HR 20 maart 2007, LJN AZ3867; HR 6 november 2012, LJN BX0863.
HR, 16-04-2013, nr. 11/03723
ECLI:NL:HR:2013:BZ7170, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-04-2013
- Zaaknummer
11/03723
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BZ7170
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ7170, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑04‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2011:BR1509, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ7170
ECLI:NL:PHR:2013:BZ7170, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑02‑2013
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2011:BR1509
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ7170
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0179
Uitspraak 16‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Brandstichting. Levensgevaar voor een ander. Art. 157 Sr. HR herhaalt toepasselijke overweging uit HR LJN BG1653. De gebezigde bewijsmiddelen, waaruit kan worden afgeleid dat brand is gesticht in een woning in een complex van naast en boven elkaar gelegen woningen, op een tijdstip waarop, naar algemeen bekend is, de kans zeer groot is dat minstens een deel van de bewoners van de omliggende woningen thuis is, de bewoners van 2 ondergelegen woningen inderdaad thuis waren, en verdachte door het openen van kranen van een gasfornuis had bewerkstelligd dat in de woning gas uitstroomde, kunnen ’s Hofs oordeel dragen dat naar algemene ervaringsregels levensgevaar voor anderen voorzienbaar was. CAG: anders.
16 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/03723
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 juli 2011, nummer 21/001777-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen betreft ten aanzien van feit 4 en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst ten aanzien van het als feit 4 bewezenverklaarde de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat van de brandstichting levensgevaar voor personen te duchten is geweest.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 31 augustus 2008 in de gemeente Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [a-straat 1]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de inboedel van) die woning gedeeltelijk is verband, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning, en levensgevaar voor meer personen aanwezig in naast/boven/onder gelegen woningen te duchten was."
3.2.2. Voor zover voor beoordeling van het middel van belang steunt deze bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen:
"(8) Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van een technisch sporenonderzoek op 31 augustus 2008 in zake het overlijden van [slachtoffer], opgesteld op 5 november 2008 (als bijlage op pagina's 1912 tot en met 1915 van het proces-verbaal genummerd 08-346223) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
Aanleiding onderzoek
Op 31 augustus (het hof begrijpt: 2008) omstreeks 05.58 uur werd telefonisch bij het Regionaal Meldcentrum te Apeldoorn melding gemaakt van een ontploffing in perceel de [a-straat 1] te Apeldoorn. De ruiten van genoemd perceel zouden eruit zijn gevlogen tengevolge van deze ontploffing. Ter plaatste gekomen brandweerpersoneel zag dat er in het perceel brand woedde. (...)
Onderzoek Plaats Delict
Er werd onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van brandversnellende middelen in de woning. In de woning werden meerdere indicaties aangetroffen voor de aanwezigheid van brandversnellende middelen.
(...)
Op de vloer in de woonkamer en de slaapkamer waren sprenkelsporen van een brandversnellend middel zichtbaar. Op diverse plaatsen waren voorwerpen laag bij of op de vloer aangeschroeid.
(9) Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, opgesteld op 26 november 2008 (als bijlage op pagina 1902 van het proces-verbaal, genummerd 08-346223) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
De woning van het slachtoffer betrof een flatwoning op de tweede woonlaag van een flat met vier woonlagen.
(10) Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, opgesteld op 22 september 2008 (als bijlage op pagina 1954 van het proces-verbaal, genummerd PL0600/08-346223) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
Op 31 augustus 2008 omstreeks 05.58 uur kwam er bij de meldkamer van regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland een melding van een brand in een woning, aan de [a-straat] te Apeldoorn.
Door personeel van de brandweer werden diverse brandhaarden aangetroffen
(11) Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van technisch sporenonderzoek op 1 en 2 september 2008 ter zake van het overlijden van [slachtoffer], opgesteld op 3 november 2008 (als bijlage op pagina's 1935 en 1936 van het proces-verbaal, genummerd 08-346223) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten:
Samenvatting en bevindingen
Het brandbeeld in de woning kon passen bij een snelle verbranding van vluchtige stoffen.
Tijdens ons onderzoek was door ons meerdere malen de geur van benzine waargenomen. (...)
(12) Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 878 van het proces-verbaal, genummerd PL 0620/08-346223) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1] (afgelegd op 31 augustus 2008):
Vanmorgen, zondag 31 augustus 2008 omstreeks 05.00 uur, werd ik wakker (...). Ik bevond mij overigens in de slaapkamer in mijn woning aan de [a-straat 2] te Apeldoorn. (...) Daarna ben ik weer (...) in slaap gevallen.
