ’s ochtends in Hotel [naam] in San José aankwam, hebben [verdachte 1] en [Costa Ricaanse 1] zich afgemeld, omdat ze verkouden waren. De andere Nederlanders zeiden eveneens dat zij niet mee wilden gaan. Alleen verdachte en [getuige 4] zijn vervolgens met een minibusje met chauffeur op pad gegaan. Onderweg naar de vulkaan Poàs werd verdachte tegen een uur of negen gebeld door [verdachte 1]. [getuige 4] heeft toen aan verdachte gevraagd, waarom [verdachte 1] heeft gebeld.
Verdachte heeft toen te kennen gegeven dat [verdachte 1] in de loods was. Verdachte en [getuige 4] hebben vervolgens nog tot tien uur ’s avonds rondgereden en gegeten.
De dag daarna is [getuige 4] naar de loods gegaan om de container te laden. Toen hij bij de loods aankwam, werd hij opgewacht door de twee Nederlanders. Bij het openen van de loods bleek dat de dozen niet meer op de plaats stonden waar [getuige 4] de dozen had achtergelaten. Er was meer plasticfolie gewikkeld om de dozen die op de pallets stonden. Eén van de Nederlanders heeft tegen [getuige 4] gezegd dat [verdachte 1] dat gedaan heeft, zodat de dozen niet van de pallet zouden vallen. Vervolgens heeft [getuige 4] samen met de twee Nederlanders en de bewaker van de loods, de pallets in de container geladen.
Tijdens de verklaring die [getuige 4] heeft afgelegd tijdens de rogatoire commissie naar Costa Rica d.d. 20 november 2008 is hij geconfronteerd met de foto’s van - onder
meer - de verdachten in het Fuhler-onderzoek. Als aan hem een foto wordt getoond waarop verdachte staat afgebeeld, verklaart [getuige 4] dat dit [verdachte 2] is, zijn opdrachtgever. Als aan hem foto’s worden getoond waarop [Costa Ricaanse 1] staat afgebeeld, verklaart [getuige 4] dat dit de vrouw is die hij in zijn verklaring [Costa Ricaanse[Coste Ricaanse 1] noemt, zijnde de vrouw die [verdachte 1] vergezelde. Als hem de foto’s waarop [verdachte 1] staat afgebeeld worden getoond, verklaart [getuige 4] dat dit de persoon is die hij in zijn verklaringen [verdachte 1] noemt. Als aan hem een foto van [verdachte 6] wordt getoond, verklaart [getuige 4] dat dit de persoon is die hij in zijn verklaring [verdachte 6] noemt. Voorts verklaart [getuige 4] dat de persoon die op foto 1 van fotomap 2 en op foto 4 van fotomap 3 staat afgebeeld één van de Nederlanders was die ook in Costa Rica is geweest. Op beide foto’s staat [verdachte 3] afgebeeld.
De overwegingen van de rechtbank
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat een groep personen, waaronder verdachte betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne vanuit Costa Rica naar Nederland. De betrokkenheid van verdachte blijkt met name uit het feit dat het bedrijf [bedrijf verdachte 2]. te Weert, waaraan verdachte feitelijk leiding gaf, de container met nummer HLXU 309090-4 met cocaïne, vanuit Costa Rica naar Nederland heeft ingevoerd. Verdachte was ook in Costa Rica ten tijde van het verzendklaar maken van de betreffende pallets in de loods.
Door de verdediging is aangevoerd dat uit de omstandigheid dat verdachte op de bewuste zaterdag voor het verzendklaar maken van de partij koffie uiteindelijk alleen met [getuige 4] een dagje uit is geweest, afgeleid kan worden dat de hoofddaders verdachte die dag uit de weg wilden hebben, hetgeen de stelling van de verdediging dat verdachte enkel te beschouwen is als katvanger ondersteunt. De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit vorenstaande even zo goed kan blijken dat het niet verdachte was die die dag uit de loods weggehouden moest worden maar juist [getuige 4]. Voor deze uitleg pleit dat [getuige 4] ook al eerder uit de weg is gehouden. Immers, [getuige 4] verklaart dat hij daags ervoor, tevergeefs zat te wachten in een Japans restaurant in afwachting van de komst van [verdachte 1], [Costa Ricaanse 1] en verdachte. Later die avond kwam [Costa Ricaanse 1], [verdachte 1] en een derde man en ontving [getuige 4] een royaal geldbedrag omdat hij tevergeefs had gewacht.
