Hof Amsterdam, 10-02-2015, nr. 200.115.370/01, nr. 200.160.868/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:296
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-02-2015
- Zaaknummer
200.115.370/01
200.160.868/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:296, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑02‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Art 21 Rv. Art. 161 Rv. Schadevordering door kwekerij in verband met stroomstoring Bommelerwaard. Onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens valsheid in geschrift en (poging tot) oplichting, meermalen gepleegd met betrekking tot de schadevordering die voorwerp is van het onderhavige geding. Er is sprake van een substantiële, systematische en doelbewuste schending van de waarheidsplicht. Dergelijk processueel optreden is zodanig in strijd met doel en strekking van art. 21 Rv, dat het hof het geheel afwijzen van de vorderingen passend acht. Dat geldt ook voor zover de vorderingen in hoger beroep zijn “afgeslankt” en gebaseerd op niet door de strafzaken getroffen stukken of uitgangspunten. Verwijzing naar ECLI:NL:GHAMS:2015:85. Vordering tot schadevergoeding (proceskosten) van de Staat wegens misbruik van procesrecht toegewezen.
Partij(en)
arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummers : 200.115.370/01
200.160.868/01
zaak/rolnummers rechtbank Amsterdam : 418657 / HA ZA 09-372
492786 / HA ZA 11-1916
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 februari 2015
inzake
in de zaak 200.115.370/01
1. [appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] PHALAENOPSIS B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] ENERGIE B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] TECHNIEK B.V.,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] ONROEREND GOED B.V.,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BEHEER B.V.,
alle gevestigd te Nieuwaal, gemeente Zaltbommel,
appellanten,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam,
tegen:
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE),
zetelend te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde
advocaat: mr T. Nowakovski te ‘s-Gravenhage,
2. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.J. Dorhout Mees te Zwolle,
en in de zaak 200.160.868/01
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] PHALAENOPSIS B.V.,
gevestigd te Nieuwaal, gemeente Zaltbommel,
2. [appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellanten,
advocaat: mr A. Knigge te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE),
zetelend te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
advocaat: mr T. Nowakovski te ’s-Gravenhage.
1. Het geding in hoger beroep in beide zaken
[appellant] wordt hierna [appellant] genoemd, [X] Phalaenopsis B.V. wordt [X] B.V. genoemd en [appellant]en [X] B.V., gezamenlijk [appellanten] [X] Beheer B.V. wordt [X] Beheer genoemd. De overige appellanten worden ook met “de overige vennootschappen” aangeduid.
Geïntimeerden worden de Staat en Delta Lloyd genoemd.
Appellanten zijn bij dagvaardingen van 26 juli 2012 en 27 juli 2012 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2012, gewezen tussen (in zaak 09-372) [appellanten] en de overige vennootschappen als eisers en de Staat en Delta Lloyd als gedaagden, en (in zaak 11-1916) tussen de Staat als eiseres en [appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties (in beide zaken);
- memorie van antwoord van de Staat (in beide zaken);
- memorie van antwoord van Delta Lloyd (in zaak 200.115.370/01).
Partijen hebben de zaak ter zitting van 27 november 2014 doen bepleiten, appellanten door mr. P. Koeslag, advocaat te Schijndel, de Staat door mrs. J.M.L. van Duin en M.B.G. Stevens, advocaten te ’s-Gravenhage en Delta Lloyd door mr. Dorhout Mees voornoemd, allen aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Appellanten hebben nog producties in het geding gebracht. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft het hof meegedeeld dat het hoger beroep in de zaak 11-1916 (dat was ingesteld bij dezelfde dagvaarding als het hoger beroep in zaak 09-372) alsnog onder een afzonderlijk zaak/rolnummer zal worden geregistreerd, doch dat de zaken wel gelijktijdig zullen worden behandeld. Partijen hebben elk desgevraagd bevestigd dat alle stellingen en weren en alle in het geding gebrachte producties als in beide zaken voorgebracht c.q. in het geding gebracht dienen te worden beschouwd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Appellanten hebben - samengevat - geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog (in zaak 09-372) haar vorderingen gedeeltelijk zal toewijzen en (in zaak 11-1916) de vordering van de Staat alsnog geheel zal afwijzen en geïntimeerden zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen appellanten uit hoofde van de vonnissen van 16 mei 2012 hebben voldaan, met rente en met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
De Staat heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van (naar het hof begrijpt) beide vonnissen waarvan beroep, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met rente.
Delta Lloyd heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis in de zaak 09-372, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Alle partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten in beide zaken
2.1
De rechtbank heeft in de bestreden vonnissen onder 3.1 tot en met 3.14 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn gebleken uit de niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.1.
[appellanten] voeren een tuinbouwbedrijf waarin één specifiek geslacht orchidee, de Phalaenopsis, gekweekt wordt. Eind 2006 is [X]B.V. begonnen met de realisatie van dat tuinbouwbedrijf en in oktober 2007 zijn [appellanten] begonnen met de kweek van de orchideeën.
2.1.2.
Op 12 december 2007 heeft een Apache gevechtshelikopter van het Ministerie van Defensie in Hurwenen stroomkabels geraakt. Daardoor is de stroomvoorziening in de Bommelerwaard, waar de kwekerij van [appellanten] is gevestigd, onderbroken geweest. Op 14 december is de stroomvoorziening weer hersteld.
2.1.3.
[appellant], [X] B.V. en/of (een of meer van) de overige vennootschappen hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend bij de Staat en bij Delta Lloyd.
2.1.4.
Namens de Staat is meegedeeld dat de schade die in redelijke mate is toe te rekenen aan de stroomstoring voor vergoeding door de Staat in aanmerking komt, zonder dat daarbij aansprakelijkheid is erkend.
2.1.5.
[appellant] heeft bij Delta Lloyd onder polisnummer 751-7125430 een gewassenverzekering afgesloten.
2.1.6.
In een door [appellant] en [B.D.] (hierna: [B.D.]) ondertekend stuk (hierna: de eerste overeenkomst) staat - voor zover relevant - het volgende:
Data 2-02-2008
(…)
Verkoop contrakt
(…)
Brakel, 26 januari 2008,
(…)
Het aantal van 800.000 stuks (22.500 stuks per week)zal in wekelijkse leveringen afgenomen worden te beginnen bij week 17.
(…)
De planten zullen licht beschadigd zijn aan 1 of 2 bladeren.
De prijs (..) per plant € 1,85.
2.1.7.
In een door [appellant] ondertekend stuk (hierna: de tweede overeenkomst) staat - voor zover hier relevant - het volgende:
Data 2-02-2008
(…)
De verkoopcontract zal ontbonden worden van 2-02-2008 de 800.000 planten die wekelijks afgenomen zullen worden als een van de partijen het niet door wil laten gaan.
2.1.8.
In opdracht van [appellanten] is door [Y] International Consultants BV (hierna: [Y]) op 2 september 2008 een uitgebreide schaderapportage opgesteld. De conclusies in deze rapportage waren in het bijzonder gebaseerd op verkopen aan [B.D.] en beoogde verkopen van zgn. meertakkers aan IKEA. [Y] begrootte de schade van [appellanten] tot op de dag van rapportage op € 1.415.011,= .
2.1.9.
Door de Staat is aanvankelijk in totaal een bedrag van € 675.000,= als voorschot op de schadevergoeding betaald. Nadat [appellanten] de Staat in kort geding hadden gedagvaard is de Staat bij vonnis in kort geding van 19 maart 2009 veroordeeld tot betaling van een nader voorschot van € 303.054,=, met rente en kosten.
2.1.10.
Op 13 juli 2009 heeft [B.D.] ten overstaan van een notaris onder meer als volgt verklaard:
Ik heb kennis van feiten die ertoe hebben geleid dat het bedrijf [X] Orchids, althans [X] Phalaenopsis B.V. (“[appellant]”) ten onrechte grote sommen geld als (voorschot op een) schadevergoeding heeft ontvangen van de Staat der Nederlanden vanwege de stroomstoring in de Bommelerwaard als gevolg van een helikopterongeluk tegen een hoogspanningsleiding.
Ik heb in de krant gelezen over de schadevergoeding die [appellant] heeft gekregen van de Staat voor de schade die [appellant] stelt te hebben geleden voor de stroomstoring op twaalf december tweeduizend zeven als gevolg van het hiervoor bedoelde helikopterongeluk.
