Hof Leeuwarden, 10-05-2005, nr. 24-001054-04
ECLI:NL:GHLEE:2005:AT5309
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
10-05-2005
- Zaaknummer
24-001054-04
- LJN
AT5309
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2005:AT5309, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 10‑05‑2005; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3324
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AZ3324, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2005/285
Uitspraak 10‑05‑2005
Inhoudsindicatie
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af, dat het aan de schuld van verdachte te wijten is geweest dat [slachtoffer] in de periode van 26 augustus 2003 tot en met 27 augustus 2003 van haar vrijheid beroofd is gebleven. Verdachte heeft verwijtbaar gehandeld doordat hij heeft nagelaten voor de hand liggende mogelijkheden te benutten die zouden hebben bijgedragen tot bekorting van de gijzeling van [slachtoffer]. De ernst van het feit brengt mee, dat uitsluitend een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in aanmerking komt. Het hof is gebonden aan het strafmaximum dat voorvloeit uit het meer subsidiair bewezen verklaarde artikel 283, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, namelijk een hechtenis van drie maanden en geldboete van de tweede categorie. Het hof zal zich tot het opleggen van een vrijheidsstraf beperken, maar ontkomt gezien de ernst van het feit niet aan het opleggen van de bij dit feit behorende maximale vrijheidsstraf.
Partij(en)
Parketnummer: 24-001054-04
Arrest van 10 mei 2005 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 6 juli 2004 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1946] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats 1], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waarin de wijzigingen zijn aangebracht, die de eerste rechter heeft toegelaten. De inhoud van de tenlastelegging wordt geacht hier te zijn overgenomen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte veroordeelt ten aanzien van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden.
Vrijspraak
Primair is ten laste gelegd medeplichtigheid aan de gijzeling van [slachtoffer], subsidiair medeplichtigheid aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] in de periode van 26 tot en met 27 augustus 2003. Die medeplichtigheid zou - zo leest het hof de tenlastelegging - hebben bestaan uit het feit, dat verdachte de medeverdachte (dader van het gronddelict blijkens het onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 15 juli 2004, verder te noemen: S.) op diens verzoek een plaats zou hebben aangewezen waar [slachtoffer] zou kunnen plassen en het feit dat verdachte S. de weg naar Duitsland zou hebben gewezen, beide (naar uit de stukken blijkt) op 27 augustus 2003. Naar het oordeel van het hof is uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan, dat S. - onverwachts en anders dan hij tevoren had aangekondigd - op 27 augustus 2003 met [slachtoffer] bij zich, zich meldde bij de woning van verdachte te [woonplaats 1] en dat verdachte nagenoeg onmiddellijk daarop vertrok naar zijn fysiotherapeut te [woonplaats 2], met wie hij een afspraak had. S. is hem per auto- met [slachtoffer] in de achterbak - gevolgd en heeft op de afloop van het consult gewacht. S. heeft verdachte vervolgens te kennen gegeven, dat [slachtoffer] moest plassen. Verdachte - die ter plaatse goed bekend is - heeft een plek aangewezen waar dat decent kon geschieden. Beiden hebben elkaar even verderop weer ontmoet en zijn daar - in de auto van verdachte - met elkaar in gesprek geraakt. Verdachte is tijdens dat gesprek niet ingegaan op het voorstel zich in te spannen om losgeld te verkrijgen, dat intussen in verband met de ontvoering van [slachtoffer] was uitgeloofd. Naar hij zegt en naar het hof niet onaannemelijk voorkomt, heeft hij S. bewerkt de ontvoering te staken en [slachtoffer] te laten gaan. Hij heeft na het gesprek met S. op diens verzoek de weg naar Duitsland gewezen. Deze is vervolgens in die richting vertrokken, nog steeds met [slachtoffer] bij zich in de auto.