Voorts is verdachte nauw betrokken bij het verloop van de invoer van de container die uiteindelijk vanuit Rotterdam bij de loods van het bedrijf van verdachte wordt afgeleverd. Gedurende dit transport is er veelvuldig onderling contact tussen de betrokkenen. Als blijkt dat de container niet de gewenste inhoud heeft vindt er door de medeverdachten een onderhoud plaats gedurende een taxirit waarvan het verloop op z’n minst als uiterst merkwaardig kan worden aangemerkt. Hierbij is ook een Zuid-Amerikaanse vrouw aanwezig bij wie verdachte later in Parijs verantwoording moet afleggen over de inhoud van de container. De intensieve betrokkenheid van verdachte bij de invoer van de container en de aard van zijn gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet te herleiden tot de import van een legale lading met koffie.
Immers niet valt in te zien waarom de koffie niet rechtstreeks van de koffieboer naar Nederland verscheept werd, zoals door de koffieboer voorgesteld, maar eerst naar een loods in Heredia werd gebracht om daarna pas verscheept te worden, verdachte een (dure) reis maakte naar Costa Rica om met overige betrokkenen aanwezig te zijn bij het verzend klaarmaken van de desbetreffende lading koffie en hij gedurende het transport dermate intensieve contacten onderhield met medeverdachten over het verloop van het transport.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij voorafgaande aan de betreffende zending voor zijn deur is aangesproken door medeverdachte [verdachte 1]. [verdachte 1] heeft hem toen duidelijk gemaakt dat bij de volgende zending koffie er best eens iets anders tussen zou kunnen zitten dan alleen koffie. Verdachte mocht daar met niemand over spreken. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niet lang nodig had om te bedenken wat er vanuit Costa Rica, naast koffie, naar Nederland zou worden verzonden. Hij dacht dat er cocaïne met de zending zou worden meegezonden. Na deze mededeling van medeverdachte [verdachte 1] heeft verdachte zich verder niet aan de betreffende zending onttrokken.
De rechtbank overweegt in dit verband dat over het algemeen bekend is dat Costa Rica een bekend doorvoer- dan wel productieland is voor cocaïne en dat mede gelet op de toonzetting van medeverdachte [verdachte 1] de kans (ook naar objectieve maatstaven) aanmerkelijk kan worden geacht dat de container naast koffie ook een (grote) hoeveelheid cocaïne zou bevatten.
Op grond van het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte mede gelet op zijn eigen verklaring minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard van betrokkenheid bij invoer van cocaïne, door zich niet aan het gebeuren te onttrekken en zijn bedrijf beschikbaar te houden voor die invoer van verdovende middelen.
De desbetreffende verweren van de verdediging kunnen dan ook niet slagen.
7.4Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De raadsman voert aan dat op grond van het aantal door drs. R. Jellema geteste monsters niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de hele partij aangetroffen wit poeder cocaïne bevat. Bovendien betreft het ten laste gelegde gewicht een bruto gewicht en dient het gewicht van het verpakkingsmateriaal hier vanaf te worden getrokken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge de door het NFI gehanteerde richtlijn hadden er uitgaande van de 1504 verpakkingen (1674,96 kg.), 28 monsters getest dienen te worden om met een betrouwbaarheid van 95% zekerheid vast te kunnen stellen dat tenminste 90% van alle verpakkingen cocaïne bevat. Drs. R. Jellema heeft zijn berekening van het aantal te testen monsters gebaseerd op een geringere hoeveelheid aangetroffen cocaïne (94 kg.), waarbij hij bovendien een andere richtlijn hanteert ten aanzien van het betrouwbaarheidscriterium (99/80), welke maatstaf eerder overigens ook door het NFI werd gebruikt. Drs. R. Jellema heeft als gevolg hiervan in plaats van 28 monsters 21 monsters getest op de aanwezigheid van cocaïne. Nog los van de vraag welke richtlijn in deze als uitgangspunt dient te worden genomen, kan in ieder geval worden vastgesteld dat drs. R. Jellema zijn berekening van het aantal te testen monsters heeft gebaseerd op een hoeveelheid cocaïne die niet overeenkwam met de werkelijke hoeveelheid aangetroffen cocaïne. Gelet hierop als ook op de omstandigheid dat het ten laste gelegde gewicht een bruto gewicht betreft, zal de rechtbank verdachte (partieel) vrijspreken van het exacte aantal ten laste gelegde kilo’s cocaïne. Vanwege het feit dat een substantieel deel van monsters is getest en het verpakkingsmateriaal geen wezenlijk onderdeel van het gewicht uitmaakt, gaat de rechtbank bij de bewezenverklaring uit van een hoeveelheid cocaïne, waarbij zij opmerkt dat het gaat om een zeer grote hoeveelheid.
