Rb. Breda, 14-04-2011, nr. 984835-08 [P]
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ2998
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
14-04-2011
- Magistraten
Mrs. Tempelaar, Combee, Ebben
- Zaaknummer
984835-08 [P]
- LJN
BQ2998
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ2998, Uitspraak, Rechtbank Breda, 14‑04‑2011
Uitspraak 14‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Uit het onderzoek Mosselbank is gebleken dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet door een grote hoeveelheid chemicaliën/grondstoffen, een hoeveelheid laboratoriumbenodigdheden en onderdelen van een productieopstelling voorhanden te hebben gehad en een loods ter beschikking te hebben gesteld. Verdachte heeft samen met anderen BMK en BMK bisulfiet adduct in zijn bezit gehad. Dit zijn geregistreerde stoffen in de zin van Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren. BMK bisulfiet adduct is een mengsel dat de geregistreerde stof BMK bevat welke laatste gemakkelijk en met eenvoudige middelen uit BMK bisulfiet kan worden geëxtraheerd. Ook degene die een geregistreerde stof in ontvangst neemt en ten doel heeft deze vervolgens zelf te gebruiken voor het vervaardigen van verdovende middelen, of daartoe op een later moment besluit, kan als marktdeelnemer in de zin van voornoemde Verordening worden aangemerkt. Uit het dossier volgt dat verdachte en zijn medeverdachten niet beschikten over de daarvoor op grond van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën vereiste vergunning. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen als marktdeelnemer zonder vergunning de geregistreerde stoffen BMK en BMK bisulfiet adduct in zijn bezit heeft gehad. Hiermee heeft hij gehandeld in strijd met de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaar met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest
Mrs. Tempelaar, Combee, Ebben
Partij(en)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 april 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. A.S. van der Biezen, advocaat te 's‑Hertogenbosch
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 28, 29 en 31 maart 2011, waarbij de officier van justitie, mr. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
‘Feit 1: als marktdeelnemer samen met anderen, in strijd met de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, een hoeveelheid 1-fenyl-2-propanon (hierna te noemen: BMK) zonder vergunning in het bezit heeft gehad dan wel in de handel heeft gebracht;
Feit 2: als marktdeelnemer samen met anderen, in strijd met de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, de stof BMK bisulfiet adduct zonder vergunning in het bezit heeft gehad dan wel in de handel heeft gebracht;
Feit 3: samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de productie van synthetische harddrugs en/of de verwerking van cocaïne.’
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de volgende feiten en omstandigheden:
- —
de in de locaties [lokatie 1] en [lokatie 2] aangetroffen chemicaliën, apparatuur, amfetaminesporen, MDMA-sporen en cocaïnesporen;
- —
de conclusie van het LFO en het NFI dat in de loods aan de [lokatie 1] op grote schaal BMK bisulfiet adduct werd omgezet naar BMK;
- —
het gegeven dat verdachte regelmatig aanwezig is geweest in het pand aan de [lokatie 1];
- —
het DNA van verdachte, dat aangetroffen is op een handschoen, die in het laboratorium in het pand aan de [lokatie 1] lag;
- —
de relatie tussen verdachte en het pand aan de [lokatie 2], in die zin dat hij het pand vanaf april 2005 heeft gehuurd op naam van Robuco B.V. Bovendien is op deze locatie een koffer aangetroffen met persoonlijke papieren van verdachte en zijn partner, tevens medeverdachte, mevrouw [mededader 1]
- —
de betrokkenheid van verdachte bij de grootschalige inkoop van allerlei drugsgerelateerde goederen, waaronder de Tensor 27, zoutzuur, een pomp, filterpapier, een roerketel, een Pfaudler reactor en een grote hoeveelheid laboratoriumbenodigdheden;
- —
de verklaring van medeverdachte [mededader 2] dat zij monsters heeft getest voor verdachte en op zijn verzoek vertalingen heeft gemaakt met betrekking tot verdovende middelen;
- —
de omstandigheid dat op grond van een handschriftvergelijking gesteld kan worden dat verdachte een aantal stukken heeft geschreven, die gerelateerd zijn aan synthetische drugs;
zoals deze blijken uit de verschillende zaaksdossiers.
Hieruit leidt de officier van justitie af dat verdachte zich vanaf 2005 heeft beziggehouden met voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, waarbij zijn rol te omschrijven is als die van meewerkend voorman. Nu verdachte BMK en BMK bisulfiet adduct in bezit heeft gehad zonder de daarvoor vereiste vergunning, heeft hij zich tevens schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten kan komen. De verdediging heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
‘Feiten 1 en 2:
Naar de mening van de verdediging kan verdachte niet beschouwd worden als marktdeelnemer in de zin van artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en artikel 8 van Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren. De verdediging beroept zich op een uitspraak van deze rechtbank van 11 februari 2011, waarin is uitgemaakt dat voor het zijn van marktdeelnemer is vereist dat men betrokken is bij het afleveren van geregistreerde stoffen aan een ander dan wel bij handelingen met het oog op het afleveren van geregistreerde stoffen aan een ander. Uit het dossier kan volgens de verdediging niet afgeleid worden dat verdachte handelingen heeft verricht ten aanzien van de stoffen BMK en BMK bisulfiet adduct met het oog op het afleveren hiervan aan een ander.
De verdediging verzoekt dan ook verdachte vrij te spreken van de feiten 1 en 2.
Feit 3:
Verdachte heeft zich met zijn bedrijf Technische Handelsonderneming [mededader 3] ingeschreven in de kamer van koophandel. Zijn bedrijfsomschrijving is helder en sinds 2002 houdt verdachte zich legaal bezig met de in- en verkoop van allerhande goederen. Verdachte heeft op verzoek van anderen goederen en grondstoffen geleverd. Genoemd kunnen worden zoutzuur, een centrifugaalpomp, filterpapier, een roerketel, een Pfaudlerreactor en een verticale tank. Van andere in het dossier voorkomende bestellingen kan niet concreet vastgesteld worden of deze door verdachte zijn verricht of door anderen. Wel is naar de mening van de verdediging duidelijk dat de bestelde goederen allemaal zijn besteld in het kader van de legale bedrijfsvoering. De bestellingen zijn transparant, want voor het overgrote deel zijn de betalingen via de bank gegaan. Dit is ook controleerbaar.
Het leveren van goederen is op zich onvoldoende voor het aannemen van een strafbare betrokkenheid. Daar is wetenschap dat de goederen dienden voor de productie van synthetische drugs voor nodig. Naar de mening van de verdediging is deze wetenschap bij verdachte op grond van de navolgende punten niet vast te stellen.
