Rb. 's-Hertogenbosch, 20-07-2011, nr. 01/849652-10
ECLI:NL:RBSHE:2011:BR2037
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
20-07-2011
- Zaaknummer
01/849652-10
- LJN
BR2037
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2011:BR2037, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 20‑07‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 20‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring van -kort gezegd- het medeplegen van voorbereidingshandelingen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet door het voorhanden hebben van 24 liter safrol, 22 liter BMK en 75 milliliter PMK, waarvan verdachte en/of zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat deze stoffen bestemd waren tot het plegen van dat feit en als marktdeelnemer in vereniging en/of alleen voornoemde stoffen zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning in het bezit hebben. Verdachte kan worden aangemerkt als ''marktdeelnemer'' in de zin van de Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren. Ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het bestanddeel '''vervoeren'', nu deze handeling niet strafbaar is gesteld in artikel 10a van de Opiumwet. Opgelegd een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek voorarrest waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849652-10
Datum uitspraak: 20 juli 2011
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
thans gedetineerd te: [PI].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari, 6 april, 28 juni en 6 juli 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 januari 2011.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 april 2011 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
- 1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 oktober 2010
tot en met 23 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch en/of Voerendaal en/of
Maastricht en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te
bevorderen, één of meer voorwerpen en/of één of meer stoffen voorhanden heeft
gehad en/of heeft vervoerd en/of heeft geleverd, waarvan hij, verdachte, en/of
zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
- -
24 liter safrol en/of
- -
22 liter en/of 25 milliliter BMK (3,4-methyleendioxyfenylpropaan-2-on) en/of
- -
75 milliliter PMK (1-Fenyl-2-propanon)
bestemd tot het vervaardigen van MDMA en/of methamfetamine en/of amfetamine
en/of een andere stof genoemd op lijst 1 van de Opiumwet;
(artikel 10a Opiumwet)
- 2.
hij, als marktdeelnemer, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 17 oktober 2010 tot en met 23 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch
en/of Voerendaal en/of Maastricht en/of Heerlen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage 1 van de
Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten
- -
24 liter safrol en/of
- -
22 liter en/of 25 milliliter BMK (3,4-methyleendioxyfenylpropaan-2-on) en/of
- -
75 milliliter PMK (1-Fenyl-2-propanon),
zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning, in zijn bezit
heeft gehad en/of in de handel heeft gebracht.
(De terminologie is gebruikt in de zin van de Wet voorkoming misbruik
chemicaliën en de Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en
de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren)
(artikel 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën juncto artikel 3
lid 2 van de EG verordening nr 273/2004)
- 3.
hij op of omstreeks 23 oktober 2010 te 's-Hertogenbosch een busje traangas,
zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige
en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van
de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 Wet wapens en munitie)
- 4.
hij in of omstreeks de periode van 17 oktober 2010 tot en met 23 oktober 2010
te 's-Hertogenbosch en/of Maastricht en/of Voerendaal en/of Heerlen, in elk
geval Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een
samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van
- -
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet, te
weten het verkopen en/of afleveren e/of verstrekken en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet,
en/of
misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten
het plegen voorbereidingshandelingen zoals genoemd in laatstgenoemd artikel;
(artikel 11a Opiumwet)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 en feit 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 is de rechtbank meer specifiek van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte wist dat in de woning aan de [adres verdachte] te [gemeente] een busje traangas lag, zodat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte voornoemd voorwerp, strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Aan verdachte is onder feit 4 ten laste gelegd dat hij in de periode van 17 oktober 2010 tot en met 23 oktober 2010 deelgenomen zou hebben aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.
Aan de hand van de hierna te noemen bewezen verklaarde feiten kan afgeleid worden dat verdachte zich weliswaar gedurende een korte periode, samen met verschillende anderen, bezig hield met het plegen van feiten strafbaar gesteld in artikel 10a van de Opiumwet, doch kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband in de zin van artikel 11a van de Opiumwet, zodat verdachte ook voor dit feit zal worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht, gelet onder meer op diverse telefoongesprekken, sms-jes, proces-verbaal van observatie, het proces-verbaal van doorzoeking van de woning van verdachte en deskundigenrapportages, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor de productie van de synthetische drugs XTC (MDMA/MDA) en speed (amfetamine). Daartoe heeft verdachte grondstoffen verworven, vervoerd en in zijn bezit gehad. Deze grondstoffen zijn duidelijk bestemd voor het vervaardigen van MDMA en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of een andere stof genoemd op lijst I van de Opiumwet (feiten 1 en 2).
Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een busje CS-gas voorhanden heeft gehad (feit 3).
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit komt de officier van justitie tot de conclusie dat het samenwerkingsverband tussen [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] kan worden gezien als een criminele organisatie, zodat ook dit feit wettig en overtuigend bewezen dient te worden geacht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde 5 liter Safrol, de 22 liter Safrol en de 25 milliliter BMK nu, naar het oordeel van de verdediging, uit niets blijkt dat verdachte wetenschap had van de in de Peugeot Partner aangetroffen goederen.
Ten aanzien van de 75 milliliter PMK stelt de verdediging zich op het standpunt dat op de ter terechtzitting getoonde beelden geen mosterdpotje maar een Mentospotje te zien is. Voorts bepleit de raadsman dat op de beelden niet te zien is dat medeverdachte [medeverdachte 1] de woning van verdachte met iets in zijn hand verlaten heeft. Als derhalve al vastgesteld kan worden dat medeverdachte [medeverdachte 1] een potje bij verdachte heeft gehaald, dan blijkt aldus de raadsman uit de beelden onomstotelijk dat het om een wit Mentospotje gaat waarvan de inhoud nooit is vastgesteld, zodat verdachte ook ten aanzien van dit onderdeel vrijgesproken dient te worden.
Met betrekking tot het voorhanden hebben van 19 liter Safrol, aangetroffen in de Peugeot 207, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Wel merkt de raadsman nog op dat bewezen dient te worden dat de 19 liter Safrol bestemd waren voor het vervaardigen van MDMA en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of een andere stof op lijst I van de Opiumwet. De verdediging meent dat opzet op de productie van welke stof dan ook niet bewezen kan worden, zodat een vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van feit 2 verwijst de verdediging allereerst naar de verweren gevoerd met betrekking tot feit 1 voor zover het gaat om het voorhanden hebben.
Daarnaast merkt de raadsman op dat de vraag rijst of er sprake is van het bezit - voor zover aan de orde - als marktdeelnemer. Verwezen wordt naar de uitspraken van de rechtbank Breda LJN BP4358 en LJN BQ2998, waarbij de verdediging het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de eerstgenoemde uitspraak inneemt en de rechtbank verzoekt hierop te reageren.
Wat betreft feit 3 stelt de raadsman de vragen of verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het aangetroffen busje traangas en of de werkzame stof na verloop van de houdbaarheidsdatum nog wel giftig, verstikkend, weerlosmakend dan wel traanverwekkend was. De raadsman bepleit vrijspraak ten aanzien van dit feit.
De raadsman bepleit tot slot vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde feit nu onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te kunnen spreken van een gestructureerd samenwerkingsverband in de zin van artikel 11a van de Opiumwet.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank stelt voorop dat verdachte slechts veroordeeld kan worden ten aanzien van het voorhanden hebben van stoffen genoemd in artikel 10a van de Opiumwet, indien hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat het hier om stoffen ging bestemd voor het vervaardigen van stoffen genoemd op lijst I van de Opiumwet.
Meer specifiek ten aanzien van de 19 liter Safrol:
Uit observaties1, in combinatie met tapgesprekken2, blijkt dat [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]3 op 23 oktober 2010 gezamenlijk naar de [naam winkel] te Heerlen rijden. [verdachte] en [medeverdachte 4] (bestuurder) rijden in een Mercedes voorzien van het kenteken [kenteken] en [medeverdachte 5] rijdt in een Peugeot 207 met kenteken [kenteken].Men maakt onderweg een stop bij [naam tankstation] aan de A67 ter hoogte van Liessel.4
Door het observatieteam wordt gezien dat rond 15:11 uur op het parkeerterrein van de [naam winkel] te Heerlen een ontmoeting tussen meerdere mensen plaatsvindt, waaronder ook een man die in eerste instantie nog NN2 wordt genoemd.
[medeverdachte 5] stapt uit de Peugeot 207 en maakt contact met NN2. Man NN2 stapt vervolgens in de Peugeot en rijdt - als enige inzittende - naar het [adres] te Voerendaal en gaat op [huisnummer] naar binnen5. Dit betreft de woning van [medeverdachte 6]6. NN2 komt na enkele minuten de woning van [medeverdachte 6] weer uit en draagt, gezien zijn houding, iets in zijn handen, wat lijkt op een op een donkergrijze jerrycan alsmede een gemêleerde wit-blauwe plastic tas met een onbekende inhoud. Hij plaatst deze spullen op de achterbank dan wel tussen de bestuurdersstoel en de achterbank.
