Hof Arnhem, 13-07-2011, nr. 21-001777-10
ECLI:NL:GHARN:2011:BR1509, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
13-07-2011
- Zaaknummer
21-001777-10
- LJN
BR1509
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2011:BR1509, Uitspraak, Hof Arnhem, 13‑07‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ7170, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2010:BM3556, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ7170
Uitspraak 13‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Veroordeling tot 8 jaar gevangenisstraf voor verkrachting met de dood als gevolg, diefstal en medeplegen van brandstichting.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001777-10
Uitspraak d.d.: 13 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 6 mei 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
thans verblijvende in [verblijfplaats], gevangenis [verblijfplaats] te [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouwe, mr C. Maat, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Het hof nummert de tenlastegelegde feiten als feit 1, 2, 3 en 4.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
feit 1 primair:
hij op of omstreeks 31 augustus 2008 in de gemeente [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] (krachtig) in bedwang heeft gehouden terwijl zij met haar gezicht in een (kussen van een) bank lag/werd gedrukt, waardoor de borstkas werd bekneld en/of waardoor zij werd gesmoord, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten verkrachting en/of diefstal van een tas en/of een portemonnee met inhoud, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of een ander of anderen straffeloosheid te verzekeren;
feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 31 augustus 2008 in de gemeente [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere ribbreuken, kneuzingen aan de borstkas en onderrug en een bloeduitstorting aan het strottenhoofd), heeft toegebracht, door het opzettelijk toebrengen van langdurig en/of fors stomp/botsend dan wel samendrukkend geweld en/of het smoren/drukken van die [slachtoffer] in een (kussen van een) bank, tengevolge waarvan deze [slachtoffer] is overleden;
feit 2:
hij op of omstreeks 31 augustus 2008 in de gemeente [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handeling(en) die (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het brengen/duwen van zijn, verdachtes penis in de vagina en/of anus en/of mond van die [slachtoffer] en/of welk geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) en/of welke bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft hebben bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] opzettelijk (krachtig) in bedwang heeft/hebben gehouden terwijl zij met haar gezicht in een (kussen van een) bank lag/werd gedrukt, waardoor de borstkas werd bekneld en/of waardoor zij werd gesmoord, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 3
hij op of omstreeks 31 augustus 2008 in de gemeente [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] opzettelijk (krachtig) in bedwang heeft/hebben gehouden terwijl zij met haar gezicht in een (kussen van een) bank lag/werd gedrukt, waardoor de borstkas werd bekneld en/of waardoor zij werd gesmoord, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 4 primair:
hij op of omstreeks 31 augustus 2008 in de gemeente [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [straatnaam] nr. 127), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de inboedel van) die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een/of meer perso(o)n(en) aanwezig in naast/boven/onder gelegen woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
feit 4 subsidiair:
[getuige] op of omstreeks 31 augustus 2008 in de gemeente [plaatsnaam] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [straatnaam] nr. 127), immers heeft die [getuige] toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de inboedel van) die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een/of meer perso(o)n(en) aanwezig in naast/boven/onder gelegen woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk samen met die [getuige] benzine te halen en/of door die [getuige] toegang tot voornoemde woning te verschaffen (door middel van een eerder weggenomen huissleutel) en/of door in de onmiddellijke nabijheid van de plaats van het misdrijf op de uitkijk te gaan staan, teneinde in geval van onraad die [getuige] te kunnen waarschuwen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsvrouwe van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde (doodslag subsidiair zware mishandeling met de dood als gevolg).
Met de advocaat-generaal is het hof verder van oordeel dat de verdachte veroordeeld dient te worden veroordeeld voor het onder 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde. Feit 3 heeft verdachte bekend.
Door de raadsvrouwe is vrijspraak bepleit van het onder feit 2 tenlastegelegde. Het hof is evenwel van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen - die hieronder deels genoemd zullen worden en die later in het geval cassatie wordt ingesteld in de aanvulling op het arrest volledig worden uitgewerkt - tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
Met betrekking tot feit 2
Scenario 2
In de bewijsconstructie maakt het hof geen gebruik van het zogenaamde scenario 2, zoals de rechtbank wel heeft gedaan in haar vonnis en de advocaat-generaal in haar requisitoir.
In april 2009 zijn door de politie aan de heer Van Driessche, forensisch patholoog bij het NFI zeven scenario's voorgelegd voorzien van een aantal vragen, waarbij de centrale vraag was: 'welk scenario past het best bij de sectiebevindingen?'.