Ik heb, mede in verband met mijn huidige gezondheidstoestand en om met mijn geweten in het reine te komen, besloten de Staat te benaderen over de praktijken van [appellant] en wil hierbij een verklaring afleggen over de feiten die mij over deze kwestie bekend zijn.
In februari/maart tweeduizend acht heeft de heer [X] mij benaderd en uitgenodigd om mee te werken aan schijnhandelingen. Deze schijnhandelingen betreft de zogenaamde in- en verkoop van Phalaenopsis orchideeën voor een fictieve prijs. [appellant] heeft mij twee koopcontracten laten tekenen. Het ene contract betreft de verkoop van Phalaenopsis orchideeën van [appellant] aan mij voor de fictieve prijs van een euro en vijfentachtig eurocent (€ 1,85) per stuk. Het andere contract betreft een zogenaamde “contra letter”, waarbij partijen zijn overeengekomen dat deze levering niet behoefde te worden nagekomen.(…)
Door [appellant] zijn tientallen facturen (voor een bedrag van ongeveer veertigduizend euro (€ 40.000,00)) opgesteld van deze zogenaamde leveringen van potplanten Phalaenopsis door [appellant] aan mijzelf. Wekelijks zijn ogenschijnlijk op deze wijze vanaf mei tweeduizend acht 20.000 planten geleverd voor de stuksprijs van een euro en vijfentachtig eurocent (€ 1,85). Er is echter nooit een plant door [appellant] aan mij geleverd. Er zijn facturen opgemaakt en er zijn geldstromen heen en weer gegaan, maar feitelijke levering aan mij heeft niet plaatsgevonden.
Ik verklaar dat de passage in het schaderapport van [Y] International Consultants van vijf januari tweeduizend negen op bladzijde elf en twaalf, waar staat dat circa achthonderdduizend (800.000) beschadigde planten aan mij zijn verkocht voor de (lage) prijs van een euro en vijfentachtig eurocent (€ 1,85) onjuist is. Zoals gezegd heeft geen enkele levering van [appellant] aan mij plaatsgevonden.
Daarnaast heb ik facturen opgesteld waarin transacties zijn neergelegd betreffende de verkoop van orchideeën van mij aan [appellant] vanaf eind april tweeduizend acht voor de fictieve prijs variërend tussen acht euro (€ 8,00) en zeventien euro (€ 17,00) per stuk, die door mij via Flora Holland waren ingekocht voor de veel lagere prijs van ongeveer vier euro (€ 4,00) per stuk.(…)
Ik verklaar dat de heer [appellant] mij heeft verteld nauwelijks schade te hebben geleden als gevolg van de bewuste stroomstoring. (…)
2.1.11.
Naar aanleiding van de verklaring van [B.D.] heeft de Staat om een voorlopig getuigenverhoor verzocht en aangifte tegen [appellanten] gedaan bij de politie.
2.1.12.
In het voorlopig getuigenverhoor is onder andere [B.D.] gehoord. [B.D.] heeft, samengevat, als getuige verklaard dat hij door [appellant] opgestelde valse overeenkomsten heeft ondertekend, namelijk een eerste overeenkomst waarin melding werd gemaakt dat hij een groot aantal planten van [appellant] zou kopen, en een tweede overeenkomst waarin is vermeld dat aan het eerste contract geen uitvoering hoefde te worden gegeven. Volgens [B.D.] had hij de bewuste planten ook niet afgenomen. De facturen waren wel daadwerkelijk door hem voldaan, maar [appellant] heeft de bedragen terugbetaald.
[B.D.] heeft als reden voor het ondertekenen van de valse overeenkomsten gezegd dat hij het [appellant] wel gunde. Verder verklaarde hij dat hij eigener beweging heeft besloten om zijn verklaring af te leggen, dat hij stervende is en dat hij met zijn geweten in het reine is gekomen. Van de valse transacties zou hij geen enkel voordeel hebben genoten, van het afleggen van de onderhavige verklaring evenmin. Verklaringen waaruit volgt dat [B.D.] wél beschadigde planten zou hebben afgenomen van [appellant] zijn volgens [B.D.] onjuist. Hij kan niets met beschadigde planten in zijn bedrijf; hij heeft weleens planten van [appellant] afgenomen, maar dat waren gezonde planten.
2.1.13.
[M.R.] (hierna: [M.R.]), inkoper bij IKEA, heeft in het voorlopig getuigenverhoor als getuige onder meer verklaard dat hij eind november 2007 voor het eerst de kwekerij van [appellant] heeft bezocht en dat in de maanden nadien afspraken zijn gemaakt over de levering van planten maar dat deze uitsluitend eentakkers betroffen; pas in mei 2008 zijn afspraken gemaakt over (een kleine hoeveelheid) meertakkers (1000 planten voor € 3,90).
2.1.14.
[appellanten] noch de overige vennootschappen hebben in het voorlopig getuigenverhoor getuigen doen horen. Zij hebben wel schriftelijke, op 29 oktober 2010 ten overstaan van een notaris afgelegde, verklaringen in het geding gebracht van [medewerker sub 1] (medewerker [X] Transport), [medewerker sub 2] (werknemer van [X] Orchids), [medewerker sub 3] (assistent bedrijfsleider [X] Orchids), [H.S.] (zoon van [appellant]),[G.S.] (broer van [appellant]) en [H.S.] (broer van [appellant]). Allen hebben verklaard te hebben waargenomen dat [B.D.] beschadigde planten van [appellant] heeft afgenomen.
2.1.15.
[appellanten] en de overige vennootschappen hebben het proces-verbaal van politie en de ten overstaan van de rechtercommissaris in strafzaken afgelegde verklaringen in de strafzaak tegen [appellant], [X] B.V. en [X] Beheer in het geding gebracht.
2.1.16.
Op 22 maart 2012 heeft de strafkamer van de rechtbank Arnhem in de strafzaken met parketnummers 05/900863-09, 05/900918/09 en 05/900919/09 tegen respectievelijk [appellant], [X] Beheer B.V. en [X] B.V. vonnis gewezen. In die zaak was hen, samengevat, (feitelijk leidinggeven aan) (1) valsheid in geschrift, (2) oplichting en (3) poging tot oplichting tenlastegelegd. De rechtbank heeft in het vonnis ter zake [appellant] als volgt geoordeeld (waarbij de bronverwijzingen in de voetnoten omwille van de leesbaarheid door het hof niet zijn geciteerd):
Ten aanzien van de feiten 1,2 en 3:
De feiten
Op 12 december 2007 is een Apache-helicopter van het Ministerie van Defensie in de
Bommelerwaard tegen een hoogspanningskabel gevlogen. Als gevolg daarvan is gedurende enige tijd een stroomstoring ontstaan.
Op 18 december 2007 heeft [X] Beheer BV een schaderegistratie- en aangifteformulier ingediend. Dit formulier is aangevuld bij brief d.d. 3 september 2008, gericht aan De Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie). De hoogte van de claim is een bedrag van € 2.199.733,00 en de claim is onderbouwd met rapporten van Agrotax Expertisebureau (hierna te noemen Agrotax) d.d. 21 december 2007 en 8 januari 2008 en van [Y] International Consultants (hierna te noemen [Y]) d.d. 5 januari 2009. In dit laatste rapport is opgenomen: “Op basis van de facturen in de bijlagen van deze en de vorige rapportage is bepaald dat er 280.000 meertakkers via [B.D.] zijn verkocht. Er zijn dus minder planten naar [B.D.] gegaan dan ten tijde van de stroomstoring was verwacht. (…) De meertakkers die naar [B.D.] zijn gegaan, zijn verkocht voor € 1,85 ten opzichte van € 4,90 wat in het contract met Ikea was opgenomen. Voor deze partij planten is er € 4,90 - € 1,85 = € 3,05 minder opbrengst per plant gerealiseerd. In totaal komt dit uit op 280.000 x €3,05 = € 854.000,--. Dit is de schade aan het aantal planten dat naar [B.D.] is gegaan en heeft alleen betrekking op omzetderving door lagere prijs van het aantal planten dat naar [B.D.] is gegaan.
