CRvB, 31-01-2014, nr. 10-2052 AKW
ECLI:NL:CRVB:2014:278
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
31-01-2014
- Zaaknummer
10-2052 AKW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:278, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 31‑01‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 31‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Weigering kinderbijslag omdat het kind niet een eigen, aangehuwd op pleegkind van appellant is. Niet voldaan aan de opvoedingseis.
10/2052 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
3 maart 2010, 09/4596 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Singh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2013. Appellant is daarbij in persoon verschenen bijgestaan door mr. drs. J.E. Groenenberg, kantoorgenoot van mr. Singh. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
OVERWEGINGEN
1.1.Appellant heeft op 3 februari 2009 bij de Svb geïnformeerd naar de mogelijke aanspraak op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor het kind - van zijn broer en schoonzus - [naam kind], geboren op 25 augustus 1998. Vervolgens heeft appellant een vertaling overgelegd van een akte opgesteld op 22 juli 2004, waarin de ouders van [naam kind] verklaren dat appellant [naam kind] ten laste neemt “wat betreft levensmiddelen, kledij, medische zorgen, woonst en alles wat nodig is, evenals de administratieve verplichtingen en dit sedert zijn geboorte gezien zijn ouders onbekwaam zijn om hem ten laste te nemen”. Verder is overgelegd een vertaling van een vonnis van de rechtbank van Taza van
19 mei 2005 waarin een op 17 augustus 2001 opgestelde akte van afstand van [naam kind] geldig wordt verklaard. Daarin is onder meer vermeld dat de ouders van [naam kind] hem aan appellant hebben afgestaan, ten einde [naam kind] mee te nemen naar Nederland en aldus diens “ten laste neming op zich te nemen evenals zijn opvoeding en toezicht”. [naam kind] verbleef ten tijde van de aanvraag om kinderbijslag nog in Marokko.
1.2. Bij besluit van 18 februari 2009 heeft de Svb geweigerd kinderbijslag ten behoeve van [naam kind] aan appellant toe te kennen vanaf het eerste kwartaal van 2008, omdat [naam kind] niet een eigen, aangehuwd op pleegkind van appellant is. Daarbij is overwogen dat [naam kind] niet als pleegkind aangemerkt kan worden, omdat niet voldaan is aan de opvoedingseis.
1.3. Namens appellant is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 februari 2009. Daarbij is aangevoerd dat appellant wel aan de opvoedingseis voldoet en dat in de moderne tijd met technieken als telefoon en internet afstand geen daadwerkelijke rol meer speelt bij de opvoeding. Tijdens de hoorzitting heeft appellant verteld dat zijn echtgenote [naam kind] gedurende het eerste levensjaar heeft verzorgd. Daarna is [naam kind] verzorgd door zijn ouders, die ook twee dochters hebben. Appellant heeft een woning gekocht voor de ouders van [naam kind] in de stad Taza, opdat [naam kind] daar naar school kon.
1.4. Bij besluit van 2 juni 2009 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar gericht tegen het besluit van 18 februari 2009 ongegrond verklaard. De Svb is van oordeel dat niet aan de opvoedingseis wordt voldaan, omdat geen sprake is van een nauwe en exclusieve relatie tussen appellant en [naam kind]. Verder kan [naam kind] op grond van de Regeling gelijkstelling pleegkinderen (Regeling) niet gelijkgesteld worden met een pleegkind, onder meer omdat appellant niet het gezag heeft over [naam kind].
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gedurende de procedure bij de rechtbank is namens appellant nog een vertaling overgelegd van een op
17 augustus 2001 geregistreerde getuigenis van de ouders van [naam kind], waarin zij verklaren [naam kind] overgedragen te hebben aan appellant.
3.