7.5Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 september 2007 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 01 januari 2007 tot en met 19 september 2007 te Rotterdam en Weert, in elk geval in Nederland en Costa Rica, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
- -
anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen, en
- -
zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
- -
voorwerpen en vervoermiddelen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar, toen en aldaar opzettelijk:
- -
een loods in Costa Rica gehuurd, en
- -
in een aantal dozen de voormelde hoeveelheid cocaïne verstopt en/of doen verstoppen, en
- -
het vervoer van de verdovende middelen georganiseerd, en
- -
een (dek)lading koffie in gestapelde dozen op pallets in een container naar Nederland doen verschepen, en
- -
in Nederland een loods en vorkheftruck gehuurd, en
- -
vervolgens opdracht gegeven de voormelde container naar een loods in Weert te doen vervoeren, en
- -
meermalen telefoongesprekken gevoerd met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en afleveren en vervoeren van voornoemde verdovende middelen, en
- -
een betaling verricht met betrekking tot de uitvoering van één of meer van die te plegen misdrijven;
3.
hij in de periode van 12 september 2007 tot en met 19 september 2007 te Rotterdam en Weert, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk ongeveer 1 kilogram cocaïne van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I heeft afgeleverd en vervoerd.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8.De kwalificatie
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste van verdachte bewezenverklaarde (onder 1, 2 en 3) betreft de noodzakelijke voorbereidingshandelingen van de invoer van cocaïne, de daadwerkelijke invoer van cocaïne en vervolgens de doorlevering van deze cocaïne binnen Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de drie feiten voortgekomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit, namelijk het naar een loods in Weert vervoeren van een container met cocaïne afkomstig uit Costa Rica,
en is er derhalve sprake van een voortgezette handeling ingevolge artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
2.
medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet door, - een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of daarbij behulpzaam te zijn;
en
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
en
3.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 10a van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 3 is strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van het feit en van verdachte
9.1 De strafbaarheid van het feit
De raadsman voert aan dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, hij van mening is dat verdachte een beroep toekomt op overmacht. Immers vanaf het moment dat verdachte vermoedde dat er daadwerkelijk een hoeveelheid cocaïne aan de partij koffie was toegevoegd, kon hij zich vanwege de ten opzichte van hem geuite bedreigingen niet meer aan het gebeuren onttrekken. Het betrof gelet op de aard van de bedreigingen een (nood)toestand waartegen hij geen weerstand kon bieden. Gelet hierop dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte gedane beroep op overmacht onvoldoende onderbouwd is. Het enkele feit dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat er ten opzichte van hem bedreigingen zijn geuit maakt nog niet dat hem een gerechtvaardigd beroep op overmacht toekomt. In een geval van overmacht dient expliciet te worden aangegeven waar de noodtoestand uit heeft bestaan die maakt dat strafbare gedragingen in deze gerechtvaardigd zijn.
Verdachte heeft slechts in zeer algemene en globale termen gesproken over de aan zijn adres geuite bedreigingen. Alhoewel verdachte daartoe voldoende gelegenheid is geboden heeft hij deze zeer algemene stellingen niet verder verbijzonderd of toegelicht. Ook uit andere omstandigheden, waaronder zijn rol en betrokkenheid ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen kan een dergelijke noodtoestand niet worden afgeleid. Derhalve dient het door verdachte gedane beroep op overmacht naar het oordeel van de rechtbank te worden afgewezen.
9.2 De strafbaarheid van de dader
De raadsman voert hiertoe aan dat mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, hij van mening is dat verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht. Immers vanaf het moment dat verdachte vermoedde dat er daadwerkelijk een hoeveelheid cocaïne aan de partij koffie was toegevoegd, heeft hij zich vanwege de ten opzichte van hem geuite bedreigingen niet meer aan het gebeuren durven te onttrekken. Het betrof gelet op de aard van de bedreigingen een situatie waarbij niet van verdachte verwacht kon worden dat hij enige vorm van weerstand zou bieden. Gelet hierop dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtvervolging.
De rechtbank volstaat hier met de constatering dat zij het beroep van verdachte op psychische overmacht afwijst op grond van het feit dat dit beroep onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank voor het overige ook niet aannemelijk is geworden dat verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt. Voor de nadere overwegingen hiertoe verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder 9.1 (strafbaarheid van het feit) heeft overwogen heeft en hier overeenkomstig van toepassing kan worden geacht.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10.De straffen en/of maatregelen
10.1.De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 4 november 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De officier van justitie heeft bij de bepaling van de gevorderde straf onder meer in aanmerking genomen de (aanzienlijke) rol van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde en de ernst van de strafbare feiten.
10.2.Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank bij de op te leggen straf de volgende omstandigheden in aanmerking te nemen, te weten de rol van verdachte die niet van dien aard was dat hij als initiator van de ten laste gelegde feiten kan worden aangemerkt, het feit dat het over het algemeen gehanteerde uitgangspunt “hoe groter de hoeveelheid hoe hoger de straf” hier gelet op de geringe mate van verwijtbaarheid niet opgaat, de vormverzuimen die er van de zijde van het openbaar ministerie hebben plaatsgevonden, de schorsingsvoorwaarden die enorme beperkingen voor verdachte teweeg hebben gebracht en het feit dat het voorarrest van verdachte gelet op de opgelegde beperkingen onevenredig zwaar is geweest.