[X] Phalaenopsis BV wordt bestuurd door [X] Beheer BV. De handelsnamen van [X] Phalaenopsis BV zijn [X] Phalaenopsis BV en [X] Orchids.
De besloten vennootschap [X] Beheer heeft als bestuurders [appellant] (verdachte, hierna te noemen [appellant]) en [echtgenote]. [appellant] is feitelijk leidinggevende van [X] Beheer BV.
Op een zaterdag in 2008 is [appellant] bij [A.D.] (hierna te noemen [A.D.]) geweest. [appellant] en [A.D.] hebben toen 2 schriftelijke overeenkomsten gesloten betreffende de verkoop door [X] Orchids aan [A.D.] van 800.000 stuks (22.500 stuks per week) Phalaenopsis tegen een prijs van € 1,85 per plant. Dit contract is gedateerd 02 februari 2008 en ondertekend door [appellant] en [A.D.], alsmede een contract eveneens gedateerd 2 februari 2008, ondertekend door [A.D.] inhoudende dat het verkoopcontract van 2 februari 2008 kan worden ontbonden indien een van de partijen het niet door wil laten gaan.
[X] Phalaenopsis BV heeft in de periode 5 mei 2008 tot en met 13 oktober 2008 in totaal 14 facturen verzonden aan [A.D.], [adres]. De facturen gaan over de levering van telkens 20.000 stuks Phalaenopsis met een totale waarde van € 549.080,--. In de periode 26 april 2008 tot en met 30 september2008 heeft [A.D.] 23 facturen gestuurd naar [X] Orchids waarbij [A.D.] aan [X] Orchids in rekening brengt de inkoop van planten. De aan [X] Orchids doorberekende prijs per plant varieert van € 2,12 (laagste bedrag) tot € 17,20 (hoogste bedrag).
Op 5 augustus 2009 wordt door[J.J.B.] namens het Ministerie van Defensie aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrift.
(…)
De beoordeling door de rechtbank
Dat [appellant] 14 facturen heeft laten opmaken die mede de basis hebben gevormd voor de door hem ingediende schadeclaim bij Defensie staat vast. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of deze facturen opzettelijk valselijk zijn opgemaakt en of er daadwerkelijk aan [B.D.] geleverd is conform deze facturen.
[B.D.] verklaart dat [appellant] bij hem is geweest omdat hij, [appellant], een schadeclaim wilde indienen vanwege de stroomstoornis waarvoor hij contracten en facturen nodig had. [B.D.] zou daarbij planten voor een lagere prijs kopen. [appellant] wilde een contract aan de overheid kunnen tonen dat hij schade had geleden. Met [appellant] heeft [B.D.] een tweetal contracten gesloten. In werkelijkheid heeft [B.D.] geen planten van [appellant] afgenomen. Afgesproken was dat [B.D.] de facturen zou betalen maar vervolgens zou verrekenen met rekeningen van [B.D.] aan [appellant] waarbij de bedragen zouden worden verhoogd met de bedragen die [B.D.] aan [appellant] had betaald om zo een en ander te verrekenen. [B.D.] kreeg daarvoor opdracht van [appellant], een briefje waarop stond wat [B.D.] op de rekening van hem aan [appellant] moest zetten. De stuksprijs was een stuk hoger dan de werkelijke handelsprijs en in die prijs was een bedrag verrekend dat [B.D.] aan [appellant] had betaald
voor de nepleveringen. Zo kreeg [B.D.] het geld dat hij aan [appellant] had betaald weer terug. En zo kreeg [appellant] de beschikking over rekeningen waarmee hij kon aantonen welke schade hij had geleden als gevolg van de stroomstoring.
[B.D.] heeft op papier 280.000 planten binnengekregen maar nooit fysiek ontvangen.
De echtgenote van [B.D.], [J.Z.], bevestigt dat [appellant] op een zaterdag in 2008 bij hen is geweest en vertelde dat hij schade had door de stroomstoring welke schade hij wilde verhalen. [appellant] vroeg [B.D.] of hij daarvoor de nodige papieren wilde ondertekenen omdat hij die papieren nodig had voor een schadeclaim bij de verzekering. Na dat contact was er vaker contact tussen haar man en [appellant] over de handel. De bankrekening van haar man werd geblokkeerd omdat er nog al grote bedragen tussen [appellant] en haar man werden overgeboekt en het te lang duurde voordat [appellant] betaalde. Dat was de directe reden van haar man om te stoppen met de handel met [appellant]. Toen zij daar met haar man over sprak vertelde hij ook dat er tussen hem en [appellant] over en weer valse facturen werden gestuurd, Die rekeningen werden dan aan elkaar betaald en zou [appellant] gebruiken voor de schadevergoeding die hij wilde ontvangen van de Staat der Nederlanden in verband met de stoomstoring. Haar man vertelde haar toen ook dat er valse rekeningen werden gemaakt voor de levering van plantjes die feitelijk niet geleverd waren.
De boekhouder van [B.D.], [J.C.B.], bevestigt de bevindingen zoals hiervoor omschreven. [J.C.B.] heeft [B.D.] wel eens gevraagd waar hij de planten die hij van [appellant] kocht, verkocht omdat hij daar nooit iets van terugzag in zijn administratie, ook niet in zijn verkoopfacturen. Ook de aantallen op die facturen vielen [J.C.B.] op. Deze waren namelijk erg hoog. [B.D.] leverde telkens aangepaste facturen in. Voorts was de prijs van de planten die [B.D.] aan Satter leverde erg hoog. [J.C.B.] kon namelijk zien wat [B.D.] voor de planten betaalde op de veiling en die planten gingen vervolgens voor een veel hoger bedrag naar [appellant]. [J.C.B.] weet niets van een levering van 280.000 planten van [appellant] aan [B.D.]. De door [B.D.] bij [appellant] gekochte planten heeft [J.C.B.] nooit terug zien komen in de verkoopfacturen of administratie.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [B.D.] betrouwbaar en bruikbaar is voor het bewijs. De verklaring van [B.D.], waarmee hij overigens ook zichzelf belast, vindt bevestiging in de hiervoor genoemde contracten, facturen en verklaring van [J.Z.] en [J.C.B.].
Op grond van de verklaring van [B.D.], de facturen van [appellant] aan [B.D.] en van [B.D.] aan [appellant], de verklaring van de echtgenote van [B.D.] en zijn boekhouder [J.C.B.], is in voldoende mate komen vast te staan dat verdachte valse facturen heeft opgemaakt om te doen voorkomen dat er 280.000 planten zouden zijn geleverd terwijl deze in werkelijkheid niet geleverd zijn.(…)
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat:
[X] Phalaenopsis B.V. en [X] beheer B.V. op tijdstippen in de periode van mei 2008 tot en met 25 september 2009, te Brakel en/of Nieuwaal, tezamen en in vereniging met een ander facturen (in totaal 14) van [X] Phalaenopsis B.V. gericht aan [B.D.] [adres]), - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - telkens valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken door telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op voornoemde facturen te vermelden dat er telkens een 1evering van ongeveer 20.000 stuks Phalaenopsis zou hebben plaatsgevonden met een totale waarde van ongeveer 549.080 Euro, hij, verdachte, heeft feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging;
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 voorts:
De feiten
(…)
Naar aanleiding van de ingediende claim van [X] Beheer BV is door het Ministerie van Defensie in totaal aan voorschot op de geclaimde totale schade van € 2.199.773,-- een bedrag van € 993.577,74 als voorschot betaald aan [X] beheer BV. Het resterende schadebedrag bedraagt ongeveer 1,2 miljoen euro.
(…)
De beoordeling door de rechtbank
Hoeveel planten waren er op 12 december 2007 in het bedrijf [X] Phalaenopsis BV
aanwezig?
In de rapportage van [Y] staat dat er ten tijde van de stroomstoring 768.756 planten
aanwezig waren, te weten 473.736 verspeende planten en 295.020 in-vitro planten die tot week 30 zijn ingekocht en die tot week 50 bij Satter Orchids zijn.
Door plantenkwekerij [rechtspersoon] worden voor [X] Phalaenopsis BV planten
opgekweekt. In de weken 15 t/m 30 worden voor [X] Phalaenopsis BV in totaal 295.020 invitro-planten bij [rechtspersoon] opgekweekt. Van de in 2007 opgekweekte invitro-planten zijn in 2007, in twee leveringen, te weten op 5 december 2007 en 10 december 2007 33.600 invitro-planten daadwerkelijk aan Satter Phalaenopsis BV geleverd.
