Pleitnota in hoger beroep, blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 en 23 september 2015 (p. 3) aldaar voorgedragen.
HR, 19-09-2017, nr. 16/00365
ECLI:NL:HR:2017:2409
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2017
- Zaaknummer
16/00365
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2409, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑09‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:923, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:923, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2409, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklachten medeplegen voorbereidingshandelingen Opiumwet en medeplegen uitvoer cocaïne. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/04926 en 15/05109.
Partij(en)
19 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/00365
SG/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 oktober 2015, nummer 22/005266-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2017.
Conclusie 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklachten medeplegen voorbereidingshandelingen Opiumwet en medeplegen uitvoer cocaïne. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/04926 en 15/05109.
Nr. 16/00365 Zitting: 11 juli 2017 (bij vervroeging) | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 7 oktober 2015 door het Gerechtshof Den Haag wegens 1. “Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd”, 2. “Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod”, 3. “Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 4. “Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof een geldtelmachine verbeurd verklaard.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 15/04926, 15/05109 en 16/00365. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel houdt in dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet, althans niet zonder meer, kan volgen dat verdachte en/of zijn mededaders mallen en weegschalen voorhanden heeft/hebben gehad, zodat de bewezenverklaring voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde onvoldoende met redenen is omkleed.
Ten laste van de verdachte is onder 1 onder meer bewezenverklaard dat hij en/of zijn mededaders drukpersen en autokrikken en mallen en mixers en verpakkingsmateriaal en weegschalen en geldtelmachines en handelshoeveelheden cocaïne en grote geldbedragen voorhanden heeft/hebben gehad.
De omstandigheid dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte en/of zijn mededaders mallen en weegschalen voorhanden heeft/hebben gehad, doet dus niet af aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd. Derhalve heeft de verdachte bij het namens hem voorgestelde eerste middel klaarblijkelijk onvoldoende belang en rechtvaardigt het middel geen behandeling in cassatie.
Het tweede middel houdt in dat het hof voor het bewijs heeft gebezigd een telefoongesprek van 20 februari 2008, gevoerd tussen een medeverdachte en verdachte, en een telefoontap van 23 februari 2008 zonder te responderen op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat deze bewijsmiddelen niet redengevend kunnen zijn voor het bewijs.
Onder 2 (de zaak Zonzeel) is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 23 februari 2008 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in art. 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 3,2 kilogram, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk voornoemd middel in een auto vervoerd met bestemming het buitenland, te weten België;”
9. Namens de verdachte is - voor zover hier van belang - ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd1.:
“Feit 2 zaak Zonzeel:
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [verdachte] zich op 23 februari 2008 te Rotterdam schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van 3,2 kilogram cocaïne.
Het OM en de rechtbank gaan ervan uit dat [verdachte] de gebruiker is geweest van telefoonnummer 06-[001].
Primair betwist de verdediging dat [verdachte] deelnemer is geweest van de door het OM opgevoerde belastende telefoontaps, maar verder is het volgende van belang:
Op 22 februari 2008 omstreeks 14:58 wordt volgens het proces-verbaal [medeverdachte 2] op het telefoonnummer 06-[002] gebeld door de gebruiker van 06-[001], waarvan verondersteld wordt dat dit door [verdachte] in gebruik is.
Als [verdachte] inderdaad de gebruiker zou zijn is het merkwaardig dat hij zegt dat [A] hem gebeld had en dat hij twee van diezelfde ? die naar het buitenland gaan. De verdediging kan voorts niet thuisbrengen wat er bedoeld zou moeten worden op de vraag van [medeverdachte 2] aan [verdachte] of hij weet wat hij erin moet doen. [verdachte] zou gezegd hebben: “hetzelfde als die anderen”. [medeverdachte 2] zegt dan: “Hij doet 250 en vult het aan tot 1”.
[verdachte] vraagt of het 1 bij 1 is. [medeverdachte 2] zegt dat het zo is.
[medeverdachte 2] zegt dat hij hem 1.000 moet geven.
Opvallend is dat er geen redelijke verklaring gegeven kan worden wat er bedoeld wordt met 250 aanvullen tot 1 of het getal 1.000. Er werd bij [betrokkene 3] immers 3,213 gram cocaïne aangetroffen.