Aangetroffen documenten:
Er zijn handgeschreven documenten aangetroffen. Er is echter geen aantoonbaar door verdachte geschreven geschrift vergeleken met deze documenten. Men is uitgegaan van documenten waarvan het handschrift zou zijn herkend door [mededader 1], de ex-echtgenote van verdachte. Omdat er geen bruikbaar handschriftvergelijkend onderzoek heeft plaatsgevonden, kunnen deze documenten dan ook niet als bewijs worden gebruikt.
Internet uitdraaien:
Het aantreffen van chemische formules en het vervolgens uitprinten levert geen strafbare betrokkenheid op.
DNA:
Het aantreffen van een DNA-spoor op de buitenkant van een handschoen toont wellicht aan dat verdachte in het pand aan de [lokatie 1] is geweest, maar geeft niets aan met betrekking tot een verdergaande betrokkenheid. In dat geval zouden er immers juist meer DNA-sporen van verdachte aangetroffen moeten zijn.
Aanwezigheid in het pand aan de [lokatie 1]:
Verdachte heeft verklaard in het pand aan de [lokatie 1] te zijn geweest in verband met reparaties aan auto's en dergelijke. Verdachte heeft het pand vanaf het begin van 2008 gebruikt voor onder andere het maken van hekken. Naar de mening van de verdediging leveren een incidentele aanwezigheid en het verrichten van legale kluswerkzaamheden geen strafbare handelingen op. Ook de resultaten van het buurtonderzoek en de aanwezigheid van verdachtes auto bij het pand op 16 oktober 2008 kunnen niet tot de conclusie leiden dat door verdachte strafbaar is gehandeld. Het dossier sluit bovendien niet uit dat andere personen, zoals Russen, verantwoordelijk zijn voor hetgeen aangetroffen is op de locatie [lokatie 1].
Betrokkenheid bij de loods aan de [lokatie 2]:
Verdachte heeft deze loods gehuurd, maar op enig moment heeft hij de loods onderverhuurd aan medeverdachte [mededader 4]. Uit het gegeven dat er persoonlijke bescheiden van verdachte in de loods zijn aangetroffen kan niet geconcludeerd worden dat hij strafbare handelingen in de loods heeft verricht. Ook de vaststelling dat verdachte incidenteel bij de loods kwam kan die conclusie niet rechtvaardigen.’
Tensor
Verdachte had geen wetenschap van de werking van de Tensor en het gebruik hiervan bij de productie van drugs. De verklaring van [mededader 2] is niet geloofwaardig, nu zij zichzelf probeert te ontlasten.
Gelet op genoemde punten dient verdachte ook van feit 3 vrijgesproken te worden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Algemene inleiding
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 1 januari 2005 tot en met 9 juni 2009 schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, te weten handelingen gericht op (onder meer) het vervaardigen, verkopen en uitvoeren van verdovende middelen (feit 3). Daarnaast wordt hem verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën door zonder vergunning BMK dan wel BMK bisulfiet adduct in zijn bezit te hebben (feiten 1 en 2). De verdenking jegens verdachte is ontstaan naar aanleiding van een brand in een loods aan de [lokatie 1] in Breda.
[lokatie 1]
Op zaterdag 18 oktober 2008, omstreeks 01.30 uur, kwam bij de gemeenschappelijke meldkamer een melding binnen dat er een brand was in een pand gelegen aan de [lokatie 1]. Door de gearriveerde brandweer werd vervolgens een grote hoeveelheid chemische stoffen aangetroffen. Naar aanleiding hiervan hebben medewerkers van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (hierna te noemen: LFO) en van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) het pand betreden. Aangetroffen werden laboratoriumgerelateerde materialen, laboratoriumopstellingen en een grote hoeveelheid chemicaliën. Op de benedenverdieping bevond zich een centrale hal (ruimte BB genoemd), waarvan een deel was ingericht als werkruimte. Er was een aparte ruimte (BL) gecreëerd door het plaatsen van houten wanden. Deze ruimte was ingericht als productielaboratorium.
Van de chemicaliën zijn monsters genomen en na analyse door het NFI is vastgesteld dat in de loods onder meer aanwezig waren de stoffen BMK, amfetamine, aceton, ether, N-formylamfetamine en BMK bisulfiet adduct. Door het NFI is bovendien melding gemaakt van een doek waarop cocaïne en een mengsel van aceton en ether zijn aangetroffen. Dit past bij het winnen van cocaïne uit een niet nader gedefinieerde grondstof.
In totaal is ongeveer 200 liter BMK als vloeistof aangetroffen. Als drijflaag is in totaal ongeveer 31 liter BMK aangetroffen. Voorts is er een hoeveelheid van ongeveer 480 kilogram BMK bisulfiet adduct aangetroffen. Gelet op de analyseresultaten van de onderzochte monsters is het naar de mening van het LFO zeer waarschijnlijk dat op deze locatie op zeer grote schaal BMK bisulfiet adduct, met behulp van de aangetroffen productieapparatuur en chemicaliën, werd omgezet naar BMK vloeistof. Voorts waren alle grondstoffen, chemicaliën en productiemiddelen op de locatie aanwezig om amfetamine te kunnen vervaardigen.
[lokatie 2]
In het pand aan de [lokatie 1] is een hoeveelheid documenten in beslag genomen. Bij deze documenten werd aangetroffen een nota betreffende de huur van een loods aan de [lokatie 2]. Naar aanleiding hiervan is nader onderzoek gedaan naar de loods aan de [lokatie 2]. Door een ambtenaar van de Fiod-Ecd is op 13 november 2008 waargenomen dat de loods vol stond met chemicaliën.
Medewerkers van het LFO hebben op 13 november 2008 het pand betreden en een onderzoek ingesteld. Door hen werden productiemiddelen en een grote hoeveelheid chemicaliën aangetroffen. Door het NFI is vastgesteld dat het onder andere de stoffen cocaïne, aceton, MDMA, PMK, metylamine, methadon, BMK, broomsafrol en zwavelzuur betrof. Volgens het LFO was de loods in gebruik als opslagplaats van goederen en chemicaliën die deels speciaal gemaakt, bestemd en zeer geschikt zijn voor het grootschalig vervaardigen van amfetamine en MDMA en het bewerken c.q. terugwinnen van cocaïne.
4.3.2. Voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Opiumwet (feit 3)
De rechtbank zal eerst de onder feit 3 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet bespreken.
De betrokkenheid van verdachte bij de loods aan de [lokatie 1] in Breda
De loods aan de [lokatie 1] in Breda is verhuurd aan het bedrijf Solvo B.V. Enig bestuurder van Solvo B.V. is J.M. [verhuurder/mededader 5]. [verhuurder/mededader 5] heeft verklaard dat hij de loods aan de [lokatie 1] heeft onderverhuurd aan [mededader 4]. Ongeveer half augustus 2008 heeft hij [mededader 4] de sleutels van het pand gegeven. [mededader 4] heeft bevestigd dat hij de loods aan de [lokatie 1] heeft ondergehuurd van [verhuurder/mededader 5].