Getuige [P.D.] verklaart dat [rechtspersoon], ongeveer een jaar heeft gekweekt voor [appellant]. Dat was in 2007/2008. [appellant] heeft afspraken met Anthura. Anthura kweekt orchideeënplanten vanuit het laboratorium. Vanuit Anthura worden de planten naar ons bedrijf en mogelijk andere bedrijven gebracht waar deze gedurende 20 tot 26 weken verder worden opgekweekt, voordat ze als verspeende planten naar [appellant] gaan. In het begin van de leveringsperiode zijn de planten niet naar [appellant] gegaan, maar naar [J.A.], een andere kweker, die kweekte ook planten voor [appellant]. Het gros van wat [P.D.] leverde was aan [appellant] en een deel is afgehaald door [J.A.]in verband met plaatsgebrek bij [appellant]. De eerste maanden dat [P.D.] aan [appellant] leverde is de levering naar [J.A.]gegaan omdat de kas van [appellant] nog niet klaar was.
Getuige [R.K.], werkzaam bij Anthura, verklaart dat het een half jaar duurt voordat een invitro plant verkocht kan worden als verspeend. Anthura heeft zaken gedaan met [appellant]. In eerste instantie bestelde [appellant] alleen invitro. [appellant] deed de opkweek via [J.A.]en [P.D.]. De partij aan wie Anthura leverde krijgt de rekening en betaalt. Bij [J.A.]was het zo dat de rekening naar [appellant] ging. Het afleveradres was [rechtspersoon]. Bij [P.D.] ging de factuur wel naar [P.D.]. Voor wat betreft de interne e-mail op pagina 1157 verklaart [R.K.] dat Anthura alleen de facturering deed aan [appellant], de planten werden gewoon afgeleverd bij [rechtspersoon]. Anthura heeft nooit rechtstreeks invitro planten aan [appellant] afgeleverd.
Een interne e-mail van [R.K.] betreffende de relatie [X] Phalaenopsis BV d.d. 25 juli 2007, houdt in: “Vanaf wk 31 leveren wij VIT aan [X] Phalaenopsis BV i.p.v.
Plantenkwekerij [rechtspersoon]. De facturen voor deze planten kan ook gewoon naar [X] Phalaenopsis BV. Reden hiervoor is dat [rechtspersoon] geen contract met ons wilde tekenen en [appellant] nu meer greep heeft op wat voor rassen hij krijgt. Femke zal deze week de ingeboekte planten bij [rechtspersoon] omzetten naar [X] Phalaenopsis BV. Let op: afleveradres blijft [rechtspersoon].”
Tijdens een zoeking in het bedrijfspand van [X] Phalaenopsis BV te Brakel wordt in de kantoorruimte op een bureau een notitieboek aangetroffen met op de voorzijde de
handgeschreven tekst: “planten telling boek 1 oppotgegevens voor in Koeling achterin.”
In het plantentelling boek staan oppotgegevens inhoudende dat er tot en met week 50 505.985 planten. In dat boek staat verder dat de eerste planten de koeling ingaan op 26 december 2007.
In het rapport van [Y] is het aantal aanwezige planten ten tijde van de stroomstoring vastgesteld op 473.736 + 295.020 invitro-planten, in totaal 768.756 planten.
Getuige [J.P.], opsteller van het rapport van Agrotax verklaart dat de gegevens uit zijn rapport hem zijn meegedeeld door [appellant]. [appellant] vertelde [J.P.] wat hij met Ikea
overeengekomen was met betrekking tot de prijzen van de planten en de afname ervan door Ikea. Op 24 januari heeft [J.P.] [appellant] gesproken waarbij gevraagd werd om de Ikeacontracten. [J.P.] heeft deze nooit van [appellant] ontvangen. Op 4 februari belde [appellant] met het verhaal dat Ikea afzag van de partij en dat [B.D.] de planten van hem af ging nemen. [B.D.] zou 800.000 planten voor 1,85 euro per stuk van [appellant] afnemen. In het tweede rapport wordt de schade van [appellant] op 2.266.687,80 euro gezet. De gegevens uit de berekening zijn de gegevens die [J.P.] van [appellant] heeft ontvangen. Documenten om tot dit schadebedrag te komen heeft [J.P.] nooit van [appellant] ontvangen. De geprognosticeerde opbrengstverwachting van gemiddeld 4,90 euro per plant is berekend op basis van door [appellant] aangeleverde gegevens. [appellant] vertelde met Ikea prijzen te hebben afgesproken voor eenpitters en tweepitters. Voor eenpitters had hij
een prijs van 4,25 afgesproken en voor tweepitters 5,25 euro. Het gemiddelde hiervan is
ongeveer 4,90 euro. Deze prijzen waren volgens [appellant] afkomstig uit het contract met Ikea.
Op 27 december 2007 stuurt [appellant] een e-mail aan Agrotax, onderwerp stroom schade,
inhoudende: “meneer [J.P.]. Na uw bezoek aan onze Pallanopsis kwekerij in verband met de schade door stroom uit val tengevolgen van Helikopter ongeval. Zal ik u nog de aantallen door mailen die in het warenhuis stonden. Het zijn er 798.256 stuks. We hopen op een spoedige afwerking. Vriendelijke groet [appellant].’
Getuige [R.J.], opsteller van het rapport van [Y], verklaart dat een van de
uitgangspunten in de rapportages de aanwezige hoeveelheid planten is. Dit is bepaald op grond van de door [appellant] aangeleverde informatie. Dit was moeilijk omdat [appellant] geen voorraadadministratie bijhield. [R.J.] ontving de inkoopfacturen. Verder is hij uitgegaan van hetgeen [appellant] hem vertelde. [appellant] heeft [R.J.] al voor de schade van 12 december 2007 gezegd dat hij een overeenkomst had met Ikea voor de afzet van de planten die hij had ingekocht en die geproduceerd zouden worden. [R.J.] heeft het contract nooit gezien of ontvangen.
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat van de 295.020 invitro-planten er maar 33.600 daadwerkelijk zijn geleverd aan verdachte.
Op grond van de verklaring van de getuigen [P.D.] en [R.K.], het proces-verbaal van
bevindingen, de interne e-mail en het plantentelling boek is de rechtbank van oordeel dat op het bedrijf van verdachte op 12 december 2007 473.736 + 33.600 = 507.336 planten aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat [appellant] heeft beklemtoond dat de aan Defensie opgegeven hoeveelheid planten zijn vastgesteld door de deskundigen [J.P.] (Agrotax) en [R.J.] ([Y]) en door [deskundige], de deskundige van Defensie. Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de hoogte van het aantal planten uitsluitend bepaald door [appellant] zelf. Hij heeft de betreffende informatie verschaft welke informatie vrijwel klakkeloos is overgenomen door [J.P.] en [R.J.] ten behoeve van hun rapportages.
Is een groot aantal planten tegen een zeer lage prijs verkocht?
Met betrekking tot dit onderdeel van de tenlastelegging, de veronderstelde verkoop van 280.000 planten tegen een zeer lage prijs, verwijst de rechtbank naar de bewijsmiddelen zoals opgenomen onder feit 1.
Was sprake van een contract/overeenkomst met Ikea met betrekking tot het leveren van een groot aantal planten?
In het rapport van [Y] staat met betrekking tot het contract met Ikea het volgende: “Bij het opstellen van de verkopen is onderscheid gemaakt tussen planten enkele tak en planten meertak en de afzet naar Ikea op basis van het overeengekomen contract.” (....) “De enkeltakkers konden uiteindelijk wel voor de beoogde prijs verkocht worden aan Ikea, echter, voor de tweetakkers is [appellant] Orchids de belangrijke afnemer Ikea kwijt.” ’“Richting Ikea was voor en zonder de stroomstoring al een afspraak gemaakt om wekelijks vanaf week 19/20 het aantal van 15.000 meertakkers te leveren voor een prijs van € 4,90. Als gevolg van de stroomstoring zijn de planten beschadigd en kunnen niet aan Ikea geleverd worden. De begrote prijs kon hierdoor niet gerealiseerd worden waardoor er vanaf week 18 circa 20.000 tweetakkers verkocht werden voor € 1,85 per stuk terwijl ze voor € 4,90 aan Ikea waren verkocht. Een prijs die € 3,05 lager ligt dan met Ikea was overeengekomen.”