Er voorts sprake is van ene [A], terwijl de aangehouden persoon iemand anders is.
Het OM verwijst hiernaar in haar requisitoir (pagina 17/18).
Maar er is meer aan de hand: Het OM wijst op een tap van 23 februari 2008 om 10:51 tussen [medeverdachte 2] en (verondersteld) [verdachte]. Het OM gaat ervan uit dat deze tap betrekking heeft op de verdovende middelen die naderhand bij [betrokkene 3] door de politie in beslag zijn genomen. Essentieel in die tap (vetgedrukt) is de vraag van [medeverdachte 2] of hij ([verdachte]?) wat kan maken. Het OM concludeert dat de later aangehouden [betrokkene 3] 3,2 kilo cocaïne in zijn auto had en dit in verband kan worden gebracht met “220 en 100 erbij” (pagina 19).
Echter wat blijkt uit de observaties: Om 12:43 wordt door observanten gezien dat er een onbekende licht getinte man (blijkt later [betrokkene 3] te zijn) op de Geuzenstraat loopt en een rode, kennelijk gevulde plastic tas met rechthoekige vormen in zijn rechterhand draagt. [betrokkene 3] staat ter hoogte van de kofferbak van de Renault, voorzien van het kenteken [CC-00-DD] en legt de rode, kennelijk gevulde plastictas, in de kofferbak waarna deze wordt gesloten. Vervolgens zien de observanten op 23 februari 2008 om 13:04 dat [medeverdachte 2] naar de Renault loopt, Chidi voorovergebogen in de Renault aan de bestuurderszijde staat, hij een rode plastic tas vanaf de bestuurderszijde pakt en deze overhandigt aan (naar later blijkt) [betrokkene 3].
Vervolgens zien de observanten dat om 13:05 uur [betrokkene 3] met die tas ([...]) richting de Peugeot loopt, voorzien van het Belgische kenteken [AA-00-BB], hij instapt en even later [betrokkene 3] als bestuurder van de Peugeot wegrijdt naar de Aalbrechtskade. Ook [medeverdachte 2] zou volgens observanten om 13:06 uur richting Aelbrechtskade zijn gereden.
[verdachte] (die op dat moment op de Schiedamseweg verbleef) blijkt op geen enkele wijze daadwerkelijk een link te kunnen hebben met de boodschappentas van [...]. Want hoe kan het dat op basis van de tap van 23 februari 2008 om 10:51 uur [verdachte] gevraagd wordt om wat te gaan maken en om 12:43 uur op die dag [betrokkene 3] al met die kennelijk gevulde later aangetroffen boodschappentas loopt, die tas door tussenkomst van [verdachte] bij [betrokkene 3] terecht zou moeten zijn gekomen.
Het antwoord is duidelijk: [verdachte] heeft hier geen enkele bemoeienis mee gehad (opmerkelijk is overigens nog dat in de tap van 23 februari 2008 om 10:51 uur (pagina 18), als er al sprake is van [verdachte], hij meedeelt aan [medeverdachte 2]: “Jullie moeten mij met rust laten”.
Overigens zijn in dit feit geen dacty van [verdachte] aangetroffen, en zijn er geen belastende verklaringen (ook niet van [betrokkene 3]) die op daadwerkelijke betrokkenheid van [verdachte] wijzen. Ook zijn er blijkbaar (immers de observatie zat er bovenop) geen bewegingen door het observatieteam gezien welke erop zouden kunnen wijzen dat er in verband met dit transport verdovende middelen door [verdachte] bij [medeverdachte 2] zijn afgeleverd.
Overigens: [betrokkene 3] verklaart (pagina 78) dat hij drie pakketten cocaïne zelf in de auto verstopt heeft en zegt niet van wie hij ze overhandigd heeft gekregen en blijkbaar zijn deze pakketten door de politie ook niet in de rode boodschappentas aangetroffen, maar waren deze verstopt in een afgeplakt ventilatiekanaal in de auto. Of er een relatie bestaat tussen de bij [betrokkene 3] aangetroffen [...] tas (niet uniek) en de aangetroffen cocaïne kan de verdediging uit het dossier niet opmaken.
Conclusie: [verdachte] dient van dit feit te worden vrijgesproken.”
