Kamerstukken II, 2003–2004, 29 545, nr. 3, p. 13.
HR, 07-07-2009, nr. 08/00280
ECLI:NL:HR:2009:BI4060
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
08/00280
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI4060
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI4060, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI4060
ECLI:NL:PHR:2009:BI4060, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI4060
- Wetingang
- Vindplaatsen
VR 2009, 107
Module Rijbewijzen 2014/505
NbSr 2009/303
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Het Hof had op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing moeten geven op een verweer t.a.v. de strafbaarheid. Een zodanige beslissing komt in de bestreden uitspraak niet voor.
7 juli 2009
Strafkamer
nr. 08/00280
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 mei 2007, nummer 22/007198-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J. Vroegindeweij, advocaat te Katwijk aan Zee, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van die straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 18 maart 2006 te Zwijndrecht als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd, op de weg, de Rijksweg A 16, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
2. hij op 18 maart 2006 te Dordrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de weg, de Rijksweg A 16, terwijl de geldigheid van zijn rijbewijs meer dan één jaar verstreken was."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. ten aanzien van feit 1 en 2 een proces-verbaal van politie, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren:
"Op 18 maart 2006 omstreeks 02.30 uur zagen wij verbalisanten dat een motorrijtuig van het merk Alfa Romeo en voorzien van het kenteken [AA-00-BB] op de rijksweg A16 in de richting van Dordrecht sneller reed dan de aldaar geldende maximum snelheid van 100 km/h (bord Al).
Hierop hebben wij de bestuurder van de Alfa Romeo een stopteken gegeven.
De bestuurder voldeed direct aan dit stopteken en kwam tot stilstand.
Ik, verbalisant, heb het rijbewijs van de bestuurder gevorderd.
De bestuurder van de Alfa Romeo kon geen geldig Nederlands rijbewijs overhandigen daar hij volgens zijn zeggen deze niet had. Hij had wel een Duits rijbewijs, maar deze had hij niet bij zich. De personalia van de verdachte bleken te zijn:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats].
Hierop zijn wij samen met de verdachte naar het bureau van politie te Zwijndrecht gegaan. Op het bureau van politie zijn de benodigde formulieren opgemaakt en is verdachte [verdachte] heengezonden.
Aan verdachte [verdachte] is uitgelegd dat hij vanaf heden geen motorrijtuigen meer mocht besturen en dat als hij dat wel deed dit strafbaar was. Verdachte diende zo spoedig mogelijk het rijbewijs in te komen leveren.
Op 18 maart 2006 omstreeks 04.26 uur zagen collega's van district Dordrecht/Zwijndrechtse-Waard het bovengenoemd voertuig rijden op Rijksweg A16 in de richting van Rotterdam. Aan de bestuurder is een stopteken gegeven, waaraan hij voldeed.
De bestuurder bleek wederom te zijn:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats].
Hierop is verdachte aangehouden ter zake het rijden met een tot overgifte gevorderd rijbewijs.
Bij verdachte [verdachte] werd alsnog, een op zijn naam afgegeven, Duits rijbewijs aangetroffen. Verdachte [verdachte] heeft zijn Duits rijbewijs tot op heden niet laten registreren. Dit terwijl hij sinds 1 maart 1983 is ingeschreven in [plaats]. Volgens artikel 108 lid 1 onder h van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 10 Reglement Rijbewijzen had [verdachte] zijn Duits rijbewijs moeten laten registreren of had hij het moeten omwisselen voor een Nederlands exemplaar. Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat verdachte [verdachte] ten tijde van de controle een motorrijtuig bestuurde zonder geldig rijbewijs."
b. ten aanzien van feit 1 een proces-verbaal van politie, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren:
"Op 18 maart 2006, omstreeks 04.25 uur, reden wij over de rijksweg A16 in de richting van Rotterdam. Ons was bekend dat van de bestuurder van een personenauto, een Alfa Romeo voorzien van het kenteken [AA-00-BB], eerder die avond in verband met een snelheidsovertreding het rijbewijs was ingevorderd. (3)
Ter hoogte van de oprit bij Zwijndrecht naar de rijksweg A16 zagen wij het hierboven genoemde voertuig rijden. Hierop zijn wij achter dit voertuig gaan rijden teneinde de bestuurder een teken tot stoppen te kunnen, geven.