Op 27 november 2007 stuurt [appellant] een e-mail naar [M.R.] van Ikea waarin is
opgenomen een offerte van [appellant] aan Ikea, inhoudende: “Dear [M.R.]. This is the offerte what we can do i give 3 price jou can look in the bijlage offerte
1 is thogetter whits 1 end 2 stems.
Offerte 2 is singel 2 stems
Offerte 3 is singel 1 stems Met vriendelijke groet, [X] Orchids/kwekerij.”
In de bijlagen is opgenomen dat de 1e offerte inhoudt 15.000 tweetakkers voor €4,90 euro en 6000 eentakkers voor € 3,90 euro. De 2e offerte 15.000 tweetakkers voor € 5,25 en de 3e offerte 6000 enkeltakkers voor € 4,00.
Dezelfde dag, laat [M.R.] weten: “1 received your offers and everything is clear to me. In case I need some more date I will let you know, otherwise it may take some days before you get any answer.”
Getuige [M.R.], werkzaam bij Ikea, verklaart dat zijn eerste contact met [appellant] was in november 2007. Op 26 februari 2008 zijn de eerste concrete afspraken gemaakt dat Ikea Phalaenopsis af zou nemen van [X] Orchids. De eerste leveringen zouden plaatsvinden in week 20 van 2008. Dit zou 8000 Phalaenopsis betreffen, enkeltakker. In die tijd waren er geen afspraken over levering van tweetakkers. Voor 12 december 2007 zijn er geen contracten afgesloten tussen Ikea en [appellant] Orchids. Op 26 februari 2008 zijn de eerste concrete afspraken gemaakt. De eerste leveringen zouden plaatsvinden in week 20 van 2008: 8000 eentakkers. Ikea was in die tijd alleen geïnteresseerd in eentakkers. Op de vraag of er ooit een contract is geweest voor de levering van tweetakkers voor 4,90 euro en eentakkers voor 3,90 euro verklaart [M.R.] dat van de 3,90 euro in eerste instantie sprake was maar dat door de bepalingen van Ikea over
bestickering en pot een prijs werd overeengekomen van 4 euro. Over de prijs en levering van tweetakkers zijn geen afspraken gemaakt.
De rechtbank verwijst verder naar de hiervoor aangehaalde verklaringen van [J.P.] en [R.J.] voor zover betrekking hebbend op Ikea.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen is op te maken dat er ten tijde van de stroomstoring geen 800.000 maar ongeveer 500.000 planten op de kwekerij van [appellant] stonden.
Voorts blijkt daaruit dat de overeenkomst van [appellant] met [B.D.] over de levering van 280.000 planten tegen een bedrag van € 1,85 per plant een nep overeenkomst is en dat de van die zogenaamde leveringen opgemaakte 14 facturen valse facturen zijn. Er zijn op basis van die overeenkomst en die facturen in het geheel geen planten geleverd aan [B.D.].
Voorts is komen vast te staan dat [appellant] ten tijde van het indienen van de schadeclaim geen contract met Ikea had over de wekelijkse levering van 15.000 meertakkers (orchideeën) voor de prijs van € 4,90 per stuk.
Daarmee berust de geclaimde schade van € 2.199.773,00 op basis van 800.000 planten en de gederfde winst van de (niet geleverde) 280.000 planten (€ 1,85 in plaats van € 4,90 per plant) dus grotendeels op door [appellant] verstrekte onjuiste informatie. Die informatie is gebruikt bij het verkrijgen van de geleden schade en de Staat (Ministerie van Defensie) is daardoor bewogen tot het uitkeren van in totaal € 993.577,00. Daarnaast is door [appellant] ten onrechte nog aanspraak gemaakt op een bedrag van € 1.200.000,00.
(…)
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
[X] Beheer B.V. en [X] Phalaenopsis B.V. op tijdstippen in de periode van 12 december 2007 tot en met 25 september 2009 te Nieuwaal en/of Brakel, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het Ministerie van Defensie en/of de Staat der Nederlanden heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 993.577 euro, hierin bestaande dat eerdergenoemde rechtspersonen tezamen met hun mededader met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid heeft voorgewend dat
- er ten tijde van de stroomstoring ongeveer 800.000 planten op het bedrijf aanwezig
waren en
- een groot aantal planten tegen een zeer lage prijs zijn verkocht en
- er een contract/overeenkomst was met Ikea met betrekking tot het leveren van
- een groot aantal planten en dat dientengevolge schade is ontstaan,
waardoor het Ministerie van Defensie en/of de Staat der Nederlanden werd bewogen tot
bovenomschreven afgifte, hij, verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging;
3.
[X] Beheer B.V. en/of [X] Phalaenopsis B.V. op tijdstippen in de periode van 12 december 2007 tot en met 25 september 2009 te Nieuwaal en/of Brakel, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het Ministerie van Defensie en/of de Staat der Nederlanden te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal ongeveer 1.200.000 euro), hierin bestaande dat eerdergenoemde rechtspersonen tezamen met hun mededader met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of
bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid heeft voorgewend dat
- er ten tijde van de stroomstoring ongeveer 800.000 planten op het bedrijf aanwezig waren en
- een groot aantal planten tegen een zeer lage prijs zijn verkocht en
- er een contract/overeenkomst was met Ikea met betrekking tot het leveren van
- een groot aantal planten en dat dientengevolge schade is ontstaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, hij, verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging.
(…)
2.1.17.
De rechtbank heeft ter zake [X] Beheer en [X] B.V. mutatis mutandis hetzelfde overwogen en bewezenverklaard het (meermalen plegen van) medeplegen van valsheid in geschrift, van oplichting en van poging tot oplichting, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon.
2.1.18.
Wat betreft de strafmaat heeft de rechtbank onder meer overwogen:
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Na het helikopterongeval op 12 december2007, waarbij een hoogspanningskabel werd vernield, heeft een groot deel van de Bommelerwaard gedurende enkele dagen zonder stroom gezeten. De veroorzaker van het ongeval, het Ministerie van Defensie, heeft aansprakelijkheid erkend en gedupeerden schadeloos gesteld.
Verdachte claimt gedupeerde te zijn, geeft in het aanmeldingsformulier aan een schade te hebben geleden van omstreeks 250.000 euro, welke schade later op ruim 2,1 miljoen euro wordt gesteld. Om de schade te kunnen aantonen heeft verdachte valse facturen en contracten opgemaakt om zo te doen voorkomen dat 280.000 planten tegen een aanzienlijk lagere prijs zijn verkocht. Deze 280.000 planten zouden schade hebben geleden als gevolg van de stroomstoring. Daarnaast heeft verdachte anderen verklaringen laten afleggen die, gelet op de inhoud van het dossier en de aangehaalde bewijsmiddelen, onjuist zijn en heeft verdachte doen voorkomen contracten te hebben afgesloten met Ikea terwijl van daadwerkelijk contractuele afspraken geen sprake was. Na het indienen van zijn claim en na het ontvangen van een voorschot, zet verdachte druk op de afwikkeling van zijn claim door het Ministerie van Defensie in kort geding te dagvaarden.
In weerwil van de bewijsmiddelen blijft verdachte volhouden de geclaimde schade daadwerkelijk te hebben geleden.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank, misbruik gemaakt van de situatie door meer schade te claimen dan er daadwerkelijk was geleden waardoor het Ministerie van Defensie c.q. de Staat der Nederlanden werd bewogen tot afgifte van bijna 1 miljoen euro van de claim van ruim 2,1 miljoen euro.
Fraude raakt de wortel van de samenleving waarmee veel geld is gemoeid. Uiteindelijk is het, zoals in het onderhavige geval, de belastingbetaler die de rekening daarvan gepresteerd krijgt.
2.1.19.
De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, alsmede een werkstraf van 240 uur. [X] Beheer en [X] B.V. zijn elk veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 100.000,=. Het aanvankelijk tegen deze vonnissen ingestelde hoger beroep is ingetrokken. De - op tegenspraak gewezen - vonnissen zijn thans onherroepelijk.