Uit het schriftelijk requisitoir van de officier van justitie begrijpt het hof dat scenario 2 is opgesteld door de politie en de officier van justitie en dat de overige scenario's zijn opgesteld op basis van de door de verdachte afgelegde verklaringen.
Bij het opstellen van scenario 2 hadden de politie en de officier van justitie de beschikking over het rapport van 13 maart 2009, opgesteld door Van Driessche en Kubat, beiden verbonden aan het NFI met als onderwerp 'Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood'.
In het rapport wordt onder meer aangegeven welke letsels er bij het slachtoffer [slachtoffer] zijn aangetroffen, wanneer deze letsels zouden zijn opgelopen (volgens beiden bij leven) en hoe deze letsels opgelopen zouden kunnen zijn (door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en/of samendrukken geweld, zoals bijvoorbeeld ten gevolge van vallen, stoten, slaan of het samendrukken).
Met de aldus beschikbaar gekomen kennis en bevindingen verbaast het niet dat de politie en de officier van justitie een scenario weten op te stellen waarvan Van Driessche in zijn (vervolg-)rapport van 18 mei 2009 stelt dat alle aangetroffen letsels in dat scenario een mogelijke verklaring hebben.
Dat scenario (scenario 2) wordt aldus niet weersproken door de bevindingen van Van Driessche, maar dat betekent niet dat voldoende vast staat dat hetgeen in de nacht van 31 augustus 2008 heeft plaatsgevonden (dus) overeenkomt met dat scenario. In de eerste plaats zijn er scenario's denkbaar die niet aan Van Driessche zijn voorgelegd en die evenmin weersproken zullen worden door diens bevindingen. In de tweede plaats worden in scenario 2 omstandigheden genoemd die weliswaar niet weersproken worden door de bevindingen van Van Driessche, maar die er evenmin uit volgen, zoals de veronderstelling dat verdachte het slachtoffer in bedwang heeft gehouden door haar bij de polsen te pakken en de polsen op haar rug te houden. Zoals Van Driessche ter zitting van het hof heeft bevestigd kan de kneuzing aan de onderrug veroorzaakt zijn door het vastpakken van het slachtoffer bij de polsen en door het op de rug drukken van die polsen, maar het letsel kan ook op andere wijze zijn veroorzaakt.
Gelet op het feit dat het hof geen gebruik maakt van scenario 2, komt het hof niet toe aan een groot deel van hetgeen door de raadsvrouwe naar voren is gebracht, omdat dat juist betrekking heeft op scenario 2. Hoewel het hof het dus met de raadsvrouwe eens is dat voor de bewijsconstructie geen gebruik gemaakt kan worden van scenario 2, komt het wel tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde en wel op grond van de hieronder genoemde verklaringen en rapportages.
Afgelegde verklaringen en opgestelde rapportages in verband met het bewijs van verkrachting
Ter zitting van de rechtbank op 21 april 2010 heeft de verdachte verklaard dat hij het slachtoffer drugs heeft gegeven en dat er vervolgens geslachtsgemeenschap heeft plaats gevonden. Toen hij klaar was, merkte verdachte dat het slachtoffer niet meer reageerde.
Verdachte heeft op 18 maart 2009 tijdens zijn 24e verhoor bij de politie verklaard dat hij seks heeft gehad met het slachtoffer, eerst oraal, toen vaginaal en daarna anaal. Tijdens de anale seks lag het slachtoffer op de bank en nadat de verdachte klaar was, merkte hij (zoals gezegd) dat het slachtoffer niet meer ademde. Verdachte is op een gegeven moment naar buiten gegaan, weg uit de woning en daarvandaan, waar hij [getuige] tegen kwam. Tegen [getuige] heeft hij gezegd dat er iets ergs was gebeurd, namelijk die vrouw had een hartstilstand en dat hij seks met die vrouw heeft gehad.