Vervolgens hebben wij de bestuurder van het genoemde voertuig een teken tot stoppen gegeven waaraan hij voldeed.
Hierna hebben wij de bestuurder aangehouden terzake het rijden met een ingevorderd rijbewijs. (4)
De verdachte gaf later op te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats].
Voetnoten:
3. het hof begrijpt: de overgifte van het rijbewijs eerder die avond was gevorderd.
4. het hof begrijpt: rijden terwijl de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 was gevorderd."
c. ten aanzien van feit 1 een proces-verbaal van politie, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar:
"Op 18 maart 2006, omstreeks 2:30 uur heb ik, verbalisant, gezamenlijk met mijn collega, een snelheidsovertreding geconstateerd die begaan was door verdachte [verdachte].
Het rijbewijs van [verdachte] is op die grond gevorderd. Aan de verdachte [verdachte] is uitgelegd dat het rijden met een gevorderd rijbewijs strafbaar is."
d. ten aanzien van feit 2 een afschrift basisadministratie personen van 28 april 2006:
"In de basisadministratie personen van [plaats] staat ingeschreven:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [voornamen verdachte]
Geboren op: [geboortedatum] 1977
Adres: [a-straat 1], [plaats]
Adreshistorie:
vanaf 1 januari 2006: [a-straat 1], [plaats]
vanaf 1 maart 1983: [a-straat 1], [plaats]
Het hof verstaat, gezien ook het GBA-overzicht d.d. 9 maart 2007, dat het adres van de verdachte niet is gewijzigd."
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte ten aanzien van de strafbaarheid van feit 2 gevoerd verweer.
3.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotitie heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Feit 2: Rijden met een ongeldig rijbewijs
5) De politierechter heeft onder 2 van de bewezenverklaring voor wettig en overtuigend bewezenverklaard, dat [verdachte] op 18 maart 2006 als bestuurder van een motorrijtuig op de Rijksweg A 16 heeft gereden, terwijl de geldigheid van zijn rijbewijs meer dan een jaar verstreken was. Het zou een overtreding van art. 107 tweede lid aanhef en onder b van de wegenverkeerswet 1994 zijn.
Over het hoofd wordt hierbij gezien dat volgens art. 108 aanhef en onder h van diezelfde wet art. 107 "niet van toepassing is op bestuurders van motorrijtuigen, indien die bestuurders in Nederland woonachtig zijn en aan hen door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland .. (maar wel in Europa)... rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig als waarmee wordt gereden, gedurende die periode die is gelegen tussen de datum van vestiging van die bestuurders in Nederland en de datum waarop sinds de datum van afgifte van dat rijbewijs tien jaren zijn verstreken." Deze recentelijk gewijzigde regeling houdt verband met het arrest van het Europees Hof van Justitie van 29 april 2004, waarin het Hof bepaalde dat bij afgifte van rijbewijzen het beginsel van wederzijdse erkenning boven het woonplaatsbeginsel gaat. De wetgeving is als gevolg daarvan aangepast. De feitelijke registratie van EU-rijbewijzen werd reeds 2003 beëindigd. Een bestuurder mag dan ook tien jaar na afgifte van een rijbewijs door een bevoegde autoriteit in een lidstaat van de EU met dat rijbewijs een motorrijtuig besturen ook al is hij in Nederland gevestigd. Omdat het rijbewijs van verdachte op 03-05-2004 afgegeven werd door een Duitse autoriteit blijft die tot 2014 geldig en mag [verdachte] in Nederland en ergens anders tot dan met dat rijbewijs motorrijtuigen besturen. Kortom [verdachte] verzoekt ook om vrijspraak van feit 2."
3.3. Ingevolge art. 107, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) dient aan de bestuurder van een motorrijtuig op de weg door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs te zijn afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoort.
3.4. Art. 108, eerste lid aanhef en onder h, WVW 1994 luidt als volgt:
"Artikel 107 is niet van toepassing op bestuurders van:
h. motorrijtuigen, indien die bestuurders in Nederland woonachtig zijn en aan hen door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig als waarmee wordt gereden, gedurende de periode die is gelegen tussen de datum van vestiging van die bestuurders in Nederland en de datum waarop sedert de datum van afgifte van dat rijbewijs tien jaren zijn verstreken dan wel, indien die periode korter is dan een jaar, gedurende een jaar vanaf het moment van vestiging van die bestuurders in Nederland."
