ABRvS, 13-01-2016, nr. 201503724/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:13
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-01-2016
- Zaaknummer
201503724/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:13, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑01‑2016; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:RVS:2015:1341, Afwijzing
Uitspraak 13‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 20 april 2015, in zaak nr. 201408883/3/A2, heeft de Afdeling het verzet van [verzoeker] tegen de uitspraak van 19 januari 2015 ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
201503724/1/A2.
Datum uitspraak: 13 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2015, in zaak nr. 201408883/3/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 20 april 2015, in zaak nr. 201408883/3/A2, heeft de Afdeling het verzet van [verzoeker] tegen de uitspraak van 19 januari 2015 ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
[verzoeker] heeft nadere stukken overgelegd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Op verzoek van [verzoeker] is afgezien van het onderzoek ter zitting.
Overwegingen
1. Bij brieven van 18 november 2014 en 5 januari 2015 heeft de Afdeling het verzoek van [verzoeker] tot vrijstelling van de betaling van griffierecht voor zijn hoger beroep afgewezen, omdat de Afdeling op grond van de door hem ter staving van zijn verzoek overgelegde stukken tot de slotsom is gekomen dat de heffing van griffierecht het hem niet uiterst moeilijk of onmogelijk maakt om gebruik te maken van de rechtsgang in hoger beroep. De Afdeling heeft dat hoger beroep bij uitspraak van 19 januari 2015 in zaak nr. 201408883/2/A2 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van griffierecht.
Bij de uitspraak van 20 april 2015, waarvan [verzoeker] herziening vraagt, is het verzet van [verzoeker] tegen de uitspraak van 19 januari 2015 ongegrond verklaard. Aan die uitspraak heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat alleen vrijstelling van het betalen van griffierecht kan worden verleend indien uit een verklaring als bedoeld in artikel 7b van de Wet op de rechtsbijstand blijkt dat sprake is van betalingsonmacht, maar dat de rechtzoekende, onderbouwd met schriftelijke bewijsstukken, schriftelijk kan verklaren dat deze gegevens niet actueel zijn, indien hij zijn beroep op betalingsonmacht handhaaft. Uit de op 11 november 2014 overgelegde verklaring blijkt dat [verzoeker] in het peiljaar 2012 een inkomen had van € 15.166,00. Voorts heeft [verzoeker] bij brief van 20 maart 2015 gegevens van de Belastingdienst overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2013 een verzamelinkomen had van € 14.465,00. [verzoeker] heeft geen schriftelijke bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat die gegevens niet actueel zijn.
2. [verzoeker] voert aan dat de Afdeling in zowel de uitspraak van 19 januari 2015, als in die van 20 april 2015, bij de beoordeling van zijn betalingsonmacht is uitgegaan van niet-actuele gegevens omtrent zijn inkomen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [verzoeker] specificaties van door de gemeente Arnhem aan hem verstrekte bijstandsuitkeringen verstrekt over de periode maart 2014 tot en met april 2015. Voorts voert hij aan dat deze documenten hebben geleid tot vrijstelling van het griffierecht in deze herzieningsprocedure.
2.1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om herziening wordt uitsluitend beoordeeld of sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld dit artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. De Afdeling kan slechts rekening houden met feiten en omstandigheden die de verzoeker om herziening in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen. Het bijzonder rechtsmiddel herziening dient er niet toe om een partij de gelegenheid te bieden om stukken ter onderbouwing van een standpunt, die in een eerdere procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht, alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen. Ten slotte is hij van mening dat de Afdeling hem had moeten wijzen op de mogelijkheid vrijstelling van griffierecht te vragen.
2.3. [verzoeker] heeft documenten die zien op betalingsonmacht overgelegd die dateren van voor de uitspraken van 19 januari 2015 en 20 april 2015. Deze documenten, waaronder beschikkingen van de gemeente Arnhem ter zake van bijstand, waren hem voor die uitspraken bekend. Hij had deze schriftelijke bewijsstukken ter staving van zijn betalingsonmacht eerder kunnen en moeten overleggen. De Afdeling heeft niet de verplichting [verzoeker] erop te wijzen dat hij de mogelijkheid van het vragen van vrijstelling van griffierecht heeft en dat hij ook andere schriftelijke bewijsstukken had kunnen overleggen waaruit, naar hij stelt, blijkt dat de inkomensgegevens uit de verklaring als bedoeld in artikel 7b van de Wet op de rechtsbijstand niet meer actueel zijn.
Nu [verzoeker] deze schriftelijke bewijsstukken ter staving van zijn betalingsonmacht, waaronder beschikkingen van de gemeente Arnhem ter zake van bijstand, niet eerder heeft overgelegd, is niet voldaan aan het vereiste dat de feiten of omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verzoek om herziening bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn.
3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Michiels w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016
362.