Ik werd weer wakker van een geluid, het betrof een harde knal, gevolgd door glasgerinkel. Mijn vriendin was ook wakker geworden. Mijn vriendin was eerder aangekleed en zij is als eerste naar buiten gelopen naar de voorzijde van het appartementencomplex aan de [a-straat], waarin mijn woning, nummer [2], is gevestigd. Ik ben daarna naar buiten gelopen en zag dat er rook kwam uit een huis dat ook in hetzelfde appartementencomplex is gevestigd als dat van ons. Die rook kwam uit een woning, die op de eerste verdieping gevestigd is. Die woning zit, als je voor het pand staat, rechtsboven mijn woning. Ik zag ook vuur uit het raam komen en ik was bang dat het vuur zou overslaan op de coniferen, die bij mij in de tuin staan.
(13) Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 886 van het proces-verbaal, genummerd PL 0624/08-346223) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2] (afgelegd op 31 augustus 2008):
Op 31 augustus 2008 ben ik getuige geweest van een brand en/of ontploffing.
Op 31 augustus 2008 omstreeks 02.30 uur bevond ik mij in het appartementencomplex gelegen op de [a-straat 3] te Apeldoorn Ik woon daar op de begane grond. Op het genoemde tijdstip bevond ik mij in de slaapkamer. Omstreeks 06.00 uur werd ik wakker, omdat ik een doffe knal hoorde met daarop glasgerinkel. Ik hoorde dit geluid uit een van de appartementen boven mij vandaan komen. Ik ben gaan kijken wat er aan de hand was. Ik liep naar de voorkant van mijn woning en zag vanuit mijn voortuin dat er rook uit het appartement op de eerste verdieping boven mij kwam.
(14) Het deskundigenrapport, onderzoek naar brandversnellende middelen naar aanleiding van een brand te Apeldoorn op 31 augustus 2008, opgemaakt door ing. L.J.C. Peschier, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 16 september 2008 (als bijlage op pagina 2256 van het proces-verbaal, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Naar aanleiding van bovenvermelde brand heeft het NFI vier stukken van overtuiging ontvangen voor onderzoek naar de aanwezigheid van brandversnellende middelen. De conclusie van het rapport is dat hierin motorbenzine is aangetoond.
(15) Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina's 710 tot en met 712 van het proces-verbaal, genummerd PL 0620/08-346223) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 3] (afgelegd op 2 september 2008):
Als brandwacht/medewerker repressieve dienst ben ik werkzaam bij de beroepsbrandweer Apeldoorn.
Op zondag 31 augustus 2008 had ik dienst. Zo tegen 06:00 uur ging mijn pieper, op het scherm van de pieper zag ik dat het ging om een woningbrand aan de [a-straat 1] te Apeldoorn.
Ik hoorde een sissend geluid dat uit de keuken kwam. In de keuken zag ik een gasfornuis en ik draaide hierop de gastoevoer dicht middels de hoofdkraan boven het gasfornuis. Ik zag dat er twee van de bedieningsknoppen van het gasfornuis in een andere stand stonden en dat deze kennelijk waren opengedraaid. Ik heb zelf niet aan de bedieningsknoppen van het gasfornuis gezeten."
3.3. In art. 157 Sr is straf bedreigd tegen onder anderen degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten is. Om in rechte zodanig gevaar als vaststaand te kunnen aannemen is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of dit gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest (vgl. HR 17 februari 2009, LJN BG1653, NJ 2009/120).
3.4. Nu uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de brand is gesticht in een woning die deel uitmaakt van een complex van naast en boven elkaar gelegen woningen, de brand is gesticht op een tijdstip waarop, naar van algemene bekendheid is, de kans zeer groot is dat minstens een deel van de bewoners van de omliggende woningen thuis is, de bewoners van twee ondergelegen woningen inderdaad thuis waren, en de verdachte, alvorens de brandbare stoffen tot ontsteking te brengen, door het openen van kranen van een gasfornuis had bewerkstelligd dat in de woning gas uitstroomde, kunnen de bewijsmiddelen het oordeel van het Hof dragen dat naar algemene ervaringsregels levensgevaar voor andere personen voorzienbaar was.
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak, waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 16 april 2013.
Conclusie 19‑02‑2013
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/03723
Mr. Machielse
Zitting 19 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 13 juli 2011 voor 2: verkrachting, terwijl het misdrijf de dood ten gevolge heeft, 3: diefstal en 4 primair: medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar.
2.
Verdachte heeft cassatie doen instellen. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof de verklaringen van de getuige [getuige] heeft gedenatureerd omdat deze getuige niet heeft verklaard dat verdachte door geweld seks heeft afgedwongen met het slachtoffer. Volgens de steller van het middel kan niet uit de verklaringen van deze getuige worden afgeleid dat hij van verdachte heeft gehoord dat verdachte het geweld heeft toegepast om het seksueel binnendringen mogelijk te maken, maar hoogstens dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de situatie nadat hij het slachtoffer een duw heeft gegeven.