Het feit dat verdachte een plaats heeft gewezen waar [slachtoffer] kon plassen kan het hof niet zien als een handeling die heeft bijgedragen tot het voortduren van de vrijheidsberoving van [slachtoffer]; het feit dat verdachte ervoor heeft gezorgd dat dat ongezien achter bosjes kon gebeuren evenmin. Het wijzen van de weg naar Duitsland kan op zich zelf zijn gericht op het voortduren van de vrijheidsberoving. Verdachte heeft echter steeds meegedeeld, dat hij ervan overtuigd was dat [slachtoffer] snel na voormeld gesprek zou worden vrijgelaten en dat het wijzen van de weg niet op het voortduren van de vrijheidsberoving gericht was. Voor zover ervan moet worden uitgegaan, dat het wijzen van de weg naar Duitsland een handeling is geweest, die ervoor heeft gezorgd dat de vrijheidsberoving heeft voortgeduurd, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat verdachtes opzet daarop was gericht.
Verdachte zal derhalve van het primair en het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat het hof het ten laste gelegd op die onderdelen niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Bewezenverklaring
Ten aanzien van verdachte acht het hof bewezen het meer subsidiair ten laste gelegde, namelijk dat:
hij in de periode van 26 augustus 2003 tot en met 27 augustus 2003, in Nederland, in aanmerkelijk mate verwijtbaar heeft gehandeld, immers heeft verdachte in vorengenoemde periode (te weten op 26 augustus 2003) telefonisch contact gehad met [S.] (uit welk contact verdachte wist dat die [S.] had te maken met en/of bezig was met de gijzeling of opzettelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en die [S.] wist waar die [slachtoffer] verbleef), tijdens welk telefonisch contact gesproken is over (het verdienen en/of delen van) een geldbedrag en er nader contact zou volgen en ( nadat die [S.] op 27 augustus 2003 bij zijn verdachtes woning was gekomen en nadat die [S.] aan hem verdachte had gevraagd of hij een plaats/plek wist waar die [slachtoffer] kon plassen verdachte wist, dat die [slachtoffer] zich in de auto bevond waarin die [S.] reed) en die [S.] (vervolgens) gebracht naar en/of gewezen op een plaats waar die [slachtoffer] kon gaan plassen en die [S.] de weg richting Duitsland heeft gewezen en telkens tijdens en/of na bovenomschreven handelingen heeft nagelaten ambtenaren van justitie of politie in te lichten, mede ten gevolge waarvan het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid is beroofd gebleven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Nadere bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af, dat het aan de schuld van verdachte te wijten is geweest dat [slachtoffer] in de periode van 26 augustus 2003 tot en met 27 augustus 2003 van haar vrijheid beroofd is gebleven. Immers, op 26 augustus 2003 omstreeks 19.34 uur heeft de dader van de gijzeling (S.) van [slachtoffer] telefonisch contact met verdachte opgenomen. Verdachte wist toen dat deze het meisje uit [woonplaats 3] had ontvoerd, wist dat beiden in [provincie] verbleven in een café èn wist dat S. de volgende dag weer contact met hem zou opnemen. De volgende dag rond het middaguur stond S. (met [slachtoffer]) bij verdachte voor de deur, reed S. (met [slachtoffer]) achter verdachte aan toen deze naar de fysiotherapeut ging en hebben beiden daarna met elkaar gesproken, terwijl [slachtoffer] zich in hun onmiddellijke nabijheid bevond. Verdachte heeft zodoende vanaf het telefoongesprek in de vroege avond van 26 augustus 2003 de gelegenheid gehad de politie te waarschuwen, voor wie het hoogstwaarschijnlijk mogelijk zou zijn geweest S. (en dus [slachtoffer]) te lokaliseren zodra S. met verdachte contact zou opnemen, als de mededeling dat S. zich in een café in [provincie] bevond niet op zichzelf al voldoende zou zijn geweest de vrijlating van [slachtoffer] al eerder te bewerkstelligen. Toen de volgende dag S. zich bij verdachte meldde en duidelijk was, dat [slachtoffer] zich ter plaatse in zijn auto bevond, was het de aangewezen weg de politie te bellen, hetgeen ook kon toen men zich buiten bevond: verdachte heeft immers verklaard dat hij zijn GSM bij zich had. Verdachte heeft dat verwijtbaar nagelaten en in plaats daarvan volstaan met het wijzen van een plaats waar kan worden geplast en het wijzen van de weg naar Duitsland. Bovendien had verdachte zich toen over [slachtoffer] kunnen en moeten ontfermen: ter 's hofs terechtzitting heeft hij verklaard dat S. toen een gebroken man was en dat hij ervan overtuigd was dat S.[slachtoffer] op korte termijn zou vrijlaten. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders zijn dan dat door het aldus omschreven verwijtbaar nalaten van verdachte de vrijheidsberoving van [slachtoffer] langer heeft voortgeduurd dan wanneer verdachte wel zou hebben ingegrepen.