Medeverdachte [getuige] heeft op 25 februari 2009 in zijn derde verhoor verklaard dat hij (in de nacht van 31 augustus 2008) - inderdaad - verdachte tegen kwam en dat verdachte hem vertelde dat hij de vrouw drugs had gegeven en dat hij wilde vrijen. Tijdens het vrijen wilde de vrouw niet meer. Verdachte wilde klaarkomen, maar dat wilde de vrouw niet, omdat verdachte niet genoeg drugs bij zich had. Daarna zou er door verdachte geweld zijn toegepast tegen de vrouw. [getuige] heeft letterlijk verklaard (p. 470):
'Zij gingen vrijen. Toen ze gemerkt had dat er weinig spul was, niet voldoende, toen heeft ze gezegd van NU ophouden (....)'. Hij zegt heb haar laten blowen. Zij duwde mij, ik duwde terug. Zij viel (....). (....) was flauwgevallen. Ik dacht als ze is flauwgevallen, ik doe toch uitbrengen wat ik wil. Vrijen, ik ga toch vrijen. Hij heeft toch gevreeën.'
Volgens deze verklaring heeft [getuige] dus van de verdachte gehoord dat de verdachte en het slachtoffer seks hebben gehad, dat het slachtoffer op een gegeven moment niet meer verder wilde, dat verdachte geweld tegen het slachtoffer heeft gebruikt en dat de verdachte vervolgens verder gegaan is met seksuele handelingen.
Ook in het vierde verhoor op 26 februari 2009 heeft [getuige] vergelijkbaar verklaard en bovendien dat verdachte hem heeft verteld dat verdachte na de seks constateerde dat het slachtoffer niet meer bewoog. [getuige] heeft (onder meer) het volgende verklaard over wat hij in de nacht van 31 augustus 2008 van de verdachte hoorde (p. 526 en 527):
'Als eerste ze had hem gepijpt, maar dat duurde lang, hij was onder effect van drugs en kon niet snel klaar komen. Zij werd er moe van. Zij zei geef mij het spul dan kan ik daarna doorgaan. Hij zei nee, laat mij eerst klaar komen dan krijg jij dat spul. Maar toen deed ze moeilijk tegen hem. (...) Zij wou hem uit huis hebben. Zij had hem al door dat hij niks meer had. Zij ging schreeuwen omdat zij ook behoeftes had. (...) Hij zei ik duwde haar, zij viel tegen de hoek van de tafel. Maar zij stond niet op. (....) Hij ging gewoon door met haar vrijen. (....) Hij zei toen ik klaar met haar was beweegde zij niet. Hij ging schudden en zij beweegde niet.'
Volgens het rapport 'Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood' van 13 maart 2009 kunnen de gegevens verkregen door de sectie op het lichaam van het slachtoffer als volgt worden geïnterpreteerd (p. 4):
'Er werden meerdere onderhuidse bloeduitstortingen gezien verspreid over het lichaam, er was kneuzing van het vetweefsel van de borstkas en de rug en er waren ribbreuken beiderzijds, alle bij leven opgelopen. De letsels waren opgeleverd door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en/of samendrukkend geweld, zoals bijvoorbeeld ten gevolge van vallen, stoten, slaan of hard samendrukken. (.....) De letsels aan borstwand en rug zouden kunnen passen bij krachtig in bedwang houden. Bij dateringsonderzoek toonden de ribbreuken een aspect als zijnde kort voor de dood opgelopen. Bij dateringsonderzoek toonden de kneuzingsletsels aan borst en rug een dubieus aspect, doch lijkt oplopen hiervan een half uur of meer voor het overlijden hoogst onwaarschijnlijk.'
In het rapport van 18 mei 2009 stelt Van Driessche (p. 4):
'De (....) letsels zijn alle bij leven opgelopen. (....) De letsels aan rechterbovenarm, rechteronderbeen, linkerknie en linkeronderbeen kunnen opgeleverd zijn door (zich) stoten, vallen, slaan etc. De kneuzingen aan borstkas en onderrug betreffen letsels over een groter gebied en passen het best bij ontstaan door langdurig dan wel forse druk ter plaatse. De ribbreuken kunnen zowel door lokaal stomp/botsend geweld als samendrukkend geweld zijn opgeleverd.'
Bij het rapport van 13 maart 2009 is als bijlage gevoegd een verslag letseldateringsonderzoek van Van de Goot van 25 november 2008. Onder meer luidt zijn conclusie dat op grond van zijn onderzoek het beeld beter past bij a-vitaal letsel dan bij vitaal letsel. Daarbij wordt de opmerking gemaakt dat de letsels zijn blootgesteld aan hitte-inwerking en dat hierdoor uitslagen vals positief of negatief kunnen worden.