3.2.
Als feit 2 heeft het hof bewezen verklaard dat
"hij op 31 augustus 2008 in de gemeente Apeldoorn door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], te weten het brengen/duwen van zijn, verdachtes penis in de anus van [slachtoffer] en welk geweld hierin heeft hebben bestaan dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk (krachtig) in bedwang heeft gehouden waardoor de borstkas werd bekneld en/of waardoor zij werd gesmoord, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden".
3.3.
De bewijsmiddelen 4 en 5 houden verklaringen in van de getuige en medeverdachte [getuige]. Deze getuige heeft verdachte horen zeggen dat hij seks wilde met het slachtoffer, dat het slachtoffer niet meer wilde en dat zij verdachte duwde, dat verdachte door wilde gaan en haar ook duwde, waarbij zij is gevallen en haar bewustzijn heeft verloren. Het hof heeft uit deze verklaring kunnen afleiden dat het slachtoffer geen seksuele penetratie meer wilde maar dat verdachte fysieke kracht heeft gebruikt om zijn zin te krijgen.
Aldus heeft het hof aan de verklaring van de getuige geen andere betekenis gegeven dan welke deze daaraan klaarblijkelijk zelf heeft gehecht, te weten dat verdachte hoe dan ook wilde doorgaan met hetgeen waarmee hij bezig was, ook tegen de zin van het slachtoffer. Aldus begrepen is deze verklaring redengevend voor de bewezenverklaring.1.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over de veroordeling voor feit 4. Uit de bewijsconstructie is volgens de steller van het middel niet af te leiden dat van de brandstichting levensgevaar te duchten is geweest voor anderen.
4.2.
Als feit 4 primair heeft het hof bewezen verklaard dat
"hij op 31 augustus 2008 in de gemeente Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [a-straat 1]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in uitdrukking gebracht met (één) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de inboedel van) die woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan algemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning en levensgevaar voor meer personen aanwezig in naast/boven/onder gelegen woningen te duchten was".
4.3.
Bewijsmiddel 8 maakt gewag van een ontploffing 's morgens om 5:58 uur. In het perceel woedde brand op het moment dat de brandweer aankwam. Het betreft, zo houdt bewijsmiddel 9 in, een flatwoning op de tweede woonlaag van een flat met vier woonlagen. Bewijsmiddel 12 houdt een verklaring in van een bewoner van het gebouw. Toen deze buiten op straat stond zag hij dat er rook en vuur uit de woning kwamen die op de eerste verdieping is gevestigd, rechtsboven de woning van deze getuige. Bewijsmiddel 13 bevat een verklaring van de onderbuurman die 's morgens een doffe knal hoorde met daarop glasgerinkel en rook uit het appartement op de eerste verdieping zag komen toen hij naar buiten was gegaan. Bewijsmiddel 15 houdt de verklaring in van iemand van de brandweer. Bij het betreden van de woning hoorde hij een sissend geluid uit de keuken. Hij zag dat twee van de bedieningsknoppen van het gasfornuis waren opengedraaid.
Dat levensgevaar van de brandstichting te duchten was is mijns inziens niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen af te leiden. Er zijn indicaties voor het ontstaan van een dergelijk gevaar. Ik wijs op het feit dat het om een flatgebouw gaat, dat de woning zich kennelijk op de eerste woonlaag bevond, dat de brand is gesticht op zondagochtend omstreeks 6:00 uur en dat de gaskranen zijn opengezet. Of het levensgevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest2. staat mijns inziens echter daarmee nog onvoldoende vast. Met name is niet duidelijk welke gevaarzetting voor andere bewoners van het gebouw verbonden is geweest aan het openstaan van de gaskranen, noch welk risico deswege bestond voor de brandweerman die de woning heeft betreden.
Naar mijn mening is het tweede middel gegrond.
5.1.
Het derde middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. Op 26 juli 2011 is cassatie ingesteld maar het dossier is niet binnen zes maanden daarna ter administratie van de Hoge Raad ontvangen.
5.2.
De stukken zijn inderdaad eerst op 22 juni 2012 ter administratie van de Hoge Raad ontvangen. Aldus is de door de Hoge Raad op zes maanden gestelde inzendtermijn met bijna vijf maanden overschreden.
6.
Het eerste middel faalt en kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het tweede middel is terecht voorgesteld, evenals het derde middel.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen betreft ten aanzien van feit 4 en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Het hof zal de straf opnieuw hebben te bepalen, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑02‑2013
HR 5 oktober 2010, LJN BN1700; HR 5 juni 2012, NJ 2012, 670 m.nt. F.W. Bleichrodt