Tenslotte verzoekt de raadsman de rechtbank rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
10.3.De overwegingen van de rechtbank
De verdachte heeft samen met anderen per zeeschip een container met een deklading koffie met daarin een zeer grote hoeveelheid cocaïne uit Costa Rica in Nederland gebracht. De rechtbank beschouwt verdachte weliswaar niet als de initiator van de strafbare feiten, doch heeft hij zijn bedrijf wel beschikbaar gehouden voor de import van de container en zich bovendien actief ingespannen om de container in te voeren en door te leveren. Verdachte heeft dan ook een cruciale rol gespeeld bij het hele transport, en met name bij de daadwerkelijke invoer van de lading.
Invoer van cocaïne, in het bijzonder van enorme hoeveelheden zoals bij het onderhavige transport, is een delict dat in hoge mate bijdraagt aan de handel in en het gebruik van cocaïne. Cocaïne levert, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. In het bijzonder geldt dit voor personen in uitgaanscentra, waar jongeren in een uitgelaten stemming extra kwetsbaar zijn en niet zelden op georganiseerde wijze worden aangespoord tot het gebruik van dergelijke middelen, waarvan de consequenties voor de gezondheid onder omstandigheden ernstig kunnen zijn en op langere termijn niet te overzien. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Ook gaat invoer van hoeveelheden cocaïne als in deze zaak, waar sprake is van een straatwaarde van vele tientallen miljoenen euro’s, gepaard met zware, niets ontziende en ontwrichtende criminaliteit.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank ten gunste van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte volgens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet in aanraking is geweest met politie en/of justitie ter zake van hard drugs.
De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank, in het bijzonder gelet op de enorme hoeveelheid cocaïne die is ingevoerd en de rol van verdachte hierbij, het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank bepaalt de gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. De rechtbank houdt echter ten voordele van verdachte rekening met het feit dat in de onderhavige zaak de uit artikel 6 EVRM voortvloeiende redelijke termijn met de duur van ruim twee maanden is overschreden. De rechtbank houdt bij de strafoplegging hiermee rekening, in die zin dat zij één maand zal aftrekken van voornoemde straf.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze straf passend en in overeenstemming met de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, alsmede met de persoon van verdachte zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
10.4.Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat inbeslaggenomen zijn:
- -
een kwitantie van [naam];
- -
een bankafschrift van [bank];
- -
een e-ticket van een vliegreis Amsterdam-San José d.d. mei 2007;
- -
een “Tracking Airway Bill” d.d. juni 2007;
- -
twee houtblokken;
- -
een kluis, merk Du Fahao;
- -
twee bankbescheiden betreffende moneytransfers;
- -
een betalingsbewijs van [vervoersbedrijf] d.d 21 juni 2007;
- -
een creditcard en de bijbehorende creditcard gegevens van de [bank];
- -
een bedrag van € 9.400,--;
- -
een bedrag van € 2.500,--;
- -
twee pakken koffie;
- -
een geel stanleymes;
- -
diverse A4 geprinte e-mail berichten;
- -
het paspoort van verdachte.
Nu met betrekking tot deze voorwerpen niet (meer) wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan verdachte.
11.Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 27, 47, 56 en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10, 10A van de Opiumwet.
3.De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4.De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
5.1Standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat het openbaar ministerie op een drietal gronden niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de vervolging.
5.1.1Vernietiging van de monsters
Het vernietigen van de voor contra-expertise bestemde partij monsters (vermeende) cocaïne getuigt volgens de raadsman van een onprofessionele werkwijze van de Nationale Recherche, van wie met name bij een omvangrijke strafzaak als de onderhavige waarbij grote belangen gemoeid zijn, verwacht mag worden dat zij met de nodige zorgvuldigheid te werk gaat. De vernietiging van de monsters houdt in dat de uitkomst van het deskundigenrapport waarin de testresultaten van de monsters worden beschreven niet langer door de verdediging kan worden betwist, hetgeen een inbreuk oplevert van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Hierbij dient mede in aanmerking te worden genomen dat het deskundigenrapport essentieel is voor een mogelijke bewezenverklaring, aangezien de overige inhoud van het strafdossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit kan worden afgeleid dat de in de zeecontainer aangetroffen stof cocaïne bevat. De raadsman voert aan dat het openbaar ministerie verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vernietiging van de monsters. Het vormverzuim is van dien aard dat gesteld kan worden dat het openbaar ministerie de belangen van de verdachte dermate heeft veronachtzaamd dat diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Overigens kan volgens de raadsman niet gesteld worden dat de belangen van verdachte in voldoende mate zijn gecompenseerd door het onderzoek dat NFI (Nationaal Forensisch Instituut) medewerker dr. Van de Berg naderhand ten aanzien van de bevindingen van drs. R. Jellema heeft uitgevoerd. Immers kan op grond hiervan niet worden nagegaan of het onderzoek van drs. R. Jellema op zich wel deugdelijk is uitgevoerd en met name of er geen verwisseling van de monsters heeft plaatsgevonden.