NN2 rijdt vervolgens in de Peugeot terug naar het parkeerterrein bij de [naam winkel], stapt uit en loopt weg richting doorgaande weg vanwaar [medeverdachte 5] komt. [medeverdachte 5] loopt versneld naar de Peugeot, stapt in en rijdt weg in de richting van de A2. De Mercedes, met [medeverdachte 4] als bestuurder en [verdachte] als passagier, rijdt achter de Peugeot 207 aan. 7
Op de A2, nabij knooppunt Kerensheide, rijdt de Peugeot richting Antwerpen terwijl de Mercedes zijn weg vervolgt richting Eindhoven. De Peugeot 207 passeert de grens en neemt om 15:52 de afrit Genk-Oost, keert om en rijdt terug in de richting van Nederland over de A2 richting Eindhoven.8 Omstreeks 16:10 uur wordt [medeverdachte 5] op het terrein van het [naam tankstation] aan de A2 aangehouden door leden van het arrestatieteam Zuid9. Achter de bestuurdersstoel van de Peugeot 207 worden onder andere 2 jerrycans aangetroffen. Één 10-literjerrycan is gevuld met circa 9 liter lichtgele vloeistof (sinnummer AAAU9211NL) en één 10-liter jerrycan is geheel gevuld met een lichtgele vloeistof (sinnummer AAAU9210NL).10 Voornoemde vloeistoffen bevatten aldus het NFI11 de stof Safrol, welke stof onder andere kan worden omgezet in de drugsprecursor PMK en het op lijst I van de Opiumwet vermelde MDMA.
Gezien wordt dat [verdachte] en [medeverdachte 4] om 16:51 uur arriveren aan de [adres verdachte] te 's-Hertogenbosch, zijnde de woning van [verdachte].12
De mobiele telefoon van [verdachte] is getapt. De tap levert onder meer de volgende gegegevens op. [verdachte] heeft op 23 oktober 2010 veelvuldig contact met een anonieme man, NN-Chinees, genoemd. Om 11.47 uur vraagt de NN-Chinees of [verdachte] om 14.00 uur hier kan zijn.13 In het contact om 14.27 uur zegt [verdachte] dat hij vertraagd is vanwege een file. De NN-Chinees spreekt met [verdachte] af bij [naam winkel] Heerlen.14 Om 15.07 zegt de NN-Chinees dat de kale gewoon instapt en dan meteen weggaat met de auto.15 Om 19.07 zegt [verdachte] tegen de NN-Chinees dat zijn maat, die vanmiddag naar Heerlen is gereden, niet terug is.16 [verdachte] probeert van 18.21 tot 18.29 tevergeefs contact te krijgen met [medeverdachte 5].17
De rechtbank acht, mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de 19 liter Safrol voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft medegepleegd.
Gelet op de bijzondere wijze waarop de Safrol werd verkregen en getransporteerd en de rol van verdachte daarin concludeert de rechtbank dat verdachte wist dat het een stof bestemd tot het vervaardigen van een stof genoemd op lijst I van de Opiumwet betrof.
Ten aanzien van het mosterdpotje met daarin 75 milliliter PMK:
Op zaterdag 23 oktober 2010 vond een doorzoeking plaats in de woning van [[verdachte] op het adres [adres verdachte] te [gemeente].18 Tijdens de doorzoeking werd onder meer een harddiskrecorder in beslag genomen19. Deze recorder bleek de bewakingsbeelden van vijf verschillende cameraposities te registreren rondom de woning van [verdachte] van 14 juli 2010 tot het moment van inbeslagname.20
De op de mobiele telefoon van [verdachte] geplaatste tap registreert om 16:49:02 23 oktober 2010 een gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1], waarin [verdachte] [medeverdachte 1] vraagt langs te komen.21
Op de ter terechtzitting d.d. 28 juni 2011 getoonde bewakingsbeelden van 23 oktober 201022 heeft de rechtbank waargenomen dat [medeverdachte 1] om 17:09 uur de woning van [verdachte] binnen gaat en deze om 17:16 uur verlaat. De telefoontap, geplaatst op de mobiele telefoon van [medeverdachte 1], registreert om 17:17:40 uur een gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]23 waarbij [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 3] zegt "He, dat monsterding, dat heb ik voor jou". De rechtbank heeft geconstateerd dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden op het moment dat [medeverdachte 1] in zijn auto wegrijdt bij de woning van [verdachte].