3. Beoordeling in beide zaken
3.1
In de zaak met nummer 200.115.370/01 hebben [appellanten] en de overige vennootschappen, in eerste aanleg na wijziging van eis, gevorderd
dat de Staat wordt veroordeeld een bedrag van € 545.816,65 aan hen te betalen, met rente en (na)kosten;
dat Delta Lloyd wordt veroordeeld een bedrag van € 535.530,40 aan hen te betalen, met rente en (na)kosten;
steeds met bepaling dat geen betaling kan worden gevorderd en verkregen door de ene gedaagde voor zover de andere gedaagde het gevorderde heeft voldaan.
3.2
In de zaak met nummer 200.160.868/01 heeft de Staat in eerste aanleg gevorderd dat [appellanten] (primair hoofdelijk, subsidiair [appellant] voorwaardelijk, voor zover [X] B.V. niet aan de veroordelingen voldoet) worden veroordeeld tot betaling van
I. € 993.577,74 althans € 938.385,74 met rente,
II. € 70.642,96 aan kosten van de kort gedingprocedure met rente en
III. de integrale proceskosten van de procedure, inclusief de beslagkosten en de kosten van het incident, met rente.
3.3
De rechtbank heeft - zeer kort samengevat - in beide zaken als volgt overwogen.
3.3.1.
De veronderstellingen waarop [appellanten] en de overige vennootschappen de omvang van de schade baseren zijn niet houdbaar. Er was geen overeenkomst met [B.D.], (althans die overeenkomst was uitsluitend gesloten met het doel de Staat te misleiden) en evenmin een overeenkomst met Ikea met de door [appellant] gesuggereerde inhoud (de overeenkomst met Ikea die er wel was, is voor de schadebegroting irrelevant) terwijl [appellant] er niet op mocht vertrouwen dat andere marktpartijen geïnteresseerd waren om de planten voor een hogere prijs dan de marktprijs te kopen. Het aantal planten dat ten tijde van de stroomstoring in de kas stond bedroeg (ruwweg) slechts de helft van het aantal dat [appellanten] en de overige vennootschappen in eerste instantie claimden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [appellanten] en de overige vennootschappen zowel de rechtbank als de Staat als Delta Lloyd misleid. [appellanten] en de overige vennootschappen hebben de waarheidsplicht als bedoeld in artikel 21 Rv geschonden. Daaraan verbindt de rechtbank de consequentie dat de stellingen van [appellanten] en de overige vennootschappen op het punt van de (hoogte van de) geleden schade buiten beschouwing gelaten moeten worden. Zodoende is niet in rechte komen vast te staan dat door [appellanten] en de overige vennootschappen enige door de Staat of Delta Lloyd te vergoeden schade is geleden en zijn hun vorderingen afgewezen.
3.3.2.
De rechtbank overwoog dat ook los daarvan de vorderingen van [appellanten] en de overige vennootschappen tegen Delta Lloyd moeten worden afgewezen op grond van de door de rechtbank voorgestane uitleg van verschillende bepalingen in de verzekeringspolis.
3.3.3.
De rechtbank oordeelde voorts dat [appellanten] en de overige vennootschappen, nu zij de Staat in rechte hebben betrokken op basis van door [appellanten] gefingeerde overeenkomsten, de Staat, Delta Lloyd en de rechtbank hebben misleid en daarmee hebben voldaan aan de maatstaf van misbruik van procesrecht. Tevens hebben zij jegens de Staat onrechtmatig gehandeld door aanspraak te maken op nakoming van het vonnis van de voorzieningenrechter van 19 maart 2009. Daarnaast is [appellant] met [X] B.V. hoofdelijk aansprakelijk op de voet van artikel 6:102 BW, nu hem als bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hij was immers als bestuurder van [X] B.V. betrokken bij het bewust creëren van een onjuist beeld van de situatie na het schadevoorval.
3.3.4.
De omvang van de verschuldigde schade vanwege misbruik van procesrecht bestaat volgens de rechtbank uit de volgende onderdelen:
a. de kosten van juridische bijstand en de betaalde verschotten in zaak 09-372, waaronder die van het voorlopig getuigenverhoor;
b. de kosten van juridische bijstand en de betaalde verschotten in het daaraan voorafgaande kort geding en het ingetrokken hoger beroep, vermeerderd met de door de Staat voldane proceskostenveroordeling van € 5.671,80.
De rechtbank heeft op het door de Staat gevorderde bedrag van € 267.700,24 een bedrag van € 31.074,23 in mindering gebracht omdat die kosten op zaak 11-1916 betrekking hadden en het verschil, € 236.626,01, met rente, als schadevergoeding toewijsbaar geacht.
3.3.5.
In zaak 09-372 heeft de rechtbank vervolgens de vorderingen van [appellanten] en de overige vennootschappen afgewezen en in zaak 11-1916 de primaire vordering van De Staat tot terugbetaling van het betaalde voorschot van € 993.577,74 en tot vergoeding van schade ter hoogte van € 236.626,01 toegewezen.
3.4
Tegen deze oordelen en de gronden waarop deze berusten richt zich het hoger beroep van [appellanten] en de overige vennootschappen.
3.5
In hoger beroep handhaven [appellanten] en de overige vennootschappen met hun grieven IV en V hun standpunt dat zij de waarheidsplicht niet hebben geschonden en de rechter niet hebben misleid. Daarover wordt als volgt overwogen.
3.6
Ten tijde van de vonnissen waarvan beroep waren de strafprocedures tegen [appellanten] al wel gaande, doch was nog geen vonnis gewezen. Inmiddels zijn die vonnissen - op tegenspraak - gewezen en na de memorie van grieven is het hoger beroep ingetrokken, zodat de vonnissen inmiddels onherroepelijk zijn. In die vonnissen is bewezenverklaard dat [appellant], [appellant] B.V. en [X] Beheer met betrekking tot hun schadeclaim als gevolg van de stroomstoring zich schuldig hebben gemaakt aan, kort gezegd, (feitelijk leiding geven aan) valsheid in geschrift, oplichting en poging tot oplichting, meermalen gepleegd. Al die strafbare feiten hebben specifiek betrekking op de vorderingen die [appellanten] en de overige vennootschappen in de onderhavige procedure hebben ingesteld en de feiten die zij daaraan ten grondslag hebben gelegd. De vonnissen leveren in deze procedure krachtens artikel 161 Rv. dwingend bewijs op dat [appellant], [X] B.V. en [X] Beheer met betrekking tot de vordering jegens de Staat (feitelijk leiding geven aan) valsheid in geschrift, oplichting en poging tot oplichting hebben gepleegd.
3.7
Tegen dat dwingend bewijs staat tegenbewijs open. Om te beoordelen of aanleiding bestaat om [appellanten] en de overige vennootschappen tot het leveren van tegenbewijs toe te laten dienen de grieven IV en V te worden besproken. Daarmee richten [appellanten] en de overige vennootschappen zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] met [B.D.] een fictieve overeenkomst heeft gesloten en dat [appellanten] en de overige vennootschappen de rechtbank, de Staat en Delta Lloyd hebben misleid. Tegenover de strafrechtelijke veroordeling die inmiddels heeft plaatsgevonden, waarbij onder meer is bewezenverklaard dat de overeenkomst met [B.D.] wel fictief was, hadden [appellanten] en de overige vennootschappen voldoende concrete stellingen moeten betrekken waaruit volgt dat ondanks die veroordeling toch moet worden aangenomen dat de overeenkomst met [B.D.] reëel was en dat van misleiding geen sprake is geweest. Hetgeen [appellanten] en de overige vennootschappen in dat kader naar voren hebben gebracht volstaat in dat verband geenszins. Zij hebben er wederom op gewezen dat uit de in eerste aanleg in het geding gebrachte notariële verklaringen van de werknemers van [appellant] dan wel zijn vennootschappen en van zijn familieleden volgt dat [B.D.] wel beschadigde planten van [appellanten] heeft afgenomen. Dat is echter onvoldoende in het licht van de andersluidende verklaring van [B.D.], die (als enige) geen familie- of arbeidsrelatie met [appellant] heeft, bij zijn verklaring geen enkel materieel belang heeft en deze ook onder ede heeft herhaald. De verklaring van [B.D.] wordt bovendien ondersteund door de in de strafzaak afgelegde verklaringen van zijn vrouw en zijn boekhouder [J.C.B.]. Van [appellanten] en de overige vennootschappen had verwacht mogen worden dat zij tegenover die verklaringen in dit hoger beroep met een uitgebreider feitelijk betoog hadden gereageerd. [appellanten] en de overige vennootschappen hebben in dit hoger beroep wel een verklaring gegeven voor het feit dat de eerste overeenkomst is gevolgd door de tweede overeenkomst, maar niet voor hetgeen [B.D.] verklaart (en diens echtgenote bevestigt) over de geldstroom die met de overeenkomsten gepaard ging en evenmin over de ongebruikelijk grote aantallen facturen en de hoge bedragen daarop, waarover de boekhouder van [B.D.] verklaart. Dat had eveneens op hun weg gelegen. Nu [appellanten] en de overige vennootschappen hun stellingen onvoldoende concreet hebben toegelicht, komt het hof aan tegenbewijslevering niet toe. Overigens hebben [appellanten], indien dat anders zou zijn, niet aangegeven wat de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij reeds eerder hebben verklaard, hetgeen van hen gevergd kon worden. Ook in dat geval zou het hof aan tegenbewijslevering aan de zijde van [appellanten] niet zijn toegekomen.
