RCR 2017/11
Buitengerechtelijke kosten. Wanneer vangt de veertiendagentermijn aan en wie draagt de bewijslast dat aan de eisen van art. 6:96 lid 6 BW is voldaan?
HR 25-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2704
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25 november 2016
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, G. Snijders, M.V. Polak, C.E. du Perron
- Zaaknummer
16/02885
- Conclusie
A-G mr. M.H. Wissink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS717114:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:2704, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑11‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:938, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑09‑2016
- Wetingang
Essentie
Vermogensschade. Incassokosten. Aanvang veertiendagentermijn. Stelplicht. Bewijslast.
Wanneer vangt de veertiendagentermijn aan en wie draagt de bewijslast dat aan de eisen van art. 6:96 lid 6 BW is voldaan?
Samenvatting
In 2014 heeft B een tandheelkundige behandeling ondergaan. De zorgverlener heeft zijn vordering op B gecedeerd aan Fa-Med. Op 24 juli 2014 heeft Fa-Med B een factuur toegezonden ten bedrage van € 735. Bij brief van 30 augustus 2014 heeft Fa-Med B in gebreke gesteld. Voorts heeft Fa-Med een brief aan B gestuurd, gedagtekend 11 september 2014, waarin staat: “[Wij stellen] u een laatste keer in de gelegenheid ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.