3.5. Op het hiervoor onder 3.2 weergegeven verweer had het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, klaagt het middel daarover terecht.
4. Beoordeling van de overige middelen
Het eerste, het tweede en het derde middel kunnen niet tot cassatie leiden. Voor zover het vijfde middel klaagt over de motivering van de ter zake van feit 1 opgelegde straf, kan het evenmin tot cassatie leiden. Een en ander behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vijfde middel voor het overige geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 12‑05‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens 1. ‘overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis, en wegens 2. ‘overtreding van artikel 107, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ tot een geldboete van € 200,--, subsidiair 4 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. W.J. Vroegindeweij, advocaat te Katwijk, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel faalt op gronden vermeld in HR 17 juni 2008; BD2578; NJ 2008, 358 m.nt. Mevis, rov. 3.3.
4.
Het tweede middel miskent dat noch art. 164, eerste lid, WVW1994 noch art. 9, zevende lid, WVW1994 eist dat de invordering van het rijbewijs geschiedt op basis van zo deugdelijk onderzoek dat dit tot veroordeling ter zake van een snelheidsovertreding kan leiden.
5.
Het derde middel klaagt dat het Hof ongemotiveerd heeft gepasseerd het verweer, dat het teruggegeven van een door de verdachte aan de verbalisanten afgegeven autosleutel uitlokking van het onder 2 bewezenverklaarde feit betekent.
6.
In aanmerking genomen dat de verbalisanten niet verplicht waren het de verdachte onmogelijk te maken met de auto te rijden alsmede om de verdachte de mogelijkheid te ontnemen zijn auto door een ander te laten besturen en zo verder te rijden, is het betoog dat de politie-agenten de verdachte door teruggave van zijn — kennelijk vrijwillig afgegeven — autosleutel hebben uitgelokt zo ontoereikend onderbouwd dat het Hof kon afzien van gemotiveerde verwerping van dit verweer.
7.
Het middel faalt.
8.
Het vierde middel klaagt dat het Hof het beroep op art. 108, eerste lid, onder h, WVW1994 kennelijk heeft verworpen en nog wel zonder dit te motiveren.
9.
Het beroep op art. 108, eerste lid, onder h, WVW1994 behelsde een beroep op niet-strafbaarheid van het feit als bedoeld in art. 358, derde lid, Sv en had derhalve ingevolge art. 358, derde lid, jo. 359, tweede lid, Sv gemotiveerd dienen te worden verworpen. Het Hof heeft dat niet gedaan. Het middel is dus terecht voorgedragen.
10.
Dit brengt mij op de vraag of het middel zich er voor leent door de Hoge Raad te worden afgedaan.
11.
Art. 108, eerste lid, onder h WVW1994 luidt:
‘1.
Artikel 107 is niet van toepassing op bestuurders van:
(…)
- h.
motorrijtuigen, indien die bestuurders in Nederland woonachtig zijn en aan hen door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig als waarmee wordt gereden, gedurende de periode die is gelegen tussen de datum van vestiging van die bestuurders in Nederland en de datum waarop sedert de datum van afgifte van dat rijbewijs tien jaren zijn verstreken dan wel, indien die periode korter is dan een jaar, gedurende een jaar vanaf het moment van vestiging van die bestuurders in Nederland;’
12.
Over art. 108, eerste lid, onder h, WVW1994 meldt de memorie van toelichting:
‘Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn op 10 juli 2003 gewezen arrest in zaak C-246/00 geconcludeerd dat de in artikel 109 van de Wegenverkeerswet 1994 voorziene regeling inzake de registratie van door andere EU-lidstaten en EER-staten afgegeven rijbewijzen, waarvan de houder zich in Nederland heeft gevestigd, zich niet verdraagt met het in artikel 1, tweede lid, van richtlijn nr. 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237) neergelegde beginsel dat de lidstaten elkaars rijbewijzen dienen te erkennen. Weliswaar wordt de in de Wegenverkeerswet 1994 voorziene registratieregeling zonder onderscheid toegepast, vindt de maatregel zijn rechtvaardiging in dwingende redenen van algemeen belang — i.c. de verkeersveiligheid — en is de maatregel geschikt om de verwezenlijking van de met de maatregel nagestreefde doelen — het mogelijk maken van een effectieve controle en het zoveel mogelijk tegengaan van fraude — te waarborgen, doch de maatregel gaat naar het oordeel van het Hof van Justitie verder dan hetgeen noodzakelijk is om de nagestreefde doelen te bereiken. Ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie zal artikel 109 van de Wegenverkeerswet 1994 daarom dienen te vervallen. Artikel I onderdeel E, voorziet daarin.