De aanwezigheid van verdachte in de loods aan de [lokatie 1]
Verdachte heeft verklaard dat hij tussen 6 oktober 2008 en 16 oktober 2008 regelmatig op het adres [lokatie 1] is geweest. Meer specifiek heeft hij verklaard dat hij één week voor de brand van 18 oktober 2008 nog in de loods op dit adres is geweest. De politie heeft op 16 oktober 2008 twee witte bestelauto's met respectievelijk het kenteken [ - - ] en het kenteken [ - - ] zien staan bij het adres [lokatie 1]. Het kenteken [ - - ] is afgegeven aan verdachte. Het kenteken [ - - ] is afgegeven voor een Volkswagen Caddy. De Volkswagen Caddy stond op 16 oktober 2008 op naam van [mededader 4]. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte en [mededader 4] op 16 oktober 2008 bij de loods aan de [lokatie 1] zijn geweest.
In de loods aan de [lokatie 1] is een kasboek aangetroffen. In het kasboek is een transactie bij Praxis van € 21,92 met als datum 17 oktober 2008 vermeld. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het kasboek heeft geschreven. Ter zitting heeft hij verklaard er niet zeker meer van te zijn of hij het kasboek wel heeft geschreven. De rechtbank gaat echter uit van de verklaring van verdachte bij de politie op dit punt, nu verdachte deze verklaring heeft afgelegd nadat hem door de politie het kasboek is getoond. Bij het kasboek zijn kassabonnen van onder meer Praxis te Breda aangetroffen, waaronder een kassabon betreffende de aankoop van een kniptang, een slangklem en een tyleenbuis voor een bedrag van € 21,92 op 17 oktober 2008 om 15:59 uur. Deze kassabon sluit aan bij de transactie van 17 oktober 2008 zoals vermeld in het kasboek. De politie heeft camerabeelden van Praxis te Breda bekeken. Op beelden van 17 oktober 2008 wordt gezien dat verdachte iets op de afrekenbalie legt en iets van de band afneemt. Verdachte heeft zichzelf bovendien herkend van een foto van de camerabeelden bij Praxis in Breda op deze datum. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat verdachte op 17 oktober 2008 de op de kassabon van Praxis genoemde goederen heeft gekocht. Gelet op bovenbeschreven aankoop van verdachte bij Praxis, het aantreffen van de kassabon en het kasboek in de loods aan de [lokatie 1] na de brand en de door verdachte gemaakte aantekening met betrekking tot deze transactie in het kasboek, stelt de rechtbank vast dat verdachte op 17 oktober 2008 na 15:59 uur de kassabon in de loods heeft achtergelaten. Dit tijdstip ligt minder dan 10 uur vóór de melding van de brand op 18 oktober 2008 om 1.30 uur.
Uitgaven en werkzaamheden voor [mededader 4] en een aantal Russen
Verdachte heeft verklaard dat hij Max (de rechtbank begrijpt: [mededader 4]) kent via Solvo B.V. Gedurende een periode van ongeveer vier of vijf weken na de zomervakantie heeft hij voor [mededader 4] gewerkt op het adres [lokatie 1]. Voorts heeft hij bij de politie verklaard dat in het eerdergenoemde kasboek de uitgaven zijn vermeld die hij voor [mededader 4] heeft gedaan. Het kasboek beschrijft 36 uitgaven gedaan in de periode van 6 oktober 2008 tot en met 17 oktober 2008, waaronder 7 uitgaven bij Praxis. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de in het kasboek vermelde aankopen bij Praxis voor zichzelf heeft gedaan. De bonnen heeft hij in het pand aan de [lokatie 1] achtergelaten, omdat hem dit was gevraagd. De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring van verdachte. De verklaring is pas voor het eerst ter zitting afgelegd. Bovendien acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte, die woonachtig is in Rotterdam, in een periode van minder dan twee weken zeven keer bij Praxis in Breda komt om goederen aan te schaffen voor zichzelf. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring over het kasboek zoals verdachte die bij de politie heeft afgelegd. De rechtbank stelt op grond van deze verklaring en de inhoud van het kasboek vast dat verdachte in de periode van 6 oktober 2008 tot en met 17 oktober 2008 een groot aantal uitgaven heeft gedaan voor [mededader 4].
In de loods aan de [lokatie 1] is een kassabon van Praxis te Breda betreffende de aankoop op 15 oktober 2008 van onder meer twee slangen (30 meter) voor een bedrag van € 89,32 aangetroffen. In het kasboek is een transactie bij Praxis voor ditzelfde bedrag vermeld met als datum eveneens 15 oktober 2008. Op camerabeelden van Praxis te Breda van deze datum is gezien dat verdachte samen met een andere man richting de uitgang loopt. De andere man houdt twee om rollen om zijn arm. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat verdachte samen met een andere man twee rollen slang heeft gekocht bij Praxis. In de centrale hal (BB) van de loods aan de [lokatie 1] is een glazen kolom aangetroffen, waaromheen een rubberen slang was gewikkeld. De slang is soortgelijk aan de slang die op 15 oktober 2008 door verdachte is aangeschaft bij Praxis. De rechtbank leidt hieruit af dat één van de rollen slang is gebruikt ten behoeve van een laboratoriumopstelling in de loods aan de [lokatie 1].
Ten aanzien van de werkzaamheden die hij heeft verricht, heeft verdachte verklaard dat hij vijf weken in de loods aan de [lokatie 1] heeft gewerkt voor [mededader 4]. Voorts heeft hij verklaard dat hij daar werkzaamheden voor een aantal Russen heeft verricht, omdat [mededader 4] hem dit had gevraagd. Als deze Russen op de [lokatie 1] waren, dan gingen ze naar boven waar [mededader 4] zat. Hij heeft voor de Russen onder meer glaswerk schoongemaakt. Het glaswerk bestond uit glazen buizen en bochten die aan elkaar geschroefd waren. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij een metalen rek om een glazen cilinder heeft gelast.