Op zaterdag 23 oktober 2010 vond er onder leiding van een rechter-commissaris een doorzoeking plaats van de woning op het adres [adres], te weten de woning van [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1].24
Bij deze doorzoeking werd onder meer een glazen mosterdpotje met als inhoud een bruine, onbekende vloeistof aangetroffen25. Van dit mosterdpotje werd een monster genomen dat het sinnummer AAAU9103NL kreeg.26
Blijkens een rapport van het NFI bevatte voornoemd mosterdpotje de stof PMK, de grondstof voor de vervaardiging van MDMA, MDEA en MDA.27
Omtrent het in zijn woning aangetroffen potje met, naar bleek PMK, verklaarde [medeverdachte 1] dat hij dit potje op 23 oktober 2010 tussen 17:09 uur en 17:16 uur had opgehaald bij [verdachte].28
De partner van [medeverdachte 1], te weten [medeverdachte 7] bevestigt dit in haar verklaring van 24 oktober 2010. Zij zat in de auto toen [medeverdachte 1] het potje ophaalde.29
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, met betrekking tot de 75 milliliter PMK voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft medegepleegd.
Ten aanzien van de in de Peugeot Partner aangetroffen goederen:
In het dossier bevindt zich een DVD met daarop camerabeelden van o.a. de oprit van de woning van [verdachte] aan de [adres verdachte] te [gemeente]30. De raadsman heeft ter zitting aangegeven er geen behoefte aan te hebben deze beelden ter zitting te bekijken. De rechtbank heeft de DVD in raadkamer bekeken.
Op 23 oktober 2010 omstreeks 23:46 uur werd [verdachte] aangehouden, waarna een doorzoeking plaatsvond.31 Bij de doorzoeking van de woning en de aanwezige voertuigen werd in de personenauto van het merk Peugeot, type Partner, kenteken [kenteken] aangetroffen 1 rode jerrycan van 5 liter met daarin 5 liter Safrol (V.1.3. en sinnumer AABB9884NL32), 1 witte jerrycan van 5 liter met daarin 4 liter BMK (V.1.2 en sinnummer AABB9883NL33), 1 witte jerrycan van 25 liter met daarin 18 liter BMK (V.1.4 en sinnummer AABB9882NL34) en 1 maggipotje met daarin 4-methoxyfenylaceton, 4-methoxy-BMK, zijnde een precursor voor PMA en PMMA (V.1.1 en sinnummer AAAU9102NL35).36 BMK is de grondstof voor amfetamine.
De rechtbank heeft op de in raadkamer bekeken camerabeelden waargenomen dat er op 17 oktober 2010 op de oprit [adres verdachte] te [gemeente] 3 auto's geparkeerd staan, met als voorste auto een Peugeot Partner. Voorts heeft de rechtbank aan de hand van de beelden waargenomen, dat [medeverdachte 5], de partner van de dochter van [verdachte], rond het tijdstip 15:21:41 uur een verpakt, groot rechthoekig voorwerp in de Peugeot Partner tilt. Dat dit voorwerp zwaar was stelt de rechtbank vast aan de wijze waarop [medeverdachte 5] hiermee loopt en de wijze waarop hij dit voorwerp in de Peugeot Partner tilt.
Voorts heeft de rechtbank waargenomen dat [medeverdachte 5] rond het tijdstip 15:22:02 uur eveneens een kleine witte, niet volledig gevulde jerrycan in de Peugeot Partner plaatst.
De politie heeft alle verdere beelden uitgekeken en vastgesteld dat tussen het moment van het door [medeverdachte 5] plaatsen van voornoemde voorwerpen in de Peugeot Partner op 17 oktober 2010 en het moment van inbeslagname van de harddiskrecorder tijdens eerder genoemde doorzoeking, er niets meer uit het voertuig is gehaald en dat er niets meer in het voertuig is geplaatst.37
Op 1 december 2010 heeft [betrokkene] verklaard dat zijn Peugeot Partner voorzien van kenteken [kenteken] sinds een paar maanden op de oprit bij de woning van [verdachte] stond. Hij heeft de auto daar achtergelaten, omdat hij niets meer waard was. Toen hij de auto bij [verdachte] achterliet lag er alleen rommel in de auto.38
In een keukenlade van de woning aan de [adres verdachte] te [gemeente] werd bij de doorzoeking de autosleutel van de betreffende Peugeot Partner aangetroffen, waarmee de auto geopend werd.39
De verklaring van [verdachte] dat hij niet wist welke stoffen er in de Peugeot lagen acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Gelet op de omstandigheid dat de Peugeot Partner op zijn oprit stond, de verklaring van [betrokkene] dat hij de auto bij [verdachte] heeft achtergelaten en dat hij beschikte over de sleutels, kon [verdachte] zich als heer en meester kon gedragen over de Peugeot.