5.1.2Onrechtmatig handelen van de douanebeambten
Daarnaast voert de raadsman aan dat de douanebeambten ten tijde van het aantreffen van de partij vermeende cocaïne, onrechtmatig zouden hebben gehandeld. De door de douane opgegeven aanleiding om de zeecontainer op verdovende middelen te onderzoeken - zoals weergegeven in het fycoformulier - is volgens de raadsman apert onjuist.
De persoon [naam] was immers al enige tijd geen bestuurder meer van de betreffende onderneming. Bovendien heeft hij geen antecedenten in het kader van de Opiumwet.
De aanvullende stukken van het openbaar ministerie doen vermoeden dat een tip vanuit Costa Rica de werkelijke aanleiding is geweest voor de doorzoeking van de betreffende zeecontainer, hetgeen volgens de raadsman wordt bevestigd door de wijze waarop er door de douane gericht is gezocht naar verdovende middelen.
Daarnaast kan op grond van de in het strafdossier aanwezige bewijsmiddelen worden aangetoond dat het onderzoek in de betreffende zeecontainer onmogelijk kan hebben plaatsgevonden op de manier zoals de douanebeambten dat in hun proces-verbaal hebben beschreven. Men name op videobeelden die zich in het strafdossier bevinden, is te zien dat de zeecontainer te weinig ruimte bevat om - zoals de beambten relateren - over de dozen heen naar achteren te klimmen en vervolgens de pallet af te bouwen. De omstandigheid dat de douanebeambten aantoonbaar onjuist hebben gerelateerd, maakt volgens de raadsman dat hun handelen onrechtmatig moet worden geacht.
Voorts dient de wijze waarop er door de douanebeambten in de zeecontainer stelselmatig en gericht naar verdovende middelen is gezocht, als een opsporingshandeling (doorzoeking ex. artikel 96c van het Wetboek van Strafvordering) te worden aangemerkt, waartoe de douane geen wettelijke bevoegdheid heeft. Nu er bovendien onvoldoende grond was voor een verdenking in het kader van een overtreding van de Opiumwet, heeft de doorzoeking niet alleen onbevoegd maar ook zonder wettelijke grondslag plaatsgevonden. Bovendien hebben de douanebeambten het subsidiariteitsbeginsel geschonden door voorafgaande aan de doorzoeking niet eerst een containerscan te doen.
Deze omstandigheden leveren volgens de raadsman een vormverzuim op ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. In samenhang met hetgeen er voor het overige ten aanzien van het handelen van de douane is aangevoerd, houdt dit een dermate grove veronachtzaming van de belangen van verdachte in dat diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het verweer met betrekking tot het handelen van de douanebeambten dient te worden gepasseerd, dan verzoekt de raadsman de rechtbank alsnog tot het oproepen van de desbetreffende douaniers, teneinde omtrent de gang van zaken te worden gehoord.
5.1.3Onzorgvuldig handelen van het openbaar ministerie
Voorts voert de raadsman aan dat het openbaar ministerie gedurende het onderzoek ter terechtzitting stelselmatig processtukken te laat aan de procespartijen heeft verstrekt. Tevens zou het openbaar ministerie niet voortvarend te werk zijn gegaan en onvoldoende inspanningen hebben verricht om gehoor te geven aan opdrachten die haar door de rechtbank zijn verstrekt. Zodoende heeft de verdediging zich onvoldoende tegen de aanklacht van het openbaar ministerie kunnen verweren, waardoor ernstig tekort is gedaan aan de belangen van de verdachte en diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak.
Tenslotte heeft het openbaar ministerie tot twee maal toe in strijd met de wettelijke regelgeving de verbaliseringsplicht geschonden. Het betreft het bezoek dat de Nationale Recherche heeft gebracht aan de Costa Ricaanse politie, alsmede de voorbespreking met het NFI waarbij vanuit het openbaar ministerie de zaaksofficier en de parketsecretaris betrokken waren. Een dergelijke handelwijze is volgens de raadsman in strijd met het beginsel van “equality of arms”. Immers de inhoud van deze gesprekken zijn hiermee aan het zicht van de rechtbank en de verdediging onttrokken.