Aldus beschouwd omvat het in het meer subsidiair ten laste gelegde verwijt aan verdachte ook een langere periode (namelijk vanaf 26 augustus 2003 vanaf ± 19.30 uur) dan in het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
meer subsidiair: vrijheidsberoving door schuld.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het navolgende.
Verdachte heeft verwijtbaar gehandeld doordat hij heeft nagelaten voor de hand liggende mogelijkheden te benutten die zouden hebben bijgedragen tot bekorting van de gijzeling van [slachtoffer]. In de vooravond van 26 augustus 2003 is verdachte door de ontvoerder van [slachtoffer] van de ontvoering op de hoogte gesteld. De dag daarna heeft hij de ontvoerder en [slachtoffer] lijfelijk ontmoet. Verdachte is door de ontvoerder benaderd vanwege de vriendschappelijke band tussen hen beiden en met het oog op het verkrijgen van een intussen in verband met de ontvoering van [slachtoffer] uitgeloofd losgeld. Aan het laatste heeft verdachte niet meegewerkt. Wel heeft hij - ten onrechte- de vriendschappelijke band met S. laten prevaleren boven het belang van [slachtoffer] en haar familie en bovendien laten prevaleren boven het maatschappelijk belang dat een strafbaar feit als het onderhavige (dat zeer ernstig is) binnen een zo kort mogelijk termijn behoort te worden opgelost door vrijlating van de ontvoerde en aanhouding van de ontvoerder. Verdachte had zich behoren te realiseren dat hij (als enige) die oplossing in handen had en had daarnaar behoren te handelen. Een acceptabele reden waarom verdachte dat niet heeft gedaan of niet heeft kunnen doen is niet aannemelijk geworden. Integendeel, het feit dat - zoals verdachte verklaart - S. bij hun ontmoeting op 27 augustus 2003 "gebroken" was had verdachte moeten doen besluiten de vrijlating van [slachtoffer] onmiddellijk te bewerkstelligen. Niet minder verwijtbaar is, dat verdachte vanaf de avond daarvoor heeft nagelaten de politie te bellen.
De ernst van het feit brengt mee, dat uitsluitend een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in aanmerking komt. De rechtbank heeft - na bewezen verklaring van de primair ten laste gelegde medeplichtigheid aan gijzeling - verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 7 maanden. De advocaat-generaal heeft gevraagd dienovereenkomstig te beslissen. Omdat het hof het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen acht, is het gebonden aan het strafmaximum dat voorvloeit uit het meer subsidiair bewezen verklaarde artikel 283, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, namelijk een hechtenis van drie maanden en geldboete van de tweede categorie. Het hof zal zich tot het opleggen van een vrijheidsstraf beperken, maar ontkomt gezien de ernst van het feit niet aan het opleggen van de bij dit feit behorende maximale vrijheidsstraf.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 283 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot hechtenis voor de duur van drie maanden;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Zwinkels en Van Beuge in tegenwoordigheid van mr. Bennen als griffier.