NJB 2014/576:Medeplichtigheid tot art. 48 aanhef en sub 2 Sr: voor een bewezenverklaring van het opzettelijk middelen en inlichtingen verschaffen tot het plegen van oplichtingen is vereist dat verdachtes opzet telkens was gericht op het verschaffen van die middelen en inlichtingen als bedoeld in art. 48 aanhef en sub 2 Sr en tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op de door de dader gepleegde misdrijven. In casus behoeft nadere motivering waarom de enkele vaststelling dat de verdachte zijn bankrekening tegen een vergoeding aan een ander ter beschikking heeft gesteld zodanig verband tussen de gedraging van de verdachte en het gronddelict oplichting meebrengt dat dit kan worden aangemerkt als voorwaardelijke opzet op die oplichting