Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2014, nr. 200.081.136/01, nr. 200.082.867/01
ECLI:NL:GHARL:2014:555, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-01-2014
- Zaaknummer
200.081.136/01
200.082.867/01
- LJN
BZ2343
- Roepnaam
Grytsje Obes
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vervoersrecht (V)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:555, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑01‑2014; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2343, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 26‑02‑2013
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1628, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Waardering tegenbewijs; de verklaringen van de getuigen ontzenuwen niet het vermoeden dat de deelnemer aan de zeilwedstrijd door de wedstrijdleiding onvoldoende is gewaarschuwd en geïnstrueerd. De stelling dat het causale verband ontbreekt tussen enerzijds het niet waarschuwen en instrueren en anderzijds het ongeval, is een nieuw verweer dat op grond van in artikel 347 lid 1 Rv besloten "twee-conclusieregel" buiten beschouwing word gelaten.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.082.867/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 76909/HA ZA 06-495)
arrest van de eerste kamer van 28 januari 2014
in de zaak van
1. Nautisch Suppleyor "Neptunus" V.O.F.,
gevestigd te [woonplaats],
hierna: Neptunus,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna: [appellant 2],
3. [appellante 3],
wonende te [woonplaats],
hierna: [appellante 3],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: Neptunus c.s.,
advocaat: mr. P. Tuinman, kantoorhoudend te Leeuwarden.
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats],geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.W. de Casseres, kantoorhoudend te Leeuwarden,
voor wie heeft gepleit mr. M.A.B. Sassen, kantoorhoudend te 's- Gravenhage.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 februari 2013 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 3 juni 2013 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna heeft op 11 oktober 2013 het tegengetuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Hierna hebben Neptunus een memorie na enquête genomen, gevolgd door een memorie na enquête van [geïntimeerde].
1.4
Ten slotte zijn door Neptunus c.s. de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1
Het hof heeft Neptunus c.s. in het tussenarrest van 26 februari 2013 in verband met de beoordeling van grief I in principaal appel toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat Neptunus c.s. [geïntimeerde] onvoldoende hebben gewaarschuwd en geïnstrueerd met betrekking tot de grootzeilschoot.
2.2
In rechtsoverweging 8.9 van het tussenarrest van 26 februari 2013 heeft het hof overwogen dat Neptunus c.s. de deelnemers aan de wedstrijd niet alleen nadrukkelijk dienden te waarschuwen voor de gevaren verbonden aan een gijpmanoeuvre, maar dat zij de deelnemers tevens dienden te instrueren waar te zitten en wat te doen of na te laten. De instructies dienden voor de deelnemers duidelijk te zijn. Neptunus c.s. dienden er rekening mee te houden dat van de deelnemers aan het betrokken zeilevenement niet kon worden verwacht dat zij bepaalde zeiltermen zouden begrijpen. Neptunus c.s. dienden zich ten slotte ervan te vergewissen dat de deelnemers de waarschuwingen en instructies ook hadden begrepen.
2.3
Nu het hier om tegenbewijs gaat, is het voor het slagen van de bewijsopdracht voldoende dat de vermoedens van het hof erdoor worden ontzenuwd. De bepaling in artikel 164 lid 2 Rv over de geringere bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt niet voor tegenbewijs. Indien het tegenbewijs is geleverd herleeft het bewijsrisico voor [geïntimeerde].
2.4
Om aan het genoemde tegenbewijs te voldoen, hebben Neptunus c.s. op 3 juni 2013 vijf getuigen doen horen, te weten: [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en[getuige 5]. [geïntimeerde] heeft op 11 oktober 2013 vier getuigen in contra-enquête doen horen, te weten [getuige 6], [getuige 7], [getuige 8] en [getuige 9].
2.5
Het hof zal hierna de over het bewijsthema afgelegde verklaringen citeren en bespreken.
2.6
Getuige [getuige 1] heeft - voor zover hier van belang - op 3 juni 2013 als volgt verklaard:
"(…) [appellant 2] houdt deze praatjes vaak, hij doet dit theatraal. Mensen houden dan hun aandacht erbij. Alle onderdelen van de boot worden benoemd. Aan een schoot zit 60 meter touw, hierbij moet je goed oppassen. Dit touw komt uit de roef. Dit vertelt hij goed. Hij kan zeggen: “rot op”, mensen begrijpen dit. Deze duidelijkheid zorgt voor aandacht. Aan boord krijgen de mensen nog extra informatie. Per schip kunnen namelijk verschillen zijn.