De resultaten van het sporenonderzoek
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van sporenmateriaal op voorwerpen die in de loods aan de [lokatie 1] in beslag zijn genomen. Het NFI heeft sporen aangetroffen op de binnenzijde van drie volgelaatsmaskers (AAAP2155NL#1, AAAP2171NL#2 en AAAP2172NL#2), de binnenzijde van een halfgelaatsmasker (AAAP2176NL#1) en de binnenzijde van een rechter werkhandschoen (AAAQ1913NL#2). Van deze sporen werden volledige DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen matchen met het DNA-profiel van [mededader 4]. De kans dat een willekeurig gekozen individu een DNA-profiel bezit dat overeenkomt met het betreffende DNA-spoor is kleiner dan 1 op 1 miljard. Daarnaast is een spoor aangetroffen op de binnenzijde van een linker werkhandschoen (AAAQ1913NL#1). Van dit spoor werd een DNA-mengprofiel verkregen. Uit dit DNA-mengprofiel zijn een onvolledig DNA-hoofdprofiel en DNA-nevenkenmerken van minimaal twee andere personen afgeleid. Het DNA-profiel van [mededader 4] matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel. De kans dat een willekeurig gekozen individu een DNA-profiel bezit dat overeenkomt met het betreffende DNA-spoor is ook in dit geval kleiner dan 1 op 1 miljard. Ten slotte zijn sporen aangetroffen op de buitenzijde van een latex handschoen (AAAQ1939NL#1) en een kopje (AAAP2167NL#1). Van deze sporen werden volledige DNA-profielen verkregen, die matchen met het DNA-profiel van [mededader 4]. De kans dat een willekeurig gekozen individu een DNA-profiel bezit dat overeenkomt met het betreffende DNA-spoor is respectievelijk ongeveer 1 op 3 miljoen (ten aanzien van de latex handschoen) en ongeveer 1 op 65 miljoen (ten aanzien van het kopje).
Het volgelaatsmasker (AAAP2155NL#1) is aangetroffen in de centrale hal (BB) op een rvs-ketel met vacuümpomp. De ketel was met een rubberen slang verbonden met een kolom in de laboratoriumruimte (BL). De andere volgelaatsmaskers (AAAP2171NL#2 en AAAP2172NL#2) en het halfgelaatsmasker (AAAP2176NL#1) zijn aangetroffen in een kartonnen doos op de werkbank in de centrale hal (BB). De werkhandschoenen (AAAQ1913NL#1 en AAAQ1913NL#2) lagen daarnaast. De latex handschoen (AAAQ1939NL#1) en het kopje (AAAP2167NL#1) zijn aangetroffen op een tafel in de laboratoriumruimte (BL).
Op grond van de conclusies van het NFI stelt de rechtbank vast dat [mededader 4] de vier gelaatsmaskers en het paar werkhandschoenen heeft gedragen. Deze gelaatsmaskers en werkhandschoenen zijn in de nabijheid van de laboratoriumopstellingen en chemicaliën aangetroffen. Het gaat weliswaar om verplaatsbare voorwerpen, maar gelet op de hoeveelheid met [mededader 4] in relatie gebrachte voorwerpen en de plaats in de loods waar deze zijn aangetroffen, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [mededader 4] de voorwerpen heeft gebruikt in de loods aan de [lokatie 1]. Nu het gaat om gelaatsmaskers en werkhandschoenen staat voor de rechtbank daarmee eveneens vast dat [mededader 4] laboratoriumgerelateerde werkzaamheden heeft verricht in de loods aan de [lokatie 1].
Conclusie ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de loods aan de [lokatie 1]
Na de brand zijn in de loods aan de [lokatie 1] in Breda laboratoriumopstellingen en een grote hoeveelheid chemicaliën aangetroffen. Enkele uren vóór de brand is verdachte nog in de loods geweest. Gelet hierop kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat hij op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van de laboratoriumopstellingen en de chemicaliën in de loods.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode na de zomer van 2008 regelmatig werkzaamheden heeft verricht in de loods aan de [lokatie 1]. Deze werkzaamheden werden verricht voor [mededader 4] dan wel voor de met [mededader 4] in verband staande Russen. [mededader 4] was niet alleen de onderhuurder van de loods aan de [lokatie 1], maar heeft zich daar ook beziggehouden met laboratoriumgerelateerde werkzaamheden. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat de laboratoriumopstellingen en (een deel van) de chemicaliën werden gebruikt voor het omzetten van BMK bisulfiet adduct naar BMK vloeistof. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd door het verrichten van werkzaamheden in de loods, waaronder het lassen van een metalen rek om een cilinder, en het aankopen van goederen voor [mededader 4], zoals een slang bij Praxis. Hieraan doet niet af dat in de centrale hal (BB) en de laboratoriumruimte (BL) geen biologische sporen van verdachte zijn aangetroffen.
Analyses met de Tensor 27 en vertalingen met betrekking tot verdovende middelen
In de loods aan de [lokatie 1] in Breda is een handgeschreven document aangetroffen met de volgende tekst:
‘01 10.08 monster nr 5B2 - 5B1 alleen papierfilters
01 10.08 monst nr 5B3 - 5B2 1x door carbonfilter
… 10.08 monst nr 5B4 - 5B2 2x door carbonfilter
… 10.-8 monst nr 6B2 - 6B1 alleen door papierfilter
1-10-08 monster 7B2 monster 7B1 50 ml gewassen met 35 ml loog
1.10.08 monst 7B3 - 7B1 alleen door papierfilters
[voornaam mededader 2] wil je z.s.m. doorgeven de resultaten van 5B2 - 6B2 en 7B2 op de telefoon van [voornaam verdachte] De rest klaarmaken en klaarleggen voor [voornaam verdachte] vanavond. Het probleem van ons is dat de loog aan de olie blijft kleven. Kun jij ook bepalen of en hoeveel loog er aan de olie zit? Kan je het product (de B) testen op Caustic Soda?
Vanavond krijg je weer monsters om te testen’.
Volgens het NFI passen de aantekeningen ‘het probleem van ons is dat de loog aan de olie blijft kleven… Kan je het product (B) testen op caustic soda?’ bij de bij de omzetting in BMK ontstane geel/grijze suspensie en het verwijderen daarvan door middel van filtratie.
[mededader 2] heeft verklaard dat zij voor verdachte monsters heeft geanalyseerd met de Tensor 27, een spectrometer. Ze denkt dat het ging om BMK en PMK. Als ze een test deed schreef ze de resultaten op een blocnote. Ze noemde BMK ‘B’ en PMK ‘P’. Ze heeft de testen in opdracht van verdachte en een andere persoon uitgevoerd. Dit gebeurde bij verdachte thuis. Verdachte gaf haar de monsters om te testen. Ze heeft de resultaten van de testen aan verdachte en de andere persoon gegeven. Ook heeft ze voor verdachte vertalingen gemaakt die te maken hadden met drugs. Kort na de zomer van 2008 heeft verdachte haar verteld dat hij bezig was met het zoeken van een goed proces voor de vervaardiging van ofwel phenylaceton ofwel XTC, dat weet ze niet meer precies.