10. Het hof heeft voor het bewijs onder meer gebezigd:
“8. Een voor kopie conform gewaarmerkt proces-verbaal van identificatie van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 19 februari 2008, met nummer PL17R1-270/2007 en documentcode 0802191100.AMB (Algemeen proces-verbaal), opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van die opsporingsambtenaar (p. 52 ev):
Ik verklaar inzake het strafrechtelijke opsporingsonderzoek Ajowan dat de volgende feiten en/of omstandigheden uit onderzoek naar voren zijn gekomen :
Het onderzoek Ajowan richt zich op strafbare feiten gepleegd door onder andere [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2]. Binnen het onderzoek Ajowan werden meerdere bevelen afgegeven voor het opnemen en afluisteren van de te voeren telecommunicatie van diverse telefoonnummers.
Op 13 februari 2008 stuurt [medeverdachte 2] met telefoonnummer 06-[003] een sms naar de gebruiker van 06-[001], een nnman met de tekst: "Gefeliciteerd met je 26e jarig en met alle je wensen een mooi vrouw mooi auto en mooi huis".
Op 13 februari 2008 ontvangt [medeverdachte 2] op telefoonnummer 06-[003] een sms van de gebruiker van 06-[001], een nnman met de tekst: "Dank je schatje. Alleen dat ik 27 jaar ben geworden. Oud he".
Gezien bovenstaande werd een onderzoek ingesteld naar het adres [b-straat 1] te Rotterdam.
Op genoemd adres staat volgens de Gemeentelijke Basis Administratie ingeschreven een persoon genaamd: [verdachte], geboren [geboortedatum]-1981.
Gezien het feit dat [verdachte] de hoofdbewoner is van genoemd pand, dat [medeverdachte 2] in die woning aanwezig is, dat hij een sms voorzien van de tekst: "Gefeliciteerd" stuurt op de verjaardag van [verdachte] en dat tevens het geboortejaar overeenkomt, kan worden aangenomen dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer 06-[001].
(…)
25. Een geschrift, zijnde een verslag van een tapgesprek d.d. 22 februari 2008 om 14:58:18 (Zaaksdossier Rotterdam-West), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 60):
22-02-08 14:58:18
31-06-[001]
Beller: [verdachte]
Gebelde: [medeverdachte 2]
[verdachte]: De andere heeft me gebeld. [A].
[medeverdachte 2]: Ja.
[verdachte]: Hij wil zal ik naar [B] gaan of niet.
[medeverdachte 2]: Wat wil hij?
[verdachte]: Heb je wel de andere gebeld, de ..ntv?
[medeverdachte 2]: Hij heeft m gebeld. Ik begreep niet wat hij zei, hij zei MR ..ntv
[verdachte]: Hij wil.
[medeverdachte 2]: He?
[verdachte]: Hij wil twee van diezelfde die naar het buitenland gaan.
[medeverdachte 2]: Ga dan die voor hem maken.
[verdachte]: Dan ga ik nu erheen.
[medeverdachte 2]: Weet je wat je erin moet doen?
[verdachte]: Ja.
[medeverdachte 2]: He?
[verdachte]: Hetzelfde als die anderen.
[medeverdachte 2]: Ja maar nee, hij doet 250 en vult het aan
[verdachte]: Jawel.
[medeverdachte 2]: Tot 1
[verdachte] : 1 bij 1?
[medeverdachte 2]: Ja.
[verdachte]: Dat weet ik wel.
[medeverdachte 2]: Zeg hem dat hij je 1000 moet geven. (lacht)
(…)
30. Een geschrift, zijnde een verslag van een tapgesprek d.d. 23 februari 2008 om 10:51:25 (Zaaksdossier Zonzeel), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - (p. 18 ev):
Gespreksgegevens:
23-02-08 10:51:25
31-06-[001]
Beller: [medeverdachte 2]
Gebelde: [verdachte]
[medeverdachte 2]: Gisteren toen je daar had gewerkt, bleef er iets over?
[verdachte]: Ja.
[medeverdachte 2]: Heb je daar nog over eeh..?
[verdachte]: Ja.
[medeverdachte 2]: Hoeveel rest er nog?
[verdachte]: zo'n 500 euro en nog wat. zon 520 euro of 500.
[medeverdachte 2]: Wat er nog rest?