Deze, alsmede de hiervoor aangedragen gronden dienen volgens de raadsman dan ook te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
5.2Standpunt van de officier van justitie
5.2.1Vernietiging van de monsters
Ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad worden er hoge eisen gesteld aan een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in het geval van een vormverzuim. In elk geval dient het een onherstelbaar vormverzuim te betreffen, hetgeen alleen aan de orde is bij de vernietiging van de voor contra-expertise bestemde partij monsters (vermeende) cocaïne. Of een verzoek tot contra-expertise dient te worden ingewilligd is volgens de Hoge Raad afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij dient onder meer in aanmerking te worden genomen de gronden waarop het verzoek steunt, het belang van het gevraagde tegenonderzoek, de omstandigheid dat het verzoek op een zodanig tijdstip is gedaan dat een tegenonderzoek feitelijk nog mogelijk is en de vraag of het verzoek niet eerder door de verdediging had kunnen worden gedaan.
Nu de verdediging ten aanzien van de onderhavige strafzaak heeft verzuimd de (inhoudelijke) gronden en het belang aan te geven waarop het verzoek tot een contra-expertise is gestoeld, het verzoek eerst gedaan is op een tijdstip dat dit feitelijk niet meer kon worden uitgevoerd en het verzoek in een eerder stadium door de verdediging had kunnen worden gedaan, kan volgens de officier van justitie niet worden aangenomen dat de verdediging een recht op contra-expertise toekwam.
Mocht desalniettemin een recht op contra-expertise worden aangenomen dan blijkt nergens dat het openbaar ministerie in deze doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte heeft gehandeld. Het openbaar ministerie is er steeds vanuit gegaan dat de monsters nog altijd beschikbaar waren, hetgeen ook kan worden afgeleid uit de proceshouding van het openbaar ministerie ten tijde van het door de verdediging gedane verzoek. Het openbaar ministerie heeft zich op geen enkele manier tegen een contra-expertise verzet en aangegeven haar volledige medewerking te zullen verlenen.
Overigens heeft het enkele feit dat de contra-expertise niet meer kon worden uitgevoerd vanwege de vernietiging van de monsters niet zonder meer tot gevolg dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De verdediging is volgens de officier van justitie voldoende gecompenseerd, zodat verdachte hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Er heeft een tegenonderzoek plaatsgevonden door een deskundige, te weten NFI medewerker dr. Van de Berg waarbij de verdediging de mogelijkheid is geboden vragen te stellen. Daarnaast zijn de deskundigen drs. R. Jellema en E. Colmsee in het bijzijn van de verdediging door de rechter-commissaris gehoord en is de verdediging bovendien in de gelegenheid gesteld ter terechtzitting dr. Van de Berg en drs. R. Jellema nogmaals te bevragen. Aan de hand van de bevindingen van dr. Van de Berg kan volgens de officier van justitie geconcludeerd worden dat het onderzoek ten aanzien van de partij monsters (vermeende) cocaïne op een deugdelijke wijze door het laboratorium van drs. R. Jellema is uitgevoerd en de onderzoeksresultaten derhalve betrouwbaar kunnen worden geacht.
5.2.2Onrechtmatig handelen van de douane
Voor wat betreft de door de raadsman gestelde onrechtmatigheden ten aanzien van het handelen van de douane en de gevolgen hiervan voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, voert de officier van justitie het volgende aan.
Het feit dat in het register van de Kamer van Koophandel de persoon [naam] op enig moment niet meer vermeld stond als bestuurder van de betreffende onderneming, houdt niet automatisch in dat dit ten tijde van de invoer van de cocaïne ook als zodanig in het betreffende register stond aangegeven.
Dergelijke gegevens kunnen volgens de officier van justitie met terugwerkende kracht worden ingevoerd.
Verder biedt het dossier geen enkele ondersteuning voor het feit dat de Nederlandse autoriteiten in deze een tip zouden hebben ontvangen van de Costa Ricaanse autoriteiten.
De douane heeft in het kader van de Algemene wet bestuursrecht bepaalde controlebevoegdheden. De beambten hebben volgens de officier van justitie gedurende het onderzoek van de zeecontainer deze bevoegdheden niet overschreden en zodoende rechtmatig gehandeld. Immers, ingevolge artikel 8j van de Opiumwet juncto artikel 5:18, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht heeft de douane in het kader van haar controlebevoegdheid in zake de Opiumwet de bevoegdheid zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen. Ingevolge het tweede lid van het betreffende artikel is zij bevoegd hiertoe de verpakking te openen. Bovendien heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 oktober 2007 bepaald dat er voor een dergelijke controlebevoegdheid geen verdenking ingevolge het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht is vereist. Naar Nederlands recht waren er in elk geval voldoende feiten en omstandigheden aanwezig die een redelijk vermoeden van schuld opleverden, op grond waarvan de container ook in het kader van de Opiumwet had kunnen worden doorzocht.