Verdachte heeft ontkend dat [mededader 2] voor hem monsters van BMK en PMK heeft geanalyseerd. De rechtbank acht de verklaring van [mededader 2] echter betrouwbaar. In haar verklaring belast zij niet alleen verdachte, maar ook en juist zichzelf. Bovendien wordt haar verklaring ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Zo is in de woning van [mededader 2] aan de [adres] een aantal uitdraaien van grafieken met handgeschreven aantekeningen aangetroffen. Het gaat onder meer om de aantekeningen ‘5B2 is doorgegeven’, ‘5B3’, ‘6B2 is doorg.’, ‘7B2 is doorg.’ en ‘7B3’. [mededader 2] heeft verklaard dat zij deze aantekeningen heeft gemaakt en dat dit resultaten betreft die ze heeft doorgegeven aan verdachte.
De codes 5B2, 5B3, 6B2, 7B2 en 7B3 op de uitdraaien komen bovendien overeen met de codes op het hierboven weergegeven handgeschreven document dat in de loods aan de [lokatie 1] is aangetroffen. In een vergelijkend handschriftonderzoek heeft het NFI geconcludeerd dat het kasboek en de notities op de bovenste helft van dit document (boven ‘[voornaam mededader 2] wil je’ etc.) hoogstwaarschijnlijk door één persoon zijn geschreven. De rechtbank heeft eerder reeds vastgesteld dat verdachte het kasboek heeft geschreven. Gelet op de conclusie van het NFI neemt de rechtbank als vaststaand aan dat verdachte tevens de hierboven beschreven aantekeningen boven de tekst ‘[voornaam mededader 2] wil je’ heeft geschreven. De raadsman heeft als verweer gevoerd dat de resultaten van het handschriftvergelijkend onderzoek niet als bewijs mogen worden gebruikt, omdat deze enkel zouden zijn gebaseerd op een herkenning van het handschrift van verdachte door [mededader 1]. De rechtbank heeft haar oordeel omtrent de vraag of verdachte de notities heeft geschreven echter uitsluitend gebaseerd op de verklaring van verdachte zelf, in samenhang met de conclusies van het NFI, en niet op de verklaring van [mededader 1]. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
De vaststelling dat verdachte de notities op de bovenste helft van het document heeft geschreven, ondersteunt de verklaring van [mededader 2] dat zij de resultaten van haar analyses aan verdachte heeft doorgegeven. Haar verklaring op dit punt vindt bovendien bevestiging in de tekst die aanvangt met ‘[voornaam mededader 2] wil je’. Hierin wordt zij immers verzocht om de resultaten van 5B2, 6B2 en 7B2 door te geven op de telefoon van ‘[voornaam verdachte]’, terwijl [voornaam verdachte] de voornaam is van verdachte.
Voorts is op het verblijfadres van [mededader 2] aan de [adres] een schrift met het opschrift [voornaam mededader 2] aangetroffen. De aantekeningen in het schrift beschrijven een manier om phenylaceton (BMK) te maken. In haar woning aan de [adres] is daarnaast een drukpers inbeslaggenomen. [mededader 2] heeft verklaard dat de drukpers gebruikt kan worden in combinatie met de spectrometer. Verdachte heeft haar voorgedaan hoe de drukpers werkt.
Ten slotte heeft verdachte zelf verklaard dat [verhuurder/mededader 5] hem heeft gevraagd om de Tensor 27 te repareren. Omdat dit niet lukte, heeft hij een bedrijf benaderd om de Tensor te laten maken. De Tensor stond bij hem thuis in Rotterdam. Deze verklaring vindt bevestiging in een e-mail van 18 januari 2008 aan Bruker Optics, ondertekend met de naam van verdachte. Hierin is vermeld dat de Tensor bij verdachte thuis staat en moet worden nagekeken. Ook heeft verdachte verklaard dat [mededader 2] een sleutel van zijn woning had en weleens iets deed met de Tensor. [mededader 1] heeft bevestigd dat [mededader 2] bij verdachte en haar thuis met de Tensor heeft gewerkt. Verdachte heeft haar weleens gevraagd om [mededader 2] te bellen of ze kon komen. Verder heeft ze verklaard dat [mededader 2] in hun woning is opgeleid om met de Tensor te werken.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [mededader 2] voor verdachte in zijn woning in Rotterdam monsters van BMK (de grondstof voor amfetamine) en PMK (de grondstof voor MDMA) heeft geanalyseerd met de Tensor 27. Deze monsters kreeg zij van verdachte en zij gaf de resultaten aan hem en een andere persoon door. Voorts staat voor de rechtbank vast dat [mededader 2] op verzoek van verdachte vertalingen heeft gemaakt over het vervaardigen van BMK.
De betrokkenheid van verdachte bij[lokatie 2]s aan de [lokatie 2]
De politie heeft vastgesteld dat er overeenkomsten zijn tussen een aantal jerrycans en vaten met chemicaliën die zijn aangetroffen op de locatie [lokatie 1] in Breda en een aantal jerrycans en vaten die zijn aangetroffen op de locatie [lokatie 2]. In twee gevallen komen batchnummers overeen, in één geval komt het lotnummer overeen, in drie gevallen komen de etiketten overeen en in vijf gevallen komt het zogenoemde UN-nummer overeen. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de loods aan de [lokatie 2] 16 is gebruikt als (extra) opslagruimte ten behoeve van de activiteiten in de loods aan de [lokatie 1].
In 2005 heeft verdachte de loods aan de [lokatie 2] gehuurd van [naam verhuurder]. Hij heeft de huur van de loods betaald tot en met de maand november 2008. Verdachte heeft verklaard dat [mededader 4] de loods aan de [lokatie 2] van hem heeft ondergehuurd vanaf begin juli 2008. [mededader 4] zou de loods gaan gebruiken als opslagruimte. Verdachte heeft [mededader 4] niet gevraagd wat hij daar zou opslaan.
Verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat de loods aan de [lokatie 2] 16 werd gebruikt voor de opslag van productiemiddelen en chemicaliën bestemd voor de vervaardiging van amfetamine, MDMA en cocaïne. De rechtbank stelt vast dat verdachte de loods als opslagruimte ter beschikking heeft gesteld aan [mededader 4], terwijl hij wist dat [mededader 4] zich bezighield met activiteiten gerelateerd aan verdovende middelen en hij daarbij ook zelf betrokken was. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders zijn dan dat verdachte heeft geweten waarvoor de loods werd gebruikt. Derhalve concludeert de rechtbank dat verdachte de loods aan de [lokatie 2] 16 aan [mededader 4] ter beschikking heeft gesteld, terwijl hij wist dat deze gebruikt werd voor de opslag van productiemiddelen en chemicaliën bestemd voor de vervaardiging van amfetamine en MDMA en het bewerken en/of terugwinnen van cocaïne.