De gijp als zodanig wordt ook besproken. Dit gebeurt aan de hand van een kaart en waar de boeien liggen. Dan bespreek je waar de gijp zal plaatsvinden. De schoot gaat dan helemaal naar buiten toe; je moet dan uit de buurt blijven. [appellant 2] zal dit altijd duidelijk vertellen.
(...)
De schoot gaat boven je langs dan. [appellant 2] geeft dit aan tijdens het palaver door te zeggen: bukken. Of hij dit tijdens het betreffende palaver heeft gezegd weet ik niet.
(...)
[appellant 2] hield altijd het palaver. Dit palaver was niet ieder jaar hetzelfde. In 2003 weet ik dan ook niet meer exact wat er gezegd is".
2.7
Getuige [appellant 2] heeft - voor zover hier van belang - op3 juni 2013 als volgt verklaard:
"(…) Mijn standaard palaver gaat als volgt. Het duurt ongeveer 20-30 minuten.
De aandacht van de mensen is een groot probleem. Ze hebben elkaar lang niet gezien en zijn aan het eten. Ik schreeuw dan hard: Goedemorgen! Ik vertel dan dat we gaan varen, dat de mensen bemanning zijn en dat iedereen aan het werk moet. Ze moeten aan de schoten, zwaarden en fokkeschoot zitten. Ik moet de aandacht van de mensen hebben en houden; daar gaat het mij om. Schippers moeten het dan uitleggen aan de bemanning, dit zeg ik. Ree is equivalent van plat en dan komt de giek over. Dan denk je dat je het hebt gehad, maar de giek komt terug want “die zoekt jou”. Zo houd ik de aandacht erbij. Pas als het zeil opbolt aan de andere kant van het schip, dan komt u omhoog.
Er is maar één die jouw plaats op het schip bepaalt, dat is de schipper. Je verplaatst je tijdens een manoeuvre niet. Je komt op een gegeven moment bij de gijpton. Je wordt dan gewaarschuwd door de schipper. Je hebt dan zo weinig mogelijk mensen nodig op het achterdek. Je blijft op de plek waar de schipper je neergezet heeft. Als het niet zou kunnen, dan vaar je een andere baan. Omdat het slechts windkracht 5 was deden we dat niet; een stormrondje was niet noodzakelijk. Er komt een heel bos touw op het achterdek. Dat is de grootschoot. Daar moet je niet in de buurt gaan zitten, en ook niet met je voet in gaan hangen. Ik gebruik het woord “ swop” om aan te geven dat het zeil in één klap van stuurboord naar bakboord gaat.
Mevrouw [geïntimeerde] zat in het gangbord naast het roef. Op zich is dat een veilige plek. Zij moet met haar hoofd buiten het roef hebben gezeten want anders zou zij niet geraakt zijn.
(...)
Ik verifieer niet of mensen mijn instructies hebben begrepen. Soms zijn er 240 man die op de skûtsjes zitten, ik kan dat niet moeilijk verifiëren. Aan boord krijgen ze nog wel instructies van de schipper. Ik zeg dat ze daar naar moeten luisteren. Aan het eind van het palaver vraag ik wel altijd of er vragen zijn. Ik sluit dan af met een mop.
(…)
Bij palavers maak ik gebruik van het bord. Maar ik heb geen foto's van de schepen bij mij. De mensen krijgen aan boord instructies van de schipper. Je ziet het dan ook en dit werkt veel beter dan wanneer je werkt met plaatjes.
Ik deel de mensen niet in, dat doen de schippers.
Terugkijkend op deze dag kan ik zeggen dat mevrouw [geïntimeerde] zich niet aan de instructie heeft gehouden uit de buurt van de grootschoot te blijven. De schipper moet zeggen:allemaal plat want nu komt de gijp eraan. Althans zo zou ik het doen. Naast de roef kop naar beneden. Alleen op het achterdek is de grootschoot gevaarlijk.
(…). "
2.8
Getuige [getuige 3] heeft - voor zover hier van belang - op 3 juni 2013 als volgt verklaard:
"(…) Of [appellant 2] iets over gijpen op die dag heeft verteld, weet ik niet meer, maar ik kan mij niet voorstellen dat hij dit tijdens het palaver niet vertelde. Het was altijd hetzelfde verhaal. Over gijpen wordt altijd gezegd dat dat een gevaarlijk moment is. (...)