5.2.3Onzorgvuldig handelen van het openbaar ministerie
Voor hetgeen er door de raadsman in deze is aangevoerd, kan gesteld worden dat mochten er van de zijde van het openbaar ministerie al fouten zijn gemaakt, deze gedurende het onderzoek ter terechtzitting zijn hersteld. Verdachte is hierdoor verder niet in zijn belangen geschaad. Het contact met het NFI was ingegeven vanwege het feit dat het openbaar ministerie constateerde dat er met het vernietigen van de monsters een verdedigingsbelang was geschonden. Om het nadeel te compenseren heeft het openbaar ministerie contact opgenomen met het NFI met de vraag wat zij in deze zouden kunnen betekenen.
Gelet op het vorenstaande kan hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen gevolgen hebben voor de ontvankelijkheid het openbaar ministerie.
5.3Overwegingen van de rechtbank
5.3.1Vernietiging van de monsters
Ten aanzien van de vernietiging van de voor de contra-expertise bestemde partij monsters (vermeende) cocaïne en de gevolgen hiervan voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat er in deze een recht van de verdediging op contra-expertise bestond. Vanwege de vernietiging van de monsters bleek de contra-expertise feitelijk niet uitvoerbaar. De rechtbank stelt vast dat er daardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim van de zijde van het openbaar ministerie.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt een dergelijk onherstelbaar vormverzuim slechts tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie indien er sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. In dit geval is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zo’n situatie.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat zeer onzorgvuldig handelen ten grondslag heeft gelegen aan de vernietiging van de partij monsters, welk handelen echter er niet op was gericht om doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte zijn procesvoering op enigerlei wijze te benadelen, althans zulks is niet gebleken.
Om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de belangen van verdachte heeft er een beoordeling plaatsgevonden van het onderzoek van drs. R. Jellema door NFI medewerker dr. Van de Berg, waarbij de verdediging in de gelegenheid is gesteld schriftelijke vragen aan deze deskundige te stellen. Bovendien zijn de deskundigen E. Colmsee en drs. R. Jellema in het bijzijn van de verdediging door de rechter-commissaris gehoord en is de verdediging tevens in de gelegenheid gesteld om dr. Van de Berg en drs. R. Jellema ter terechtzitting te bevragen. De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar geen contra-expertise in de feitelijke zin van het woord heeft plaatsgevonden, doch dat hiermee wel een duidelijk beeld is ontstaan van de werkzaamheden die drs. R. Jellema heeft verricht en de waarde die aan zijn bevindingen kan worden toegekend. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte in voldoende mate is gecompenseerd voor het feit dat de voor de contra-expertise bestemde partij monsters is vernietigd.
Gelet op het vorenstaande kan hetgeen door de raadsman in deze is aangedragen dan ook geen gevolgen hebben voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Voor zover de raadsman aanvoert dat dr. Van de Berg weliswaar de onderzoeksresultaten kan beoordelen, doch op grond hiervan niet kan worden aangetoond dat het onderzoek op zich deugdelijk door drs. R. Jellema is uitgevoerd (vervuiling van de gebruikte apparatuur, verwisseling van de partij monsters), volstaat de rechtbank hier met de constatering dat uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet valt op te maken dat er zich te dien aanzien onregelmatigheden hebben voorgedaan. Hetgeen door de raadsman hierover is aangevoerd kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Voor de nadere overwegingen ter zake verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiertoe onder de bewijsvoering zal overwegen.
5.3.2Onrechtmatig handelen van de douane
Voor wat betreft het door de raadsman aangevoerde vermeend onrechtmatig handelen van de douane en de gevolgen hiervan voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting geen reden om aan te nemen dat de betreffende douanebeambten opzettelijk onjuist hebben gerelateerd over de aanleiding om de betreffende zeecontainer te onderzoeken op de aanwezigheid van verdovende middelen. Immers, ingevolge artikel 8j van de Opiumwet juncto artikel 5:18, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht heeft de douane in het kader van haar controlebevoegdheid in zake de Opiumwet de bevoegdheid zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen. Ingevolge het tweede lid van het betreffende artikel is zij bevoegd hiertoe de verpakking te openen.
Bovendien heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 oktober 2007 ( LJN: BA 7911) bepaald dat voor de in artikel 8j bedoelde controlebevoegdheid niet is vereist dat er sprake is van een verdenking ter zake van enig strafbaar feit.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de douanebeambten bevoegd waren de betreffende zeecontainer op de aanwezigheid van verdovende middelen te onderzoeken op de wijze waarop zij daar in het onderhavige geval uitvoering aan hebben gegeven.
Daarbij merkt de rechtbank op dat ware er sprake geweest van een tip van de Costaricaanse autoriteiten, zoals door de verdediging gesuggereerd, ook als gevolg van artikel 9 Opiumwet een doorzoekingsbevoegdheid van de container zou hebben bestaan. De douanebeambten hadden er dan ook geen enkel belang bij om onjuist te relateren.