Bestellingen van laboratoriumbenodigdheden en chemicaliën
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte een aantal goederen en chemicaliën heeft besteld die mogelijk gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van verdovende middelen. Het gaat daarbij om de Tensor 27 met bibliotheken (Bruker Optics) in 2005, een centrifugaal pomp (Distrimex) eveneens in 2005, een roerketel, Pfaudler reactor en open verticale tank (Foeth) in 2005 en 2006, diverse laboratoriumbenodigdheden (Fisher Emergo) in 2005 en 2008, een motor voor een vloeistofpomp, stijgbuis en waterdichte dekselvaten (Overtoom) in 2006, een squirrelcagemotor en draaistroommotor (Van Bodegraven) in 2006, filterpapier (Ecotax) in 2006 en 2007 en vier bestellingen van zoutzuur (Chemproha) in 2005, 2006 en 2007. Volgens verdachte heeft hij de goederen gekocht voor Solvo B.V. dan wel zijn de goederen besteld om te worden doorverkocht aan anderen.
Verdachte heeft een eigen bedrijf genaamd Technische Handelsonderneming [mededader 3]. Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten aanzien van het bedrijf van verdachte, houdt dit bedrijf zich bezig met de groothandel en kleinhandel (verkoop op bestelling vanuit huis) in onder meer machines en ongeregelde goederen. Het aan- en verkopen van goederen past dan ook in de bedrijfsomschrijving van het bedrijf van verdachte.
Bij het bestellen van de goederen heeft verdachte gebruik gemaakt van zijn eigen naam of de naam van zijn bedrijf Technische Handelsonderneming [mededader 3]. Als adres gaf hij zijn huisadres dan wel het adres van Solvo B.V. op. Bij het doen van de bestellingen is in sommige gevallen gebruik gemaakt van het e-mail adres van [mededader 1], de (ex-)echtgenote van verdachte. Alleen de open verticale tank, de squirrelcagemotor en de draaistroommotor zijn contant betaald. De overige goederen zijn betaald via ofwel de bankrekening van Technische Handelsonderneming [mededader 3], ofwel de bankrekening van Solvo B.V. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de bestellingen op een transparante en controleerbare wijze zijn gedaan. De omstandigheid dat niet alle omzet uit de bestellingen in de boekhouding is opgenomen, doet hier niet aan af.
De rechtbank stelt vast dat de bestelde goederen ook een legale toepassing kennen en in beginsel legaal kunnen worden verhandeld. Gelet op de omstandigheden dat verdachte de goederen niet ineens, maar verspreid over een aantal jaren heeft besteld, de bestellingen op een transparante en controleerbare wijze zijn gedaan en bovendien passen in de bedrijfsomschrijving van het bedrijf van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de bestelde goederen bestemd zijn geweest voor het vervaardigen van verdovende middelen. Van dit onderdeel van het onder feit 3 tenlastgelegde zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Conclusie ten aanzien van feit 3
Gelet op het voorgaande is komen vast te staan dat verdachte in de loods aan de [lokatie 1] werkzaamheden die in verband stonden met de aangetroffen chemicaliën en laboratoriumopstellingen heeft verricht voor [mededader 4]. Voorts heeft hij monsters van BMK en PMK laten analyseren door [mededader 2] en haar vertalingen over het vervaardigen van BMK laten maken. Ten slotte heeft verdachte de loods aan de [lokatie 2] 16 aan [mededader 4] ter beschikking heeft gesteld, terwijl hij wist dat deze gebruikt werd voor de opslag van productiemiddelen en chemicaliën bestemd voor de vervaardiging van amfetamine en MDMA en het bewerken en/of terugwinnen van cocaïne. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2008 tot en met 13 november 2008 (zijnde de datum van het onderzoek in de loods aan de [lokatie 2] 16) samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
4.3.3. Handelen in strijd met de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (feiten 1 en 2)
Marktdeelnemer
Door de verdediging is betoogd dat verdachte niet als marktdeelnemer in de zin van de relevante regelgeving kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
In artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën is bepaald dat verboden is om te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 3, lid 2, van de Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (PbEU L 47) (hierna te noemen Verordening nr. 273/2004).
Artikel 3, lid 2, van Verordening nr. 273/2004 houdt in dat marktdeelnemers alvorens zij geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I in hun bezit mogen houden of in de handel mogen brengen, zij een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning dienen te verkrijgen. Door de bevoegde instanties kunnen speciale vergunningen worden afgegeven aan apotheken, verkooppunten voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, bepaalde typen overheidsinstanties of aan de strijdkrachten. Dergelijke speciale vergunningen zijn enkel geldig voor het gebruik van precursoren op het gebied waarop betrokken marktdeelnemers hun officiële taken verrichten.
In artikel 3, lid 3, van Verordening nr. 273/2004 is bepaald dat marktdeelnemers met een vergunning als bedoeld in lid 2 geregistreerde stoffen van categorie 1 alleen leveren aan natuurlijke of rechtspersonen die zelf een dergelijke vergunning hebben en een afnemersverklaring hebben ondertekend. Ingevolge artikel 4, lid 1, van Verordening nr. 273/2004 vraagt iedere marktdeelnemer die aan een afnemer een geregistreerde stof van categorie 1 of 2 levert, aan de afnemer om een verklaring waarin de gebruiksdoeleinden van de geregistreerde stof worden gespecificeerd.
Uit artikel 2, onderdeel c, van de Verordening nr. 273/2004 volgt dat onder in de handel brengen wordt verstaan: elke levering, al dan niet tegen betaling, van geregistreerde stoffen in de Gemeenschap, dan wel, met het oog op de levering ervan in de Gemeenschap, de opslag, vervaardiging, productieverwerking, de handel, distributie of handelsbemiddeling in deze stoffen.
In artikel 2, onderdeel d, van de Verordening nr. 273/2004 is opgenomen dat als marktdeelnemer wordt aangemerkt elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte betrokken is geweest bij de levering van geregistreerde stoffen in de Gemeenschap dan wel bij handelingen als in de vorige alinea genoemd met het oog op levering daarvan in de Gemeenschap.
Bij de beantwoording van deze vraag speelt, naast de inhoud van de hierboven weergegeven bepalingen, het volgende een rol.
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Kamerstukken II, 1994–1995, 23 779, nr. 5) is overwogen dat deze wet, anders dan de Opiumwet, niet ziet op verboden (eind)producten (zoals drugs of psychotrope stoffen), maar op grondstoffen. De regulering van de fabricage en de verhandeling ervan maakt het mogelijk om in te grijpen voordat het komt tot misbruik van deze grondstoffen. De handel van de met een vergunning vervaardigde stoffen wordt gereguleerd in de zin dat zij niet aan iedereen mogen worden verhandeld en dat transacties met betrekking tot deze stoffen behoorlijk moeten worden gedocumenteerd.