Verder is van belang dat uit de hierboven bewezenverklaarde betrokkenheid van [verdachte] bij de levering van 19 liter Safrol en het PMK-monster blijkt dat hij bezig was met voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van stoffen genoemd op lijst I van de Opiumwet, zoals BMK en PMK. De in de Peugot aangetroffen stoffen passen bij de activiteiten waar [verdachte] zich op dat moment mee bezig hield. De rechtbank concludeert dat verdachte wist welke stoffen in de Peugeot lagen.
De in het zogenaamde maggipotje aangetroffen vloeistof is ten laste gelegd als ware het BMK dan wel 3,4-methyleendioxyfenylpropaan-2-on. Uit het NFI-rapport d.d. 2 februari 2011 blijkt echter dat deze vloeistof getest is als 4-methoxyfenylaceton ofwel 4-methoxy-BMK ofwel para-methoxy BMK40. De rechtbank concludeert dat het derhalve geen BMK betreft.
De benaming "3,4-methyleendioxyfenylpropaan-2-on" is eveneens niet van toepassing nu dit een andere benaming is voor de stof PMK.
De rechtbank zal verdachte op grond van het voorgaande vrijspreken ten aanzien van de 25 milliliter vloeistof in het maggipotje nu dit op onjuiste wijze in de tenlastelegging is opgenomen.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën door zonder vergunning Safrol, BMK en/of PMK in zijn bezit te hebben.
Door de verdediging is, kort gezegd, betoogd dat verdachte niet als marktdeelnemer in de zin van de relevante regelgeving kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën bepaalt dat het verboden is om te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens onder meer artikel 3, tweede en derde lid van Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PbEU L 47) (hierna te noemen: Verordening nr. 273/2004).
Artikel 3, lid 2, van Verordening nr. 273/2004 houdt in dat marktdeelnemers alvorens zij geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I in hun bezit mogen houden of in de handel mogen brengen, zij een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning dienen te verkrijgen. Door de bevoegde instanties kunnen speciale vergunningen worden afgegeven aan apotheken, verkooppunten voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, bepaalde typen overheidsinstanties of aan de strijdkrachten. Dergelijke speciale vergunningen zijn enkel geldig voor het gebruik van precursoren op het gebied waarop betrokken marktdeelnemers hun officiële taken verrichten.
In artikel 2, onderdeel d, van Verordening nr. 273/2004 is marktdeelnemer gedefinieerd als elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen. In onderdeel c van deze bepaling is in de handel brengen omschreven als elke levering, al dan niet tegen betaling, van geregistreerde stoffen in de Gemeenschap, dan wel, met het oog op de levering ervan in de Gemeenschap, de opslag, vervaardiging, productieverwerking, de handel, distributie of handelsbemiddeling in deze stoffen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte kan worden aangemerkt als marktdeelnemer in de zin van Verordening nr. 273/2004. Voor het zijn van marktdeelnemer is vereist dat men betrokken is bij ofwel de levering van geregistreerde stoffen, ofwel de opslag, vervaardiging, productieverwerking, handel, distributie of handelsbemiddeling in deze stoffen. Ten aanzien van de tweede genoemde mogelijkheid geldt dat deze handelingen moeten zijn verricht met het oog op de levering van geregistreerde stoffen, zo leest de rechtbank deze definitie.
In de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Kamerstukken II, 1994-1995, 23.779, nr. 5) is overwogen dat de wet, anders dan de Opiumwet, niet ziet op verboden (eind)producten, maar op grondstoffen. De regulering van de fabricage en de verhandeling van deze stoffen maakt het mogelijk om in te grijpen voordat het komt tot misbruik ervan. Verder is in de Memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 329, nr. 3) vermeld dat een systeem noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de stoffen die nodig zijn om verdovende middelen te vervaardigen, niet in handen komen van personen die zich bezighouden met de illegale productie ervan. De rechtbank leidt hieruit af dat de Wet voorkoming misbruik chemicaliën ten doel heeft om te voorkomen dat grondstoffen terecht komen bij personen die zich bezighouden met de vervaardiging van verdovende middelen uit deze grondstoffen.