Daarnaast voert de raadsman aan dat de douane aantoonbaar onjuist heeft gerelateerd over de wijze waarop zij het onderzoek in de betreffende container heeft uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van de videobeelden niet kan worden vastgesteld dat de douane de gang van zaken onjuist in het proces-verbaal heeft weergegeven aangezien er op deze beelden te zien is dat er aan de bovenkant tussen de pallets en de zeecontainer nog voldoende ruimte resteert om over de pallets heen te kruipen. Voor het overige heeft de rechtbank ook hier geen enkele concrete aanwijzing om aan te nemen dat de douane de zaken in deze verkeerd heeft voorgespiegeld. Immers, zij had ook op enige andere manier bij de betreffende dozen kunnen komen, namelijk door de container geheel uit te laden en de dozen één voor één af te stapelen.
Voorts ziet de rechtbank niet in op grond waarvan de douane een containerscan had dienen te verkiezen boven het onderzoek zoals dit door haar is uitgevoerd. Beide manieren dienen er toe te controleren of er zich in de zeecontainer geen andere goederen bevinden dan volgens de desbetreffende papieren aangegeven en kunnen gelet op de aard van het te onderzoeken object als gelijkwaardige onderzoekshandelingen worden aangemerkt. Het subsidiariteitsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank in deze dan ook niet geschonden.
5.3.3Onzorgvuldig handelen door het openbaar ministerie
Voor wat betreft hetgeen door de raadsman is aangevoerd ten aanzien van het stelselmatig te laat inbrengen van de stukken en het in onvoldoende mate verrichten van inspanningen teneinde aan de door de rechtbank verstrekte opdrachten te voldoen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie weliswaar op meerdere momenten op een ongunstig moment, namelijk kort voor de terechtzitting processtukken aan de verdediging heeft verstrekt, doch dat er voor de rechtbank geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat dit opzettelijk ter benadeling van verdachte is gedaan. Voor zover de verdediging hierdoor is benadeeld, is dit door de rechtbank gecompenseerd door de verdediging extra tijd te gunnen voor de bestudering van de stukken. In zoverre dit onnodige vertraging heeft opgeleverd zal door de rechtbank bij de strafmaat rekening hiermee worden gehouden in het kader van de overschrijding van de redelijke termijn. Daar waar de rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie te weinig inspanningen heeft verricht ten aanzien het opsporen van [getuige 1] en [getuige 2] is de rechtbank van oordeel dat de verdediging in voldoende mate is gecompenseerd doordat de rechtbank, evenals de officier van justitie, de verklaring van [getuige 4] op dit punt zal uitsluiten van de bewijsvoering.
Voor wat betreft de door de raadsman aangevoerde schending van de verbaliseringsplicht overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat de door de raadsman bedoelde gesprekken niet als een opsporingshandeling kunnen worden aangemerkt en er derhalve ook geen sprake kan zijn van een vormverzuim aan de zijde van het openbaar ministerie.
Immers is de rechtbank gedurende het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat deze gesprekken louter oriënterend van aard zijn geweest en dat hier geen onderzoekshandelingen uit zijn voortgevloeid waarover ingevolge de wettelijke bepalingen gerelateerd had dienen te worden.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen gevolgen kan hebben voor de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Uit onderzoek is de rechtbank gebleken dat verdachte Nederlander is, dat het onder 2 ten laste gelegde feit door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en dat op dat feit door de wet van Costa Rica, waar het onder meer zou zijn begaan, straf is gesteld.
De rechtbank is verder niet gebleken van omstandigheden die van invloed zijn op de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6.Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 30 september 2009 gevorderd dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard.
7.2 Standpunt van de verdediging
7.2.1Ten aanzien van de (vermeende) cocaïne
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden aangetoond dat de op 13 september 2007 in de zeecontainer aangetroffen partij wit poeder, cocaïne bevat. Hiertoe voert de raadsman het volgende aan.
12.Beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar en 11 maanden;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave van:
- -
een kwitantie van [naam];
- -
een bankafschrift van [bank];
- -
een e-ticket van een vliegreis Amsterdam-San José d.d. mei 2007;
- -
een “Tracking Airway Bill” d.d. juni 2007;
- -
twee houtblokken;
- -
een kluis, merk Du Fahao;
- -
twee bankbescheiden betreffende moneytransfers;
- -
een betalingsbewijs van [vervoersbedrijf] d.d 21 juni 2007;
- -
een creditcard en de bijbehorende creditcard gegevens van de [bank];
- -
een bedrag van € 9.400,--;
- -
een bedrag van € 2.500,--;
- -
twee pakken koffie;
- -
een geel stanleymes;
- -
diverse A4 geprinte e-mail berichten;
- -
het paspoort van verdachte,
aan verdachte
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis per heden.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, M.B.T.G. Steeghs en
M.J.H. van den Hombergh, rechters, van wie mr. M.B.T.G. Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van mrs. P.C.W. Gubbels-Willems en R.P. van der Pijl als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 4 december 2009.