Daarnaast wordt in de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Kamerstukken II, 2005–2006, 30 329, nr. 3) aangegeven dat een systeem vereist is dat toezicht houdt op de internationale handel in drugsprecursoren. Dit systeem moet ervoor zorgen dat de stoffen die nodig zijn om verdovende middelen en psychotrope stoffen te vervaardigen niet in handen komen van personen die zich bezighouden met de (illegale) productie hiervan. Deze grondstoffen kunnen ook voor talloze legale doeleinden gebruikt worden en de handel in deze stoffen is in beginsel legaal, zodat toegang tot deze stoffen niet algemeen kan worden verboden. Er moeten derhalve maatregelen worden genomen om het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds de wens om te voorkomen dat drugsprecursoren in handen komen van illegale drugsproducenten en anderzijds het streven om te voorzien in de commerciële behoeften van de chemische bedrijfstak.
In de preambule van de Verordening nr. 273/2004 wordt kort het systeem van toezicht geschetst. Zo is aangegeven dat er voor de vervaardiging of het gebruik van bepaalde in bijlage I genoemde geregistreerde stoffen een vergunning nodig is. Daarnaast mag de levering van deze stoffen alleen worden toegestaan aan afnemers die een vergunning hebben en een afnemersverklaring hebben ondertekend. Voorts moeten maatregelen worden genomen om de marktdeelnemers te stimuleren om de bevoegde instanties in kennis te stellen van verdachte transacties met de in bijlage I genoemde stoffen. Alle transacties die ertoe leiden dat geregistreerde stoffen van categorie 1 of 2 van bijlage I in de handel worden gebracht moeten goed gedocumenteerd zijn. Uitgangspunt daarbij is dat naarmate een stof in de genoemde bijlage I valt in een categorie die een groter risico op misbruik in zich draagt, er meer voorschriften gelden ten aanzien van de vervaardiging en het in de handel brengen van de desbetreffende geregistreerde stof.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat met het in de Verordening nr. 273/2004 genoemde betrokken zijn bij de levering van geregistreerde stoffen wordt gedoeld op zowel degene die levert als op degene die de stof in ontvangst neemt. De rechtbank leest hier niet in dat de ontvanger slechts als marktdeelnemer wordt aangemerkt indien deze de geregistreerde stof in ontvangst neemt met als doel om deze door te leveren aan (een) ander(en). Gelet op artikel 3, lid 3, van Verordening nr. 273/2004 dienen ook afnemers over een vergunning te beschikken, terwijl ingevolge artikel 3, lid 2, van deze regeling vergunningen (uitsluitend) worden afgegeven aan marktdeelnemers. In het systeem van Verordening nr. 273/2004 worden dus ook afnemers als marktdeelnemers aangemerkt. Dat afnemers ook (eind)gebruikers van geregistreerde stoffen kunnen zijn, leidt de rechtbank af uit het feit dat zij ingevolge artikel 4, lid 1, van Verordening nr. 273/2004 over een verklaring dienen te beschikken waarin de gebruiksdoeleinden van de aan hen geleverde geregistreerde stof worden gespecificeerd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat ook degene die de geregistreerde stof in ontvangst neemt en ten doel heeft deze vervolgens zelf te gebruiken voor het vervaardigen van verdovende middelen, of daartoe op een later moment besluit, als marktdeelnemer kan worden aangemerkt. Dat de marktdeelnemer, die beoogt met de geregistreerde stof verdovende middelen te vervaardigen en dit al dan niet daadwerkelijk doet, met zijn handelen tevens onder het bereik van de Opiumwet kan vallen, doet daaraan niet af.
Geregistreerde stoffen
De rechtbank stelt vast dat BMK een stof is die genoemd wordt in genoemde categorie 1 van bijlage I van de Verordening nr. 273/2004.
BMK bisulfiet adduct wordt niet genoemd in voornoemde bijlage I. Uit artikel 2, onderdeel a, van de Verordening nr. 273/2004 volgt echter dat als geregistreerde stof tevens worden aangemerkt mengsels en andere preparaten die geregistreerde stoffen bevatten die zodanig zijn vermengd dat ze gemakkelijk met eenvoudige of economisch rendabele middelen kunnen worden gebruikt of geëxtraheerd.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft gerapporteerd dat het mogelijk is om BMK bisulfiet om te zetten in BMK en dat het voorts mogelijk is om BMK weer om te zetten in BMK bisulfiet. Het omzettingsproces is eenvoudig en vereist geen specifieke (chemische) kennis.
Door een bepaalde hoeveelheid base (bijvoorbeeld natriumcarbonaat en natriumhydroxide) of een zuur (zoals zoutzuur) aan een waterige oplossing van het BMK bisulfiet adduct toe te voegen wordt het vrij aanwezige alkali sulfiet geneutraliseerd dan wel kapotgemaakt waarbij BMK gevormd wordt. Om deze omzetting tot stand te brengen heeft men de volgende goederen en materialen nodig.
Ten eerste een vat waarin het BMK bisulfiet adduct en een alkalische oplossing gemend kunnen worden. Daarnaast is er materiaal nodig om de gevormde BMK laag af te scheiden van de waterige vloeistof zoals een scheitrechter of vergelijkbaar systeem, een apparaat waarmee de BMK laag afgezogen kan worden of een opstelling waarmee de BMK door destillatie of bevriezing van het waterige afval gescheiden kan worden.
De rechtbank concludeert hieruit dat BMK bisulfiet adduct een mengsel is dat de geregistreerde stof BMK bevat welke laatste gemakkelijk en met eenvoudige middelen uit BMK bisulfiet kan worden geëxtraheerd.
Conclusie ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de feiten 1 en 2
Bij de bespreking van feit 3 heeft de rechtbank vastgesteld dat in de loods aan de [lokatie 1] in Breda onder meer BMK en BMK bisulfiet adduct zijn aangetroffen en dat daar BMK bisulfiet adduct werd omgezet in BMK. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte zo nauw betrokken geweest bij dit proces dat hij als medepleger samen met [mededader 4] en de eerdergenoemde Russen BMK en BMK bisulfiet adduct in zijn bezit heeft gehad. Dit zijn geregistreerde stoffen in de zin van Verordening nr. 273/2004. Gelet op de uitleg die de rechtbank hierboven aan het begrip marktdeelnemer heeft gegeven, kunnen ook verdachte en zijn mededaders als marktdeelnemer worden aangemerkt. Uit het dossier volgt dat verdachte, [mededader 4] en de Russen niet beschikten over de daarvoor op grond van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën vereiste vergunning. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen als marktdeelnemer zonder vergunning de geregistreerde stoffen BMK en BMK bisulfiet adduct in zijn bezit heeft gehad.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
als marktdeelnemer, in de periode van 01 juli 2008 tot en met 18 oktober 2008 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage 1 van de Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten 1-Fenyl-2-propanon (BMK) (een hoeveelheid van circa 250 230 liter, zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning, in zijn bezit heeft gehad.
