CRvB, 10-01-2018, nr. 15/8208 ZVW
ECLI:NL:CRVB:2018:128
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
10-01-2018
- Zaaknummer
15/8208 ZVW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2018:128, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 10‑01‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2018/90 met annotatie van R. Ortlep
Uitspraak 10‑01‑2018
Inhoudsindicatie
CAK heeft het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Weliswaar was het bezwaarschrift niet ondertekend, maar er was geen twijfel aan de identiteit van appellant als afzender van het bezwaarschrift. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (ECLI:NL:CRVB:2011:BU9038) dient ondertekening van een bezwaarschrift als bewijs dat het geschrift daadwerkelijk door of namens de indiener is opgesteld. Desgevraagd heeft CAK ter zitting bevestigd niet te hebben getwijfeld aan de identiteit van appellant als afzender van het bezwaarschrift. Onder deze omstandigheden heeft CAK niet in redelijkheid kunnen komen tot een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift.
Partij(en)
15 8208 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2015, 15/1940 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
CAK
Datum uitspraak: 10 januari 2018
PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Appellant is niet verschenen. Voor CAK is mr. J.M. Nijman verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 2 november 2012 heeft CAK aan appellant bericht dat hij door zijn zorgverzekeraar Agis is aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarom is hij vanaf november 2012 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd van € 154,48 per maand.
1.2.
Bij besluit van 5 augustus 2014 heeft CAK aan appellant te kennen gegeven dat zijn zorgverzekeraar hem per 1 augustus 2014 heeft afgemeld als wanbetaler, dat hij niet langer de bestuursrechtelijke premie verschuldigd is en dat er nog een eindafrekening volgt.
1.3.
Bij besluit van 6 oktober 2014 heeft CAK een eindafrekening bestuursrechtelijke premie opgesteld waarbij is vastgesteld dat appellant over de periode van 1 november 2012 tot en met 31 juli 2014 nog een bedrag van € 110,75 verschuldigd is.
1.4.
Appellant heeft bij brief van 17 november 2014 tegen het besluit van 6 oktober 2014 bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is niet ondertekend.
1.5.
Op 9 januari 2015 heeft CAK appellant verzocht om het door hem ingediende bezwaarschrift alsnog te ondertekenen. Daarbij heeft CAK erop gewezen dat in het geval dat niet gebeurt, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
1.6.
Bij besluit van 10 februari 2015 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 oktober 2014 onder verwijzing naar de artikelen 6:5, 6:6 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet door appellant is ondertekend en appellant dit verzuim niet heeft hersteld.
1.7.
In een afzonderlijke brief van 10 februari 2015 heeft CAK – onder verwijzing naar een betalingsoverzicht – toegelicht op welke wijze het bedrag van de eindafrekening van € 110,75 tot stand is gekomen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. CAK kon wegens het ontbreken van een handtekening op het bezwaarschrift twijfelen aan de identiteit van appellant en kon hem dus alsnog om een handtekening vragen. Appellant heeft deze handtekening nooit gezet en heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij dat heeft nagelaten. Dit betekent dat CAK het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift van 17 november 2014 met zijn naam is ondertekend, dat CAK er wel degelijk van op de hoogte was dat het bezwaarschrift van hem afkomstig is en dat voor het vaststellen van de identiteit nog altijd een identiteitskaart of een paspoort nodig is. Verder heeft hij naar voren gebracht dat hij niets meer aan CAK hoeft te betalen, omdat hij alle bedragen heeft voldaan. De bestuursrechtelijke premies heeft hij aan CAK en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) betaald, waarvan een deel via ‘omleiding’ van zijn zorgtoeslag. Ter onderbouwing daarvan heeft appellant bankafschriften en een lijst met maandbedragen van zorgtoeslag over 2013 en 2014 ingestuurd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:5, eerste lid, van de Awb is onder meer bepaald dat het bezwaarschrift moet zijn ondertekend.
4.2.
In artikel 6:6 van de Awb, voor zover in dit geding van belang, is bepaald dat het bezwaar, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen daarvan, niet-ontvankelijk kan worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.3.
Appellant heeft, hoewel hij is gewezen op het risico dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard, het bezwaarschrift niet binnen de hem gestelde termijn ondertekend, zodat CAK in beginsel bevoegd was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU9038) dient ondertekening van een bezwaarschrift als bewijs dat het geschrift daadwerkelijk door of namens de indiener is opgesteld. Desgevraagd heeft CAK ter zitting bevestigd niet te hebben getwijfeld aan de identiteit van appellant als afzender van het bezwaarschrift. Onder deze omstandigheden heeft CAK niet in redelijkheid kunnen komen tot een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift.
4.5.1.
De rechtbank heeft wat onder 4.4 is overwogen niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
4.5.2.
Aansluitend dient te worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand worden gelaten. Evenmin kan de Raad zelf in de zaak voorzien, omdat CAK er niet in is geslaagd om het bedrag van de eindafrekening inzichtelijk te maken. De door appellant per bank aan CAK of CJIB verrichte betalingen aan bestuursrechtelijke premie zijn niet op een eenduidige wijze te herleiden naar het door CAK op 10 februari 2015 overgelegde overzicht. Verder is door CAK niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze en in welke omvang de zorgtoeslag van appellant als tegemoetkoming in de bestuursrechtelijke premie aan het CJIB is uitbetaald (omleiding zorgtoeslag). Ook de door appellant ingediende stukken bieden de Raad niet voldoende duidelijkheid om de eindafrekening zelf op te maken. Daarom wordt CAK opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.6.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door CAK nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het besluit van 10 februari 2015;
- -
draagt CAK op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
bepaalt dat beroep tegen de door CAK te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- -
bepaalt dat CAK aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2018.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) J.R. Trox