3.8
Het gevolg daarvan is dat ook in dit civiele geding vast staat dat [appellanten] en [X] Beheer in eerste aanleg van het geding met rolnummer 09-372 daar waar zij hun vordering direct dan wel indirect (namelijk via de rapportages van deskundigen) hebben gebaseerd op de overeenkomst(en) met [B.D.] en met Ikea, meermalen valsheid in geschrift, oplichting en poging tot oplichting hebben gepleegd. De overige vennootschappen treden in dit geding zonder onderscheid en op gelijke voet als [appellanten] en [X] Beheer op en daarom betreft deze conclusie ook de overige vennootschappen. Nu [appellanten] en de overige vennootschappen aan hun vordering op Delta Lloyd dezelfde stellingen ten grondslag hebben gelegd die zij aan hun vordering jegens de Staat hebben gehanteerd, geldt de conclusie ook jegens Delta Lloyd. Het hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat [appellanten] en de overige vennootschappen in het geding met rolnummer 09/372 in zeer ernstige mate de waarheidsplicht van artikel 21 Rv. hebben geschonden en de rechtbank alsmede hun wederpartijen hebben misleid. Er is sprake geweest van een substantiële, systematische en doelbewuste schending van de waarheidsplicht door [appellanten] en de overige vennootschappen. De grieven IV en V falen.
3.9
Grief I van [appellanten] en de overige vennootschappen is onder meer gericht tegen het aan het oordeel van de rechtbank verbonden gevolg dat de stellingen en daarmee de vordering van [appellanten] en de overige vennootschappen buiten beschouwing dienen te blijven. Dat komt volgens hen neer op een sanctionerende gevolgtrekking, die de reikwijdte van artikel 21 Rv te buiten gaat. [appellanten] worden in dat geval driemaal gestraft: eenmaal in de strafprocedure, eenmaal in een civiele procedure door afwijzing van hun vordering en eenmaal in een civiele procedure door de veroordeling in de werkelijke proceskosten van de Staat. Een schending van artikel 21 Rv schuift de verplichting tot waarheidsvinding van de rechter, die de schade dient te begroten, niet terzijde. Daarbij komt dat de aansprakelijkheid van de Staat vaststaat. Aldus steeds [appellanten] en de overige vennootschappen.
3.10
In dat verband leidt het hof uit het hetgeen namens [appellanten] en de overige vennootschappen tijdens het pleidooi is aangevoerd af, dat zij hun vordering in het hoger beroep “ter vereenvoudiging van de schadeberekening en ter voorkoming van - wederom - een felle discussie over de juistheid van de uitgangspunten en het risico van een ten onrechte toepassing van artikel 21 Rv.” hebben beperkt tot de volgende uitgangspunten:
i) er stonden ten tijde van de stroomstoring 507.430 planten in de kas;
ii) er zijn geen 280.000 beschadigde planten aan [B.D.] geleverd;
iii) er zouden geen tweetakkers aan IKEA worden geleverd in de situatie dat zich geen stroomstoring zou hebben voorgedaan. De omzetschade wordt begroot aan de hand van de - objectief controleerbare - veilingprijzen in de schadeperiode;
iv) het uitvalspercentage bedraagt 2%;
v) de teelt is met circa 10 weken vertraagd door de stroomstoring.
Blijkbaar willen zij hun vorderingen in hoger beroep dus niet meer mede op de overeenkomst met [B.D.] en Ikea baseren, maar deze beperken tot grondslagen die niet in de strafzaken aan de orde zijn geweest.
3.11
Zoals het hof reeds overwoog in zijn arrest van 13 januari 2015 met nummer ECLI:NL:GHAMS:2015:85 verplicht art. 21 Rv partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit betekent niet alleen dat partijen de rechter volledig moeten inlichten over alle voor de beslissing relevant zijnde feiten (volledigheidsplicht), maar ook dat partijen de feiten naar waarheid moeten aanvoeren (waarheidsplicht). In de wetsgeschiedenis is vermeld dat deze bepaling de wettelijke erkenning en vastlegging is van een reeds langer bestaande ontwikkeling, waarin van partijen verlangd wordt dat zij zich bij het aanvoeren van de feiten onthouden van onwaarheid en onvolledigheid, zodat de rechter bij de beslissing zoveel mogelijk recht kan doen aan de materiële werkelijkheid (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 152). Voorts is aangegeven dat de bepaling in elk stadium van de procedure de verplichting meebrengt geen onjuiste feitelijke stellingen aan te voeren en ook niet door onvolledigheid de rechter op het verkeerde been te zetten (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 147.).
3.12
Uitgaande van de schending van de waarheidsplicht door [appellanten] en de overige vennootschappen tijdens de procedure in eerste aanleg met zaaknummer 09-372, rijst dan de vraag of zij, gelet op de herkansingsfunctie van het hoger beroep, de gelegenheid zouden moeten krijgen om in hoger beroep een 'afgeslankte' vordering aan het hof voor te leggen, die beperkt is tot de onder 3.10 vermelde uitgangspunten.
3.13
Naar 's hofs oordeel moet die vraag ontkennend worden beantwoord. Weliswaar is het uitgangspunt van de herstelfunctie van het hoger beroep dat het een partij vrij staat haar eerdere stellingen in hoger beroep te verbeteren en aan te vullen, maar die vrijheid (en de herstelfunctie) gaat niet zover dat een partij, die in eerste aanleg doelbewust bewijsstukken vervalst en in het geding brengt om zich ten koste van haar wederpartijen substantieel te bevoordelen en zich ter zake bovendien schuldig maakt aan (feitelijk leidinggeven aan) oplichting alsmede pogingen daartoe, de gelegenheid zou moeten krijgen om, na ontdekking daarvan, opnieuw (een deel van) haar vordering te onderbouwen met naar haar zeggen thans niet vervalste stukken, c.q. op basis van nieuwe uitgangspunten. Het hof verwijst op dit punt ook naar de wetsgeschiedenis, waarin is opgemerkt dat de rechter, wanneer de onjuistheid of onvolledigheid van stellingen is gebleken en de nalatige partij zijn stellingen wenst uit te breiden met nieuwe feiten, deze buiten beschouwing kan laten wegens strijd met de goede procesorde (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 149).
3.14
Hierbij komt nog dat indien [appellanten] en de overige vennootschappen de mogelijkheid zouden krijgen in hoger beroep een 'afgeslankte' vordering voor te leggen, zonder zich nog te beroepen op het bewijsmateriaal met betrekking waartoe de valsheid dan wel (het feitelijk leidinggeven aan) de (poging tot) oplichting is bewezenverklaard, dit in feite de mogelijkheid openhoudt dat een partij doelbewust opteert voor een strategie waarbij in eerste aanleg op niet-waarheidsgetrouwe wijze wordt geprocedeerd. Dergelijk processueel optreden is zodanig in strijd met doel en strekking van art. 21 Rv, dat het hof het geheel afwijzen van de vordering passend acht.
