Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 515/97 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften
Artikel 36
Geldend
Geldend vanaf 16-08-2008
- Bronpublicatie:
09-07-2008, PbEU 2008, L 218 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 766/2008)
- Inwerkingtreding
16-08-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-07-2008, PbEU 2008, L 218 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 766/2008)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Instituties
Douane (V)
1.
De rechten van personen met betrekking tot de persoonsgegevens in het DIS, in het bijzonder het recht van kennisneming, worden uitgeoefend
- —
in overeenstemming met de wetten, regelingen en procedures van de lidstaat waarin op deze rechten een beroep wordt gedaan;
- —
in overeenstemming met de in artikel 34, lid 1, bedoelde interne regels die op de Commissie van toepassing zijn.
Indien de wetten, regelingen en procedures van de betrokken lidstaat aldus bepalen, besluit de nationale controleautoriteit als bedoeld in artikel 37 of gegevens worden medegedeeld en volgens welke procedure.
2.
Een DIS-partner tot welke een verzoek om kennisneming van persoonsgegevens wordt gericht, kan dit verzoek afwijzen indien de kennisneming waarschijnlijk schadelijk is voor het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van met de douane- of landbouwvoorschriften strijdige handelingen. Een lidstaat kan kennisneming eveneens weigeren op grond van zijn wetten, regelingen en procedures betreffende gevallen waarin de weigering een maatregel is die noodzakelijk is ten behoeve van de bescherming van de staatsveiligheid, de defensie, de openbare veiligheid en de rechten en vrijheden van anderen. De Commissie kan deze kennisneming weigeren wanneer zulks noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
In elk geval kan de kennisneming worden geweigerd voor elke persoon wiens gegevens worden verwerkt, gedurende de periode waarin maatregelen inzake waarneming en melding of onopvallende observatie worden uitgevoerd, alsook gedurende de periode waarin de operationele analyse van de gegevens of het administratief of strafrechtelijk onderzoek aan de gang is.
3.
Indien het verzoek om kennisneming persoonsgegevens betreft die door een andere DIS-partner zijn verstrekt, wordt kennisneming alleen verleend wanneer de gegevensverstrekkende partner in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt dienaangaande kenbaar te maken.
4.
Bij elke DIS-partner kan een persoon, in overeenstemming met de wetten, regelingen en procedures van elke lidstaat of met de interne regels die van toepassing zijn op de Commissie, persoonsgegevens die op hemzelf betrekking hebben, doen verbeteren of verwijderen, indien die gegevens feitelijk onjuist zijn of indien zij in het DIS werden ingevoerd of zijn opgeslagen in strijd met het doel als omschreven in artikel 23, lid 2, of indien de beginselen vervat in artikel 26 niet in acht zijn genomen.
5.
Op het grondgebied van elke lidstaat kan iedere persoon, in overeenstemming met de wetten, regelingen en procedures van die lidstaat, bij de rechtbanken of bij de autoriteit die krachtens de wetten, regelingen en procedures van die lidstaat bevoegd is, een rechtsvordering instellen of in voorkomend geval een klacht indienen in verband met persoonsgegevens in het DIS die op hemzelf betrekking hebben, teneinde:
- a)
feitelijk onjuiste persoonsgegevens te doen verbeteren of verwijderen;
- b)
persoonsgegevens die in strijd met deze verordening in het DIS zijn ingevoerd of opgeslagen, te doen verbeteren of verwijderen;
- c)
kennis te nemen van persoonsgegevens;
- d)
schadevergoeding te verkrijgen overeenkomstig artikel 40, lid 2.
Wat de door de Commissie ingevoerde gegevens betreft, kan bij het Hof van Justitie een rechtsvordering worden ingesteld, overeenkomstig artikel 173 van het Verdrag.
De lidstaten en de Commissie verbinden zich er onderling toe om de onherroepelijke beslissingen van een rechtbank, het Hof van Justitie of een andere hiertoe bevoegde autoriteit met betrekking tot de eerste alinea, onder a), b) en c), ten uitvoer te leggen.
6.
Het feit dat in dit artikel en in artikel 32, lid 5, sprake is van een ‘onherroepelijke’ beslissing houdt niet in dat de lidstaat of de Commissie verplicht is om beroep aan te tekenen tegen een beslissing van een rechtbank of een bevoegde autoriteit.