Mede gelet op het doel van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën is de rechtbank van oordeel dat met de levering van geregistreerde stoffen in Verordening nr. 273/2004 wordt gedoeld op het afleveren van geregistreerde stoffen aan een ander (handelaars, leveranciers, vervoerders). Om te kunnen worden aangemerkt als marktdeelnemer is dan ook vereist dat men betrokken is bij het afleveren van geregistreerde stoffen aan een ander dan wel bij de opslag, vervaardiging, productieverwerking, handel, distributie of handelsbemiddeling in geregistreerde stoffen met het oog op het afleveren van geregistreerde stoffen aan een ander.
Bij de bespreking van feit 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen chemicaliën, te weten in totaal 24 liter Safrol, 22 liter BMK en 75 milliliter PMK, in zijn bezit heeft gehad, grondstoffen die worden gebruikt bij de productie van MDMA, de werkzame stof in zogeheten XTC-pillen en amfetamine. Safrol, BMK (3,4 methyyleendioxyfenylpropaan-2-on) en PMK (1-Fenyl-2-propanon) behoren tot de stoffen van categorie I op de bijlage I bij de Verordening.41 Verdachte is betrokken geweest bij de levering van de 19 liter Safrol in Heerlen en de 75 mililiter PMK aan [medeverdachte 1]. Hij heeft niets verklaard over de bestemming van de aangetroffen stoffen in de Peugeot op zijn inrit. De rechtbank neemt aan dat deze chemicaliën bestemd waren om te worden afgeleverd aan een ander, nu er zich in het dossier geen enkele aanwijzing bevindt dat verdachte betrokken is geweest bij de productie van amfetamine of MDMA.
Dit betekent dat verdachte als marktdeelnemer in de zin van Verordening nr. 273/2004 kan worden aangemerkt. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, met anderen, als marktdeelnemer zonder vergunning de geregistreerde stoffen Safrol, BMK en PMK in zijn bezit heeft gehad.
Inherent aan de bewijsbeslissing ten aanzien van feit 1, voor wat betreft de ten laste gelegde 25 milliliter vermeende BMK, zal de rechtbank verdachte vrij spreken van hetgeen hem daaromtrent onder feit 2 ten laste is gelegd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, ware de juiste benaming van de door het NFI onderzochte vloeistof in de tenlastelegging opgenomen, de rechtbank verdachte hiervan eveneens had vrijgesproken, nu deze stof niet voorkomt op de bijlage behorende bij de Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op of omstreeks 23 oktober 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging
met anderen en/of alleen om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden stoffen voorhanden heeft
gehad en/of heeft vervoerd, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
- -
24 liter safrol en
- -
22 liter BMK en
- -
75 milliliter PMK
bestemd tot het vervaardigen van MDMA en/of methamfetamine en/of amfetamine
en/of een andere stof genoemd op lijst 1 van de Opiumwet
2. als marktdeelnemer, op of omstreeks 23 oktober 2010 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen en/of alleen opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage 1 van de Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten
- -
24 liter safrol en
- -
22 liter BMK en
- -
75 milliliter PMK,
zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning, in zijn bezit
heeft gehad
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid van de feiten.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat indien de rechtbank onder feit 1 bewezen acht dat verdachte de betreffende stoffen zou hebben vervoerd en/of geleverd, verdachte ten aanzien van deze feitelijkheden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voornoemde handelingen zijn namelijk niet strafbaar gesteld in artikel 10a van de Opiumwet.
De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
In de tenlastelegging onder feit 1 is in de zevende regel opgenomen de passage "heeft vervoerd".
De rechtbank acht, onder meer, het onderdeel van de tenlastelegging, -kortgezegd- het medeplegen van het voorhanden hebben en/of vervoer van 19 liter Safrol, waarvan verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de in de tenlastelegging genoemde feit(en) bewezen. Nu de handeling "vervoeren" echter niet strafbaar is gesteld in artikel 10a van de Opiumwet, zal de rechtbank verdachte ten aanzien van voornoemd onderdeel van de bewezenverklaring ontslaan van alle rechtsvervolging (OVAR).
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek conform het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarnaast eist hij onttrekking aan het verkeer van de op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen met de nummers 1, 2, 7, 8, 9 en 10.