Mede gelet op deze bevindingen heeft het hof het nodig gevonden om zowel Van Driessche als Van de Goot op zitting van 29 juni 2011 te horen. Aan Van Driessche is onder meer gevraagd hoe zijn conclusie – namelijk dat de letsels bij leven zijn opgelopen – zich verhoudt met de conclusie van Van de Goot. Van Driessche heeft hierop geantwoord dat Van de Goot slechts een deelonderzoek heeft verricht en dat de gegevens van dat onderzoek zijn gevoegd bij de overige gegevens en dat gelet op het totaalbeeld de conclusie moet zijn dat de letsels bij leven zijn opgelopen.
Gelet hierop gaat het hof er van uit dat de geconstateerde letsels bij leven zijn opgelopen.
Uit de verklaringen van [getuige] leidt het hof af dat verdachte aan [getuige] in de nacht van 31 augustus 2008 heeft verteld dat hij (verdachte) het slachtoffer heeft verkracht, haar, voor verdachte kenbaar, tegen haar zin heeft gepenetreerd of althans is blijven penetreren. Volgens [getuige] heeft verdachte hem immers verteld dat het slachtoffer op een gegeven moment niet meer door wilde gaan met de seksuele handelingen, waarna verdachte geweld heeft gebruikt en - kennelijk tegen de wil van het slachtoffer - door is gegaan met de seksuele handelingen.
[getuige] over verschillende onderwerpen (in het bijzonder betreffende zijn rol bij wat verder in die nacht is gevolgd, de brandstichting) wisselend heeft verklaard, acht het hof de verklaring van [getuige] op dit punt (namelijk dat hij in de nacht van 31 augustus van 2008 heeft gehoord van de verdachte dat de verdachte door geweld seks heeft afgedwongen bij het slachtoffer) voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te bezigen, omdat dit punt voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De verklaringen van [getuige] op dit punt worden op onderdelen bevestigd door die van de verdachte, namelijk dat er tussen de verdachte en het slachtoffer (in ruil voor drugs) seksuele handelingen plaatsvonden, dat in de eerste plaats sprake was van orale seks, dat de verdachte toen hij klaar was met de seksuele handelingen merkte dat het slachtoffer niet meer reageerde en dat verdachte toen hij het huis van het slachtoffer verliet [getuige] tegen kwam en hem heeft verteld over de seks met het slachtoffer en het niet meer reageren van het slachtoffer.
De verklaringen van [getuige] met betrekking tot de toepassing van geweld worden bevestigd door de bevindingen van de forensisch patholoog. Deze bevestiging betreft niet zozeer het door [getuige] omschreven geweld (duwen), maar wel dat er geweld is gebruikt. Er is op meerdere plekken op het lichaam van het slachtoffer letsel geconstateerd waarvan hoogst) waarschijnlijk is dat dat letsel is ontstaan kort voor het intreden van de dood.
Dat het geweld is toegepast om seks af te dwingen wordt bevestigd door de verklaringen van verdachte in combinatie met het rapport van (onder meer) 13 maart 2009, omdat uit de verklaringen van de verdachte volgt dat het slachtoffer tijdens of kort na de seksuele handelingen is overleden, terwijl uit dat rapport volgt dat kort voor het overlijden van het slachtoffer geweld is toegepast (het geweld en de seks vonden beide dus plaats kort voor het overlijden) en waarbij een deel van het geweld past bij het krachtig in bedwang houden en dus geschikt is om seks af te dwingen.
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij eerst oraal, toen vaginaal en daarna anaal seks met het slachtoffer heeft gehad, en gelet op de hierboven geciteerde verklaring van [getuige] (vierde verhoor d.d. 26 februari 2009), acht het hof in ieder geval bewezen dat het anale geslachtsverkeer heeft plaatsgevonden met toepassing van geweld.
Bewijs met betrekking tot het onderdeel geweld ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden
In het eerder genoemde rapport van 13 maart 2009 wordt opgemerkt:
'Er werd bij sectie geen anatomische doodsoorzaak aangetoond. Wel werden aspecifieke tekenen (namelijk de stipvormige bloeduitstortingen en stuwing van het hoofd/halsgebied) gezien die zouden kunnen passen in het kader van verstikking of hartfalen. De bevindingen sub 5 passen bij vlak voor het overlijden opgetreden hartfalen, waarbij ook hartfalen kan optreden ten gevolge van verstikking.