Er wordt tijdens het palaver altijd gezegd dat het achterdek zo leeg mogelijk moet zijn; mensen hebben daar niets te zoeken. De giek gaat daar redelijk fors overheen. Degene die meer naar voren zitten moeten zo laag mogelijk blijven, zodat de giek over hun hoofden heen gaat. (...)"
2.9
Getuige [getuige 4] heeft - voor zover hier van belang - op 3 juni 2013 als volgt verklaard:
"(…). [appellant 2] houdt altijd zijn standaard verhaal dat ongeveer 20 minuten tot een half uur duurt. [appellant 2] doet dit op een leuke en ook goede manier. De gijp wordt dan ook doorgenomen aan de hand van een voorbeeld. Verder wordt de gehele procedure van A tot Z doorgenomen. (…)
[appellant 2] is heel erg duidelijk in zijn verhaal. Of de mensen zich bewust zijn van de gevaren van de gijp is moeilijk in te schatten, maar in mijn beleving wel. (...)"
2.10
Getuige [getuige 5] heeft - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - op3 juni 2013 als volgt verklaard:
"(…). Nu was er een wedstrijdkader, er wordt dan iets meer van de mensen verwacht, maar je moet de mensen dan wel op “scherp” stellen. [appellant 2] vertelt hierover. Dit verhaal is altijd hetzelfde. [appellant 2] doet dit op een bijzondere en ook goede manier. [appellant 2] laat niets aan het toeval over. Hij vertelt bij elke boei wat de risico’s kunnen zijn.
Bij de gijpboei is ook heel duidelijk verteld: “ Denk om de giek, die moet je niet proberen tegen te komen”. Op de schepen wordt sec ook nog een keer individueel dit verhaal verteld door de schipper.
[appellant 2] vertelt ook over de schoten en het schootblok. Hij vertelt dat je daarvan af moet blijven en dat je niet in de baan moet komen. Dit wordt ook weer nogmaals door de schipper op het schip verteld.
Iemand die bij het zwaard zit krijgt specifieke instructie van [appellant 2], namelijk dat het zwaard gezakt moet laten worden. Degene die de zwaard bedient, wordt ook verteld dat hij voor de roef moet blijven zitten en uit de baan van de schoot moet blijven. Dit wordt door [appellant 2] uitdrukkelijk vermeld. Op uw vraag of [appellant 2] dit op 11 juni letterlijk heeft verteld antwoord ik dat elke keer het verhaal hetzelfde is; het is als het onze vader, hij laat nooit iets aan onduidelijkheid te wensen over. (…)".
2.11
Getuige [getuige 7] heeft - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - op 11 oktober 2013 als volgt verklaard:
"(…). Het was een feestelijke dag, als afsluiting van een project. We waren uitgenodigd om te gaan zeilen. We werden ontvangen in een grote ruimte. Het was er druk en rumoerig. (...) Er liepen ongeveer 100 tot 150 genodigden, want er waren meerdere relaties. (...)
Ik heb mijn verklaring gisteravond nog even doorgelezen. Ik weet niet veel meer dan wat er op papier staat. In mijn beleving stond er iemand voor de zaal. Degene heeft toen uitgelegd wat we die dag gingen doen en wat het parcours was. Het was een gezellige instructie op een gezellig dagje. Het was niet een strikte instructie. De echte instructie kwam pas aan boord, toen iedereen ook een eigen taak kreeg.
U leest mij mijn verklaring voor. Ik kan daar niet veel meer concrete dingen aan toevoegen. Er werd niet concreet gewaarschuwd wat je wel of niet moest doen. Er is die hele dag nergens voor gewaarschuwd. Dat weet ik. (...)
Ik denk dat het praatje zo’n 5 a 10 minuten heeft geduurd. Ik denk dat het totale praatje zo'n 15 minuten heeft geduurd. (…).
2.12
Getuige [getuige 8] heeft - voor zover hier van belang - op 11 oktober 2013 als volgt verklaard:
"(…) Er is een toelichting gegeven. Ik weet niet precies meer hoeveel mensen een toelichting hebben gegeven. Er was iemand van de organisatie die uitleg dat we gingen zeilen en dat we een bepaald patroon gingen varen. De manier waarop hij dat vertelde was aangenaam. Ik weet niet meer hoe hij dat heeft uitgelegd. Die man probeerde met anekdotes de dag uit te leggen. Je kon zien dat hij het vaker had gedaan. Ik heb het gisteravond nog eens doorgelezen en ook herinner ik mij nog dat die man zei, waarschijnlijk met een Fries accent, dat je je hoofd er goed bij moest houden. Het werd wel grappig verteld.