- 2.
als marktdeelnemer, op 18 oktober 2008 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage 1 van de Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten een stof (BMK bisulfiet adduct) die gemakkelijk met eenvoudige middelen te extraheren is tot 1-Fenyl-2-propanon (BMK), zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning, in zijn bezit heeft gehad.
- 3.
de periode van 1 juli 2008 tot en met 13 november 2008 te Breda en Ooltgensplaat, gemeente Oostflakkee tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheiden van een materiaal bevattende amfetamine en/of 3,4-Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) en/of cocaïne, (elkens zijnde amfetamine en 3,4 Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) en cocaïne een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- —
zich en ander(en) gelegenheid tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- —
voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en een of meer van verdachtes mededaders wisten of ernstige reden had(den) om te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten hebbende verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders telkens opzettelijk daartoe een,
loods gehuurd en ter beschikking gehad grote hoeveelheiden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad en, onderdelen van een productieopstelling voorhanden gehad en een hoeveelheid laboratoriumbenodigdheden voorhanden gehad
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een eventuele bewezenverklaring kan worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke straf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Er was sprake van een professionele werkwijze die onder andere bleek uit de aanwezigheid van twee locaties en uit de grote hoeveelheid daar aangetroffen chemicaliën en apparatuur. Verdachte wist dat deze bestemd waren voor de productie van synthetische drugs.
De rechtbank acht de bewezen verklaarde feiten ernstig.
De productie van en handel in synthetische harddrugs dient krachtig te worden bestreden in verband met de schadelijkheid daarvan voor de volksgezondheid. Het gebruik van deze harddrugs brengt immers gezondheidsrisico's mee zoals de mogelijkheid van blijvende schade aan het centrale zenuwstelsel.
Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van synthetische harddrugs gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen, en ontploffingsgevaar. Dat dit een reëel gevaar is blijkt wel uit het feit dat deze zaak aan het licht is gekomen vanwege een brand in het pand aan de [lokatie 1] waar het laboratorium was gevestigd. Hierbij is een brandweerman gewond geraakt.
Verdachte heeft voorts samen met anderen grote hoeveelheden van de stoffen BMK en BMK bisulfiet adduct, zonder de verplichte vergunningen, voorhanden gehad. Daarmee heeft verdachte in strijd met de Wet voorkoming misbruik chemicaliën gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van eendaadse samenloop van deze feiten met de voorbereidingshandelingen zoals bewezen verklaard bij feit 3 en daarom zal zij de feiten 1 en 2 niet in strafverzwarende zin meenemen.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich met deze criminele activiteiten heeft ingelaten, zonder acht te slaan op de mogelijke negatieve gevolgen voor anderen.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoon van verdachte en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft specifiek gekeken naar de rol die verdachte bij de afzonderlijke feiten heeft gespeeld. In vergelijking met medeverdachte [mededader 4] is verdachte een langere periode betrokken geweest bij de locaties [lokatie 1] en [lokatie 2]. Daartegenover staat dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank een andere en minder directe rol heeft gespeeld in relatie tot de aangetroffen laboratoriumopstellingen en chemicaliën dan medeverdachte [mededader 4]. De rechtbank zal daarom aan verdachte en [mededader 4] dezelfde straf opleggen. Gelet op de kortere periode die zij bewezen acht, de rol van verdachte en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7. Het beslag
7.1. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 55, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a, 13 en 14 van de Opiumwet en de artikelen 2 en 25 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- —
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- —
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- —
verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feiten 1 en 2: telkens: overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan en in eendaadse samenloop gepleegd met:
feit 3: medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- —
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- —
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaar;
- —
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- —
gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
- 1.
1.00 STK Rekening
factuur Krol
- 2.
1.00 STK Brief
notitie ivm loodshuur
- 3.
1.00 STK Ketel
industriële ketel zonder deksel;
- 4.
1.00 STK Gereedschap
flens.
Voorlopige hechtenis
- —
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tempelaar, voorzitter, mr. Combee en mr. Ebben, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 april 2011.
Bijlage I: De tenlastelegging
- 1.
hij, als marktdeelnemer, op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 9 juni 2009 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage 1 van de Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten 1-Fenyl-2-propanon (BMK)(een hoeveelheid van circa 250 liter en/of circa 600 liter), zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning, in zijn bezit heeft gehad en/of in de handel heeft gebracht.
- 2.
hij, als marktdeelnemer, op of omstreeks 18 oktober 2008 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage 1 van de Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten een stof (BMK bisulfiet adduct) die gemakkelijk met eenvoudige en/of economisch rendabele middelen te extraheren en/of te gebruiken is uit 1-Fenyl-2-propanon (BMK), zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning, in zijn bezit heeft gehad en/of in de handel heeft gebracht.
- 3.
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot en met 30 juni 2006 te Breda en/of Ooltgensplaat, gemeente Oostflakkee en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of 3,4-Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) en/of cocaïne, (telkens) zijnde amfetamine en/of 3,4-Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens)
- —
een ander tracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- —
zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
- —
(een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens) opzettelijk daartoe meermalen, althans eenmaal,
- —
(op zijn (bedrijfs)naam en/of op de (bedrijfs)naam van zijn, verdachtes, mededader(s)) meerdere, althans een, pand(en) en/of meerdere, althans een, loods(en) gehuurd en/of verhuurd en/of ter beschikking gehad en/of ter beschikking gesteld,
- —
(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad en/of
- —
meerdere, althans een, onderde(e)l(en) van een productieopstelling voorhanden gehad en/of
- —
(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden besteld en/of gekocht en/of voorhanden gehad en/of bemiddeld in de (ver)koop
en/of
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 juli 2006 tot en met 9 juni 2009 te Breda en/of Ooltgensplaat, gemeente Oostflakkee en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of 3,4-Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) en/of cocaïne, (telkens) zijnde amfetamine en/of 3,4-Methyleendioxymethylamfetamine (MDMA) en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens)
- —
een ander tracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- —
zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- —
(een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens) opzettelijk daartoe meermalen, althans eenmaal,
- —
(op zijn (bedrijfs)naam en/of op de (bedrijfs)naam van zijn, verdachtes, mededader(s)) meerdere, althans een, pand(en) en/of meerdere, althans een, loods(en) gehuurd en/of verhuurd en/of ter beschikking gehad en/of ter beschikking gesteld,
- —
(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad en/of
- —
meerdere, althans een, onderde(e)l(en) van een productieopstelling voorhanden gehad en/of
- —
(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden besteld en/of gekocht en/of voorhanden gehad en/of bemiddeld in de (ver)koop