Alhoewel cocaïne-intoxicatie als oorzaak van het overlijden niet geheel uitgesloten kan worden, passen de (sectie-)bevindingen veel meer bij positionele asfyxie (verstikking door belemmering van ademhalingsbewegingen) als doodsoorzaak dan bij cocaïne-intoxicatie als doodsoorzaak. Een eventuele bijdrage van cocaïne aan het overlijden (door positionele asfyxie) kan echter niet uitgesloten worden.'
Naar aanleiding van schriftelijke vragen van de raadsvrouwe hebben de opstellers van het rapport van 13 maart 2009 in een schrijven van 25 mei 2011 het volgende vermeld (p. 3):
'In het definitieve sectieverslag, d.d. 13 maart 2009 wordt op p. 4 onder Interpretatie, beschreven dat het overlijden aan de hand van hartfalen is verlopen. Dit hartfalen werd (gezien de sectiebevindingen) geïnterpreteerd als het gevolg van verstikking of van intoxicatie met cocaïne.
Gezien de concentraties aan stoffen waargenomen bij toxicologisch onderzoek en gezien het geheel aan letsels werd in het definitieve sectieverslag derhalve het volgende geconcludeerd (....): De (sectie-)bevindingen passen veel meer bij positionele asfyxie als doodsoorzaak dan bij cocaïne-intoxicatie als doodsoorzaak. Ook een eventuele bijdrage van cocaïne aan het overlijden kan niet uitgesloten worden.
(Aan hartfalen op basis van ziekelijke veranderingen werd verder geen gewicht toegekend, aangezien er voor dit type hartfalen geen bijpassende ziekelijke orgaanafwijkingen werden aangetroffen bij sectie en vervolgonderzoek).'
Bij het antwoord op vraag 24 (p. 9 en 10 werd het volgende vermeld):
'Er waren bij sectie en microscopisch onderzoek geen aanwijzingen voor chronisch hartfalen of voor dusdanig longlijden dat rechtstreeks betrekking kan hebben op het intreden van de dood. (....) Echter lichamelijke inspanning, met uitputting van ademhalingsspieren, kan zeker hebben bijgedragen bij een overlijden ten gevolge van verstikking (zoals positionele asfyxie). Ook kan een verminderde longfunctie, alhoewel anatomisch niet zichtbaar, hieraan een bijdrage geleverd hebben.
Het mogelijk langdurige druggebruik heeft in ieder geval geen anatomische zichtbare afwijkingen aan het lichaam (aan bijvoorbeeld het hart) opgeleverd. Derhalve was uitsluitend recent druggebruik van belang voor de doodsoorzaak. (....) Gezien de overige bevindingen bij sectie en vervolgonderzoek werd een oorzakelijke rol als zeer weinig waarschijnlijk ingeschat. Een geringe bijdragende rol aan het overlijden kon niet worden uitgesloten.'
Gelet op bovengenoemde bevindingen van de deskundigen staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat er causaal verband bestaat tussen het door de verdachte uitgeoefende (samendrukkende) geweld en het overlijden van het slachtoffer. Het waargenomen letsel duidt op zodanig geweld dat daarmee het overlijden verklaard kan worden, terwijl ondanks onderzoek geen andere (zelfstandige) oorzaken voor het overlijden zijn aangetroffen.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Verdachte heeft verklaard dat zijn opzet niet gericht was op het overlijden van het slachtoffer. Ook [getuige] heeft verklaard dat verdachte tegen hem had gezegd dat hij het niet expres had gedaan. Uit de afgelegde verklaringen blijkt (dus) niet dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood of zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer.
Ook uit de rapportages van de pathologen kan het hof niet afleiden dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel.