[verdachte]: ja. Nee, minder, minder. 450 volgens mij.
[medeverdachte 2]: Hoeveel heb je gepakt?
[verdachte]: Er was 700 en nog wat en ik heb 250 precies gepakt.
[medeverdachte 2]: He?
[verdachte]: Er was volgens mij 720 of weet ik veel.. 700 en nog wat.
[medeverdachte 2]: Ja. Heb je 250 gepakt?
[verdachte]: Ja.
[medeverdachte 2]: Hoeveel rest er nog dan?
[verdachte]: Zeg maar 450 a 470 maximaal. Er ligt 100 van mij
[medeverdachte 2]: Kan je wat gaan maken?
[verdachte]: jullie moeten mij met rust laten.
[medeverdachte 2]: ..ntv die Italiaan ..ntv
[verdachte]: He? vriend, dan bleef ik de hele dag..
[medeverdachte 2]: Als ik het aan de vriend van [C] (fon.) zou vragen dan gaat hij rennend met mij mee.
[verdachte]: Zijn vriend?
[medeverdachte 2]: he?
[verdachte]: Neem hem mee. Dan gaat hij een pannenkoek voor je maken.
[medeverdachte 2]: Hoi slechterik.
[verdachte]: Ja.
[medeverdachte 2]: Sta op. weet je wat je moet doen?
[verdachte]: Ik heb gisteren 500 gepakt.
[medeverdachte 2]: Zeg dat dan. Heb je twee gemaakt?
[verdachte]: Ja. Ik was het vergeten. (gaapt)
[medeverdachte 2]: Dan rest er nog.. 500 dan rest er nog 200.
[verdachte]: 220 zo.
[medeverdachte 2]: Je moet het ermee doen.
(een andere telefoon gaat over op de achtergrond)
[medeverdachte 2]: Het is [betrokkene 3] weer. Ik kom zo meteen de sleutels bij je halen.”
11. Het middel stelt dat ter terechtzitting in hoger beroep bezwaar is gemaakt tegen het gebruik van een telefoongesprek op 20 februari 2008. De pleitnota in hoger beroep spreekt echter niet van een telefoongesprek op 20 februari 2008, maar een telefoongesprek op 22 februari 2008. Gelet op de inhoud van de pleitnota in hoger beroep heeft het middel hier kennelijk het oog op het op 22 februari 2008 omstreeks 14:58 uur gevoerde telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en de verdachte dat als bewijsmiddel 25 voor het bewijs is gebezigd.
12. Hetgeen in de pleitnota in hoger beroep wordt opgemerkt over het als bewijsmiddel 25 voor het bewijs gebezigde telefoongesprek is niet van dien aard dat het een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt oplevert in de zin van art. 359 lid 2 Sv. Er worden vragen gesteld en opmerkingen gemaakt maar tot een door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie geformuleerd standpunt2.komt het niet.
13. Van het als bewijsmiddel 30 gebezigde telefoongesprek wordt gesteld dat het niet betrekking kan hebben op de onder [betrokkene 3] inbeslaggenomen partij cocaïne. Daartoe wordt gesteld dat het niet wel mogelijk is dat op basis van de tap van 23 februari 2008 om 10:51 uur [verdachte] gevraagd wordt om wat te gaan maken en om 12:43 uur op die dag [betrokkene 3] al met die kennelijk gevulde later aangetroffen boodschappentas loopt, en die tas door tussenkomst van [verdachte] bij [betrokkene 3] terecht zou zijn gekomen.
14. Bewijsmiddel 30 houdt in:
“[verdachte]: Ik heb gisteren 500 gepakt.
[medeverdachte 2]: Zeg dat dan. Heb je twee gemaakt?
[verdachte]: Ja. Ik was het vergeten. (gaapt)
[medeverdachte 2]: Dan rest er nog.. 500 dan rest er nog 200.
[verdachte]: 220 zo.
[medeverdachte 2]: Je moet het ermee doen.”
Anders dan in de pleitnota tot uitgangspunt is genomen, had de verdachte blijkens dit onderdeel van bewijsmiddel 30 ten tijde van het telefoongesprek dus reeds pakketjes gereed gemaakt. Het gestelde vindt dus zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
15. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑07‑2017
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Y. Buruma, rov. 3.7.1.