Ik weet niet meer precies hoe lang het praatje heeft geduurd, maar als ik het nu moet schatten, zou ik zeggen dat het zo’n 20 a 25 minuten heeft geduurd.
Het was een leuk verhaal over wat er die dag ging gebeuren, waarbij wel op zo'n manier werd verteld dat je iets serieus aan het doen was. Je moest die dag wel opletten bij wat je ging doen. We gingen namelijk twee wedstrijden varen.
(...)
Ik herinner mij niet dat ik ben gewezen op hele concrete risico’s. Ik herinner mij dat er is gezegd dat je er met je hoofd bij moest blijven. Er werd wel gezegd dat het vrij hard zou kunnen waaien.
(...)
Ik herinner mij niet dat er is gesproken over zwaarden, gieken etc. Ik herinner me niet dat daar over gesproken is. Op de boot is er wel over zwaarden, gieken etc. gesproken. (…)".
2.13
Getuige [getuige 9] heeft - voor zover hier van belang - op 11 oktober 2013 als volgt verklaard:
"(…) Ik had een wat andere rol dan de gemiddelde deelnemer. (...). Ik was in feite gastheer op het schip. Ik ben ook meegevaren met dit skûtsje.
(...)
Ik herinner mij dat er een aantal tafels waren. Per schip had je een aantal tafels. Ik weet niet meer of de schipper er op dat moment al bij zat. Ik denk dat er zo’n 100 mensen waren in die zaal.
Ik kan mij nog herinneren dat er een praatje werd georganiseerd. Ik kan mij wellicht wat meer herinneren omdat ik dit evenement drie keer heb meegemaakt. Ik denk dat ik in drie jaar tijd drie keer dit evenement mee heb gemaakt. De wedstrijdleider deed het praatje. De paartjes waren nagenoeg identiek aan elkaar.
Ik herinner mij dat hij de gasten welkom heeft geheten. Vervolgens vertelde hij hoe de dag eruit zou gaan zien. We zouden eerst een stuk zonder wedstrijdelement varen. Daarna zou de wedstrijd plaatsvinden, welke werd gevolgd door een pauze en daarna zou een tweede wedstrijd volgen. Hij legde uit welke rondes we zouden varen. In zijn algemeenheid heeft hij nog wat dingen uitgelegd. Daarbij werden er grapjes gemaakt. Er werd niet echt uitgelegd wat de risico’s op het schip waren. Over algemene risico’s werd wel gesproken, waaronder bijvoorbeeld wat te doen bij het omslaan van het schip.
Ik herinner me niet dat de onderdelen van het schip werden besproken. Dat was wel zo op de boot, maar in mijn beleving was dat niet tijdens het praatje voorafgaand aan het varen. Het praatje zal zo’n 10 tot 15 minuten hebben geduurd. De praatjes in de drie praatjes die ik gehoord heb, waren nagenoeg hetzelfde. Dezelfde grapjes werden bijvoorbeeld gebruikt. (…)".
2.14
Het hof stelt vast dat de getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], die allen als schipper betrokken waren bij zeilevenementen waarbij [appellant 2] het palaver hield, waaronder het zeilevenement op 11 juni 2003, hebben verklaard dat [appellant 2] voorafgaand aan de zeilwedstrijd altijd hetzelfde verhaal hield. Alleen [getuige 1] heeft verklaard dat het verhaal niet altijd hetzelfde was. De betrokken schippers hebben allen verklaard dat [appellant 2] in zijn standaard verhaal aandacht besteedde aan de gijpmanoeuvre en dat hij de deelnemers ook waarschuwde uit de buurt van de grootschoot op het achterdek te blijven. [getuige 1] en [getuige 3] kunnen zich evenwel niet herinneren of [appellant 2] ook op de bewuste dag in juni 2003 de deelnemers heeft gewaarschuwd uit de buurt van de grootschoot te blijven.
2.15
De getuige [appellant 2] heeft verklaard dat [geïntimeerde] goed is geïnstrueerd niet in de buurt van de grootschoot te komen. Die verklaring acht het hof te weinig concreet om van enig gewicht te kunnen zijn, nog daargelaten dat [appellant 2] een persoonlijk belang heeft bij de uitkomst van de bewijsopdracht en ook om die reden terughoudendheid is geboden.