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest in zaak C-246/00 voorts geconcludeerd dat de in de Wegenverkeerswet 1994 voorziene wijze van berekening van de resterende geldigheidsduur in Nederland van door andere EU-lidstaten en andere EER-staten afgegeven rijbewijzen, waarvan de houder zich in Nederland heeft gevestigd, op zich geen schending vormt van het in richtlijn 91/439/EEG vervatte beginsel van onderlinge erkenning van rijbewijzen. Gezien deze conclusie van het Hof van Justitie kan de in de Wegenverkeerswet 1994 voorziene wijze van berekening, waarbij wordt uitgegaan van de datum waarop het betrokken rijbewijs is afgegeven in de lidstaat van herkomst, en niet van de datum waarop de betrokken houder zich in Nederland heeft gevestigd, worden gehandhaafd. In verband met het vervallen van de registratieregeling dient artikel 108, eerste lid, onderdeel h, echter opnieuw te worden geformuleerd. Artikel I, onderdeel D, voorziet daarin.’1.
13.
Het huidige art. 108, eerst lid, onder h, WVW1994 voorziet in de situatie waarin iemand zich met een nog geldig, in een andere EG-staat afgegeven rijbewijs in Nederland vestigt. Voor dat geval bepaalt dit artikel dat dat rijbewijs geldig is in Nederland tot tien jaar na de datum van afgifte van dat rijbewijs in die EG-staat. Het staat er wat ingewikkelder — een Nederlands rijbewijs is niet vereist voor de periode tussen het tijdstip van vestiging in Nederland en het tijdstip, gelegen tien jaar na afgifte van het rijbewijs in de EG-staat — maar hier komt het wel op neer. Hij hoeft dat rijbewijs niet binnen een jaar na vestiging in Nederland te laten registreren zoals voor deze wetswijziging het geval was. Wel krijgt hij gedurende tenminste één jaar na vestiging de gelegenheid zijn buitenlandse rijbewijs in te wisselen tegen een Nederlands rijbewijs. Daarbij kan een door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs dienen als bewijs van voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid (art. 111, eerste lid, onder b, WVW1994).
14.
Blijkens de bewijsmiddelen heeft verdachte zich op 1 maart 1983 in Nederland gevestigd en is hij sindsdien in Nederland op zijn eerste adres van vestiging blijven wonen (bewijsmiddel 4). Een toen geldig, in een EG-staat afgegeven rijbewijs zou ingevolge art. 108, eerste lid, onder h, WVW1994 tot uiterlijk 1 maart 1993 kunnen voorzien in ontheffing van het in art. 107 WVW1994 voorgeschreven rijbewijs. Volgens verdachtes raadsman heeft de verdachte thans een Duits rijbewijs dat is afgegeven op 3 mei 2004 (pleitnota p. 5 bovenaan). Dit rijbewijs valt dus niet in de termen van art. 108, eerste lid, onder h, WVW1994.
15.
Na deze uiteenzetting heeft de verdachte geen belang meer bij vernietiging van het bestreden arrest, omdat met die uiteenzetting aan de verdachte duidelijk is gemaakt dat en waarom zijn verweer niet opgaat.
16.
Het middel faalt.
17.
Het vijfde middel klaagt tevergeefs over de strafmotivering. Het Hof laat zien wel degelijk rekening te hebben gehouden met verdachtes draagkracht door een veel lagere geldboete op te leggen dan de Rechtbank, terwijl het Hof acht heeft geslagen op verdachtes medische situatie maar daarin niet onbegrijpelijk geen reden heeft gezien niet een — korte — taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
18.
Met uitzondering van het vierde middel kunnen de middelen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
19.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 11 mei 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
20.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
21.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑05‑2009