Uit die rapportages (in combinatie met afgelegde verklaringen) leidt het hof weliswaar af dat de verdachte (samendrukkend) geweld heeft toegepast om seksuele handelingen af te dwingen bij het slachtoffer en dat dit geweld heeft geleid tot de dood van het slachtoffer, maar uit die rapportages blijkt niet onder welke specifieke omstandigheden die geweldshandelingen plaatsvonden, terwijl van de aard van het geweld (namelijk samendrukkend geweld) niet zonder meer gesteld kan worden dat dit gepaard gaat met de aanmerkelijke kans op overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel van degene op wie dergelijk geweld wordt toegepast. Gelet op de aard van het geweld, het feit dat niet vast staat onder welke omstandigheden verdachte dit geweld heeft uitgeoefend en bovendien een (geringe) bijdragende rol van het drugsgebruik, lichamelijke inspanning en een verminderde longfunctie door cq van het slachtoffer aan haar overlijden niet kan worden uitgesloten, kan het hof niet vaststellen dat de verdachte zodanig geweld heeft uitgeoefend dat verdachte op het moment van de uitoefening van dat geweld moet hebben geweten (of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard) dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zou overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Met betrekking tot feit 4
Het hof volstaat met een verwijzing naar de (eventueel, in geval van cassatie) nog uit te werken bewijsmiddelen. In het licht van de gebeurtenissen van die nacht die aan de brandstichting voorafgingen en de wijze waarop [getuige] daarbij betrokken of althans in gemengd raakte is het onaannemelijk dat [getuige] op eigen initiatief en zonder verdachte, die alle belang had bij het wissen van zijn sporen in de woning van het slachtoffer en met een eigen agenda heeft besloten tot die brandstichting en alleen de brand heeft gesticht.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 2:
hij op 31 augustus 2008 in de gemeente [plaatsnaam] door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handeling(en) die (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het brengen/duwen van zijn, verdachtes penis in de anus van die [slachtoffer] en welk geweld hierin heeft hebben bestaan dat verdachte die [slachtoffer] opzettelijk (krachtig) in bedwang heeft gehouden, waardoor de borstkas werd bekneld en/of waardoor zij werd gesmoord, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit3
hij op 31 augustus 2008 in de gemeente [plaatsnaam], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, toebehorend aan [slachtoffer];
feit 4 primair:
hij op 31 augustus 2008 in de gemeente [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [straatnaam] nr. 127), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (de inboedel van) die woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning, en levensgevaar voor meer personen aanwezig in naast/boven/onder gelegen woningen, te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
verkrachting, terwijl het misdrijf de dood tengevolge heeft.
het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte op 31 augustus 2008 seks met het slachtoffer heeft gehad in ruil voor drugs en dat verdachte, toen het slachtoffer niet meer wilde, niet is gestopt, maar toch is doorgegaan met seksuele handelingen die het binnendringen (in de zin van artikel 242 Wetboek van strafrecht) van het slachtoffer met zich meebrachten. Verdachte heeft haar daarbij zo krachtig in bedwang gehouden dat het slachtoffer tengevolge daarvan is overleden.
Verdachte heeft vervolgens samen met zijn medeverdachte ter zake van feit 4 getracht zijn sporen uit te wissen door de woning van het slachtoffer, een flat met links en rechts en daarboven andere woningen, in brand te steken, terwijl in de naburige woningen bewoners aanwezig waren die gelet op het tijdstip van de brand mogelijk, zelfs zeer waarschijnlijk gelet op het tijdstip van de brandstichting, nog lagen te slapen. Door dat handelen heeft verdachte voor personen en goederen in de directe omgeving zeer ernstige risico's veroorzaakt.
Tot slot heeft het hof in de straftoemeting er rekening mee gehouden dat verdachte de portemonnee van het slachtoffer heeft meegenomen, omdat het van een zekere berekening getuigt, in elk geval niet wijst op paniek of een grote ontsteltenis van hetgeen verdachte die nacht in zijn contacten met het slachtoffer was overkomen.
Het hof zal bij dat alles toch een lagere gevangenisstraf opleggen dan de rechtbank heeft opgelegd, met als belangrijkste reden dat het ten aanzien van feit 1 tot vrijspraak komt.
Behalve met bovengenoemde overwegingen heeft het hof daarbij tevens gelet op de wettelijke strafmaxima die gelden voor feiten als de bewezenverklaarde en op de straffen die voor soortgelijke feiten in Nederland plegen te worden opgelegd.
De raadsvrouwe heeft nog aangevoerd dat er rekening mee dient te worden gehouden dat verdachte niet in aanmerking komt voor vervroegde invrijheidstelling (VI) aangezien hij geen geldige verblijftitel heeft. Het hof betrekt ook dat laatste bij de straftoemeting. In beginsel is een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar passend voor de bewezenverklaarde feiten.
Rekeninghoudend met het feit dat verdachte de gehele straf in een gesloten regime zal doorbrengen, zal aan verdachte een lagere onvoorwaardelijke vrijheidsstraf worden opgelegd, te weten acht jaar.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63, 157, 242, 248 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter,
mr R. de Groot en mr J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr A.B. de Wit, griffier,
en op 13 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.