Tevens verbeurdverklaring van de op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerpen met de nummers 3, 4, 5, 11, 12, 13 en 14.
De officier van justitie heeft in voornoemde eis meegenomen dat verdachte naar zijn oordeel de organisator van de reis naar Limburg is. Verdachte legt en onderhoudt de contacten met zijn leverancier(s) en met de tussenpersoon, medeverdachte [medeverdachte 1], voor wie hij een monster wil regelen. Verdachte is bovendien in het bezit van grotere hoeveelheden grondstoffen dan die zijn opgehaald in Limburg. Voorts is het strafblad van verdachte niet lang, maar wel indrukwekkend, in de negatieve betekenis van het woord. Verdachte heeft documentatie op het gebied van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Hij was slechts een paar maanden op vrije voeten, toen hij werd aangehouden. Ten slotte houdt de officier van justitie rekening met de grote hoeveelheden grondstoffen, de gevaren voor de volksgezondheid en de grote opbrengsten die met deze handel gemoeid zijn.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er sprake is van samenloop van feit 1 en feit 2. Voorts dient de rechtbank rekening te houden bij het opleggen van een straf met het feit er bij de aanhouding van verdachte buitensporig veel geweld is gebruikt.
Dit zou moeten leiden tot strafvermindering. Ten aanzien van het beslag merkt de raadsman van verdachte nog op dat de beelddrager terug kan naar de rechthebbende, nu deze niets te maken heeft met het strafbare feit en nu nergens uit blijkt dat het inbeslaggenomen geld verdiend is met criminele activiteiten dient ook voornoemd geld terug te gaan naar verdachte. De op te leggen gevangenisstraf dient gelijk te worden gesteld aan het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank meegewogen de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank merkt ten aanzien van het door de verdediging gestelde buitensporige geweld bij de aanhouding het volgende op.
De rechtbank kan op basis van de camerabeelden van de aanhouding van verdachte niet uitsluiten dat het arrestatieteam verdachte bij zijn aanhouding met zijn hoofd tegen een auto heeft geduwd en hem tegen zijn hoofd heeft geslagen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het arrestatieteam hem tijdens zijn aanhouding heeft gevraagd naar zijn identiteit en de aanwezigheid van een vuurwapen. Hij heeft hier geen antwoord op gegeven waarna volgens verdachte voormeld geweld tegen hem werd gebruikt.
Verdachte heeft verder verklaard geen zichtbaar letsel tengevolge van het geweld te hebben opgelopen.
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte ter zitting vast dat het (eventuele) gebruikte geweld slechts volgde op het moment dat verdachte instructies van het arrestatieteam niet nakwam. Gelet op de documentatie van verdachte is het begrijpelijk dat verdachte door het arrestatieteam mogelijk als vuurwapengevaarlijk is aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat het (eventuele) toegepaste geweld onder deze omstandigheden niet disproportioneel is en verwerpt het verweer van de verdediging.
Verdachte is op 23 oktober 2010 betrokken geweest bij de levering van 19 liter safrol. Safrol is een grondstof voor MDMA, de werkzame stof in de zogeheten XTC-pillen. Wie de uiteindelijke afnemer/opdrachtgever was is niet duidelijk geworden. Uit de telefoontaps blijkt wel dat verdachte actief betrokken was bij de toelevering van de safrol. Hij regelde met NN-Chinees 2 het tijdstip, de locatie (parkeerplaats IKEA Heerlen) en de wijze waarop de safrol werd overgedragen.
Verder zijn er in een auto op de inrit van zijn woning jerrycans met 22 liter BMK en 5 liter safrol aangetroffen. BMK is de grondstof voor amfetamine.
Ook heeft de rechtbank bewezen dat verdachte betrokken was bij het bij de medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen potje met daarin 75 ml PMK. Uit de taps dd 17-18 oktober 2010 kan worden afgeleid dat de stof in het potje een monster betrof van een grotere partij PMK, die door verdachte bij goedkeuring van het monster door de afnemer, zou worden geleverd aan tussenpersoon [medeverdachte 1].
De rechtbank concludeert dat verdachte op verschillende fronten bezig was met voorbereidingshandeling voor de productie van MDMA en amfetamine en dat hij daarbij, anders dan de medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] een meer dan ondergeschikte rol had.
MDMA (XTC) en amfetamine zijn harddrugs, waarvan algemeen bekend is dat zij schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers, met mogelijk blijvende schade bij intensief gebruik. Het verrichten van handelingen gericht op de productie van MDMA en amfetamine wordt daarom als een ernstig strafbaar feit beschouwd.