3.15
Het hof neemt daarbij verder in aanmerking dat in een civiele procedure als de onderhavige de rechter in grote mate afhankelijk is van de informatievoorziening door partijen. Daarbij gaat de rechter in beginsel uit van de waarheidsgetrouwheid van partijen. Zo pleegt de rechter in beginsel uit te gaan van de echtheid van de door partijen in het geding gebrachte bewijsstukken en controleert de rechter niet de authenticiteit van die stukken. Ook een partij mag in beginsel vertrouwen op de echtheid van de stukken die haar wederpartij in het geding brengt. De gerechtvaardigdheid van dit vertrouwen vloeit voort uit de op partijen rustende waarheidsplicht, maar ook op de goede trouw die partijen jegens elkaar en jegens de rechter in acht dienen te nemen en in het algemeen ook plegen te nemen. Overigens berust het bedoelde vertrouwen ook op praktische argumenten: het is voor de rechter (en ook voor de wederpartij) doorgaans praktisch ondoenlijk om de waarheid van elke uitlating of de echtheid van elk bewijsstuk te verifiëren.
Wanneer een van partijen de waarheidsplicht schendt op een dermate ernstige wijze als thans aan de orde is, is daarmee de grondslag aan het bedoelde vertrouwen komen te ontvallen. Dit betreft zowel het vertrouwen van de rechter in de waarheidsgetrouwheid van die partij, als het vertrouwen daarin van de wederpartijen. Het ontvallen van dit basale vertrouwen heeft een breder gevolg dan alleen het buiten beschouwing laten van de stukken waarvan de vervalsing is aangetoond, of de uitgangspunten die onjuist zijn gebleken. Het tast immers in algemene zin de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de betreffende partij aan. Het gevolg daarvan is dat het voor het hof in redelijkheid niet doenlijk is nog een gefundeerde beslissing te nemen over de thans in hoger beroep opgevoerde schadeposten. Ook voor die posten rijst immers de vraag of het gaat om schade die [appellanten] en de overige vennootschappen daadwerkelijk hebben geleden als gevolg van de stroomstoring. Anders dan zij blijkens hun grief I aannemen, kan de rechter die schade niet geheel geabstraheerd van hun stellingen begroten, maar dienen de door hen ingenomen stellingen als uitgangspunt bij de schadevaststelling. Ook het enkele (gestelde) feit dat sprake is van schade kan op basis van hetgeen zij hebben gesteld en door hen ter onderbouwing aan bewijs is voorgebracht (en dat overigens door de Staat en Delta Lloyd gemotiveerd is weersproken) niet zonder meer worden aangenomen. Gelet op de geconstateerde substantiële, systematische en bewuste schending van de waarheidsplicht door [appellanten] en de overige vennootschappen ziet het hof geen aanleiding om hierover nog nadere bewijsverrichtingen te laten plaatsvinden. Er kan immers niet meer worden vertrouwd op de waarheidsgetrouwheid van hetgeen [appellanten] en de overige vennootschappen hierover naar voren hebben gebracht, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling. Aan bewijslevering wordt dan niet toegekomen. Grief I faalt. Het hiervoor overwogene brengt tevens het falen van grief II met zich.
3.16
Het betoog van [appellanten] en de overige vennootschappen dat deze gevolgtrekking neerkomt op een (drie)dubbele bestraffing vanwege de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling maakt niet, dat daarover anders moet worden geoordeeld. De eisen die aan de procesgang in een civiele zaak moeten worden gesteld rechtvaardigen op zichzelf de aan de schending van artikel 21 Rv. door [appellanten] en de overige vennootschappen verbonden consequenties.
3.17
Bij behandeling van de grieven III en VI bestaat, gelet op het hiervoor overwogene, geen belang meer.
3.18
Grief VII van [appellanten] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in de zaak met rolnummer 11-1916 dat zij misbruik van procesrecht hebben gemaakt. Met deze grief betogen zij dat van misbruik geen sprake is omdat hun vordering niet evident ongegrond was: weliswaar kan discussie worden gevoerd over de hoogte van de schade, maar niet over het feit dat zij schade hebben geleden. Ook dat laatste stuit echter af op hetgeen hiervoor onder 3.16 werd overwogen. Hetgeen zij ter onderbouwing van deze grief aanvoeren met betrekking tot de overeenkomsten met Ikea en [B.D.] strandt gezien hetgeen daarover hiervoor onder 3.8 is overwogen en geconcludeerd. [appellant] heeft in hoger beroep onweersproken gelaten dat de schadebegroting van GAB Robins waarop het vonnis van de voorzieningenrechter was gebaseerd, op inlichtingen van Satter was gebaseerd, zodat het hof hiervan uitgaat. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat [appellanten] door de schending van artikel 21 Rv. onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Staat door zich schuldig te maken aan misbruik van procesrecht. Dat er sprake was van een kort geding en geen bodemzaak doet in dat verband niet ter zake en evenmin, dat de Staat de wederpartij van [appellanten] was. Voor de door de Staat te maken integrale proceskosten is dat een en ander immers irrelevant. Evenmin is van belang dat [appellant] in persoon geen aanspraak heeft gemaakt op nakoming van het vonnis van 19 maart 2009.
3.19
[appellanten] betwisten ook de hoogte van de in eerste aanleg toegewezen proceskosten, nu ten onrechte ook de integrale kosten in zaak 11-1916 zouden zijn toegewezen alsmede kosten in het kader van de strafzaak, kadastrale recherche en “Deelverslag vergadering projectgroep” in rekening zijn gebracht en stellen ten slotte dat het toegewezen bedrag van € 236.626,01 disproportioneel is. De Staat heeft daarop onweersproken aangevoerd dat haar vordering niet ook de kosten in zaak 11-1916 betrof en dat de rechtbank deze kosten (een bedrag van € 31.074,23) ten onrechte op haar vordering van € 267.700,24 in mindering heeft gebracht, tegen welk onjuiste oordeel zij niet incidenteel heeft geappelleerd. De overige volgens [appellant] ten onrechte in rekening gebrachte kosten betreffen volgens de Staat ten hoogste een bedrag van € 6.551,30 zodat ook indien deze ten onrechte zouden zijn gevorderd, het uiteindelijke toegewezen bedrag nog steeds een lager bedrag dan de werkelijke kosten betreft. Ook dit hebben [appellanten] niet weersproken. Het uiteindelijke door de rechtbank toegewezen bedrag komt het hof ook niet disproportioneel voor, nu de Staat heeft gesteld, en [appellanten] niet hebben betwist, dat zij zeer grote inspanningen heeft moeten leveren om de waarheid in deze zaak boven tafel te krijgen Ook grief VII faalt.
3.20
Aangezien [appellant] zelf rechtstreeks betrokken is geweest bij de valsheid in geschrift en de oplichting alsmede de poging tot oplichting van de Staat, door daaraan feitelijk leiding te geven, leidt geen twijfel dat hem als bestuurder van Satter B.V. een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Daarbij komt dat de Staat [appellant] ook op grond van artikel 6:162 BW heeft aangesproken en dat Satter, door aldus te handelen, ook uit dien hoofde jegens de Staat aansprakelijk is. Grief VIII faalt eveneens.
3.21
Nu de grieven falen zal het vonnis van de rechtbank worden bekrachtigd. Voor het houden van een descente bestaat geen aanleiding, zodat het verzoek wordt afgewezen. [appellanten] en de overige vennootschappen zijn terecht in de gedingkosten veroordeeld. Het hof ziet in hetgeen [appellanten] en de overige vennootschappen hebben aangevoerd geen aanleiding om de in eerste aanleg toegewezen uitvoerbaar bij voorraadverklaring alsnog af te wijzen. Ook grief IX is vergeefs voorgesteld. [appellanten] en de overige vennootschappen zullen in beide zaken als in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.
4. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in beide zaken:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
in de zaak met zaaknummer 200.115.370/01:
veroordeelt [appellanten] en de overige vennootschappen in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 4.836,00 aan verschotten en € 13.740,00 voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit arrest, en tot op heden aan de zijde van Delta Lloyd begroot op € 4.836,00 aan verschotten, € 13.740,00 voor salaris, en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot en met wettelijke rente, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
in de zaak met zaaknummer 200.160.868/01:
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op nihil aan verschotten en op € 13.740,00 voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit arrest;
in beide zaken:
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, C. Uriot en L.R. van Harinxma thoe Slooten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2015.