Namens appellant is in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat de rechtbank aan het overgelegde Marokkaanse vonnis onvoldoende waarde heeft toegekend, nu daaruit blijkt dat de ouders van [naam kind] het gezag, dan wel de voogdij, op rechtsgeldige wijze en naar Marokkaans recht aan hem hebben overgedragen. Tevens is aangevoerd dat het steeds de bedoeling is geweest [naam kind] naar Nederland te laten komen, maar dat dit ondanks enkele vreemdelingrechtelijke procedures tot nu toe nog niet is gelukt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het oordeel van de Svb heeft onderschreven dat appellant vanaf het eerste kwartaal van 2008 geen recht heeft op kinderbijslag ten behoeve van [naam kind] als zijn pleegkind. Ingevolge artikel 7, tiende lid, van de AKW, zoals dit artikellid luidde tot 1 januari 2010, wordt een kind als pleegkind beschouwd indien het als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. Partijen verschillen van mening over de vraag of appellant [naam kind] als een eigen kind heeft opgevoed.
4.2.
Ingevolge vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2003:AN8990) kan een verzekerde slechts dan geacht worden een kind als een eigen kind op te voeden indien de verzekerde, met betrekking tot de opvoeding van het kind, de plaats inneemt van de ouder(s) van dat kind en er in dat opzicht tussen de verzekerde en het kind een verhouding bestaat als die van een ouder met een eigen kind. De opvoedingseis dient daarbij daadwerkelijk gestalte te krijgen, hetgeen tot uitdrukking dient te komen in een nauwe exclusieve (opvoedings)relatie tussen de verzekerde en het betrokken kind. Daarvan kan, in gevallen waarin het juridisch gezag over het kind (nog) niet rust bij de pleegouders, eerst gesproken worden wanneer de verhouding tussen pleegouder en pleegkind in zekere mate een duurzaam en bestendig karakter draagt.
4.3.
Vast staat dat [naam kind] gedurende de in geschil zijnde kwartalen nog bij zijn ouders in Marokko woonde en dat appellant - volgens hem bijna dagelijks - alleen telefonisch en via internet contact had met [naam kind] en diens ouders. Onder deze omstandigheden kan ten eerste niet gezegd worden dat de opvoeding door appellant daadwerkelijk gestalte heeft gekregen. De ouders van [naam kind] namen toen immers de dagelijkse verzorging van [naam kind] - en zijn twee zussen - voor hun rekening. Dit betekent tevens dat niet kan worden gesproken van een nauwe en exclusieve relatie als hiervoor bedoeld tussen appellant en [naam kind]. Ten slotte blijkt uit de beschikbare gegevens geenszins dat appellant vanaf enig moment de plaats van de ouders heeft ingenomen. [naam kind] kan derhalve niet aangemerkt worden als een pleegkind van appellant.
4.4.
Voorts is in de Regeling onder meer bepaald dat indien een kind onder gezag staat van een verzekerde, niet zijnde de wettige ouder en door die verzekerde als een eigen kind wordt onderhouden, dit kind ten aanzien van die verzekerde gelijkgesteld wordt met een pleegkind. Appellant is van mening dat de ouders van [naam kind] het gezag over het kind aan hem hebben overgedragen en dat [naam kind] dus op grond van de Regeling gelijkgesteld moet worden met een pleegkind.
4.5.
Voorop moet worden gesteld dat appellant als de aanvrager van kinderbijslag dient aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden, omschreven in de Regeling, voor gelijkstelling met een pleegkind. Op grond van de door en namens appellant overgelegde gegevens kan niet geconcludeerd worden dat de ouders van [naam kind] naar Marokkaans recht het gezag over het kind hebben overgedragen aan appellant. Ten eerste blijkt dit niet uit het vonnis van de rechtbank te Taza, noch uit de andere overgelegde verklaringen. Verder is hierbij mede van belang dat uit de door de Svb overgelegde stukken blijkt dat de Marokkaanse wetgeving niet of nauwelijks mogelijkheden kent die leiden tot het doen van afstand van het gezag over kinderen. Ten slotte is niet gebleken dat de ouders van [naam kind] niet in staat zouden zijn om voor hem te zorgen. Geconcludeerd moet derhalve worden dat de Svb terecht heeft beslist dat [naam kind] op grond van de Regeling niet gelijkgesteld kan worden met een pleegkind.
4.6.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli
HD