De rechtbank zal bij de strafoplegging ten nadele van verdachte meewegen dat hij nog maar korte tijd voordat hij voor de onderhavige zaak werd aangehouden uit een langdurige detentie was ontslagen. Drie maanden na zijn ontslag was verdachte al weer volop bezig met het plegen van criminele activiteiten.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank de bewezenverklaarde feiten anders weegt dan de officier van justitie. De rechtbank heeft daarbij bezien welke straffen in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Een gevangenisstraf van vijf jaar, zoals de officier van justitie heeft ge-eist wordt wel opgelegd, maar dan betreft de bewezenverklaring vaak een grotere hoeveelheid stoffen en een langere periode.
De rechtbank is echter wel van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Verdachte zal vanwege de ernst van het feit en zijn rol in vergelijking met het aandeel van de andere verdachten een gevangenisstraf opleggen die de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht aanzienlijk overstijgt. Het verzoek tot opheffen van de voorlopige hechtenis zal daarom ook worden afgewezen.
Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat een deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil daarmee enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Meer specifiek overweegt de rechtbank ten aanzien van de onder nummer 14 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen genoemde geldbedrag van € 2.037,=, dat niet kan worden vastgesteld dat dit geldbedrag van enig strafbaar feit afkomstig is.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 3, feit 4:
Vrijspraak
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 3 en feit 4 ten laste
gelegde heeft begaan.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van het in de bewezenverklaring onder feit 1 opgenomen onderdeel "vervoeren".
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel
10 van de Opiumwet voor te bereiden, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij
weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het
plegen van dat feit
en
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet voor te bereiden, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of
ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van
dat feit, meermalen gepleegd
en in eendaadse samenloop gepleegd met:
T.a.v. feit 2:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens
artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot 10 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de op de
aan dit vonnis gehechte "lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" genoemde
voorwerpen met de nummers 1 tot en met 10, 12 en 13.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 DVD-recorder aan de
rechthebbende.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: een geldbedrag van € 2.037,00
aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Cox-Wentholt en mr. P. van Etteger-Lubbers, griffiers,
en is uitgesproken op 20 juli 2011.
- 1.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal van observeren p. 521-527
- 2.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 459 en 460
- 3.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal van observeren p. 522, camerabeelden tankstation p. 529 en aanvullend proces-verbaal p. 625-626
- 4.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal van observeren p. 523
- 5.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal van observeren p. 524
- 6.
Dossier Impala, persoonsdossier, verklaring [medeverdachte 6] 24 oktober 2010, p. 187
- 7.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 524
- 8.
Doessier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 525
- 9.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 28 juni 2011
- 10.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 592-593
- 11.
NFI-rapportage d.d. 17 november 2010, p. 610-612
- 12.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", p. 525
- 13.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 459
- 14.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 465
- 15.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 4467
- 16.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 477
- 17.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 474
- 18.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal relaas p. 956
- 19.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal relaas p. 960
- 20.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal relaas p. 537
- 21.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal relaas p. 470
- 22.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal p. 538 betreffende tijdstip 16.51 uur tot en met 16.56
- 23.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal relaas p. 471
- 24.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal relaas p. 751
- 25.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal relaas p. 752
- 26.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal relaas p. 756
- 27.
Rapport d.d. 3 februari 2011, p. 814, p. 816 en p. 817
- 28.
Dossier Impala, persoonsdossier, verklaring [medeverdachte 1] 17 november 2010, p. 80
- 29.
Dossier Impala, persoonsdossier, verklaring [medeverdachte 7] 24 oktober 2010, p.134
- 30.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 28 juni 2011
- 31.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 954-955
- 32.
Rapport NFI d.d. 30 december 2010, p. 1011, 1013
- 33.
Rapport NFI d.d. 30 december 2010, p. 1013
- 34.
Rapport NFI d.d. 30 december 2010, p. 1013
- 35.
Dossier Imapala, delict "Voerendaal", proces-verbaal p. 958 en Rapport NFI d.d. 2 februari 2011, p. 1009
- 36.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 955-956
- 37.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal, p. 561
- 38.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal p. 590
- 39.
Dossier Impala, delict "Voerendaal", proces-verbaal p. 586
- 40.
Dossier Imapala, delict "Voerendaal", rapport NFI d.d. 2 februari 2011, p. 1009
- 41.
Zie noot 11, 27, 32,33,34