2.16
De getuige [getuige 5] heeft als enige verklaard dat [appellant 2] degene die het zwaard bedient - wat [geïntimeerde] heeft gedaan - de instructie heeft gegeven voor de roef te zitten en uit de baan van de schoot te blijven. Op de vraag of [appellant 2] deze instructie ook op 11 juni 2003 heeft gegeven, herhaalt [getuige 5] dat [appellant 2] altijd hetzelfde verhaal houdt. [getuige 5] bevestigt desgevraagd dus niet dat [appellant 2] op 11 juni 2003 genoemde instructie ook daadwerkelijk heeft gegeven. Nu geen van de andere aanwezige schippers hebben verklaard dat [appellant 2] dergelijke specifieke instructies in zijn standaard verhaal had opgenomen, acht het hof de verklaring van [getuige 5] weinig geloofwaardig. Dit geldt temeer nu [appellant 2] dit ook zelf niet heeft verklaard. Uit de verklaring van [appellant 2] volgt slechts dat hij in algemene zin de deelnemers ervoor waarschuwde uit de buurt van de grootschoot te blijven.
2.17
De getuigen [getuige 7], [getuige 8] en [getuige 9], die allen als deelnemer betrokken waren bij het onderhavige evenement, verklaren dat degene die voor de zaal stond geen specifieke instructies heeft gegeven, noch heeft gewaarschuwd voor concrete risico's.
Alle drie verklaren dat er uitleg werd gegeven over het te varen parcours en dat de man op een grappige manier uitlegde dat je vooral je hoofd er bij moest houden.
Aan de verklaringen van [getuige 7], [getuige 8] en [getuige 9] hecht het hof veel waarde omdat zij als onervaren zeiler aan het betrokken evenement hebben deelgenomen en dus uit eigen wetenschap kunnen verklaren of het palaver van [appellant 2] op de betreffende dag in juni 2003 voldoende duidelijk was. Dat [getuige 7] heeft verklaard dat hij zeker weet dat er nergens voor is gewaarschuwd, terwijl hij eerder verklaarde niet zoveel van de dag te kunnen herinneren, maakt naar het oordeel van het hof, anders dan Neptunus c.s. in hun memorie van enquête aanvoeren, zijn verklaring nog niet ongeloofwaardig. Dat [getuige 7] zich niet zoveel van die dag herinnert, sluit naar het oordeel van het hof niet uit dat hij zich wèl herinnert dat er nergens voor is gewaarschuwd. Die verklaring past ook in zijn eerder afgelegde schriftelijke verklaring, waarin hij heeft verklaard dat de instructie met name inhield dat werd aangegeven welk parcours er werd gevaren.
2.18
Het hof is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [appellant 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] tezamen het vermoeden dat [appellant 2] [geïntimeerde] onvoldoende heeft gewaarschuwd en geïnstrueerd, niet ontzenuwen. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat getuigen [getuige 7], [getuige 8] en [getuige 9] die door [geïntimeerde] in contra-enquête zijn voorgebracht allen hebben verklaard dat [appellant 2] hen niet concreet heeft gewaarschuwd of geïnstrueerd met betrekking tot de grootzeilschoot.
Zelfs indien moet worden aangenomen dat [appellant 2] op enige wijze de deelnemers ervoor heeft gewaarschuwd uit de buurt van de grootschoot te blijven, dan geldt nog dat het tegenbewijs niet is geleverd nu deze waarschuwing onvoldoende concreet was om te voorkomen dat [geïntimeerde] door de grootschoot werd geraakt. [appellant 2] had [geïntimeerde] immers moeten instrueren met haar hoofd achter de roef te blijven. Die instructie is naar het oordeel van het hof door [appellant 2] niet gegeven.
2.19
Verder geldt dat de verklaring van [appellant 2] dat hij niet verifieert of de deelnemers zijn instructies hebben begrepen, nu juist het vermoeden bevestigt dat Neptunus c.s. jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. Dit feit legt het hof daarom thans aan zijn beslissing ten grondslag.
Causaal verband
2.20
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel wordt door Neptunus c.s. voor het eerst aangevoerd dat het causale verband ontbreekt tussen enerzijds het niet waarschuwen en instrueren en anderzijds het ongeval. Het betreft hier een nieuw verweer dat strekt tot wijziging van het dictum van de bestreden uitspraak. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten "twee-conclusieregel" brengt mee dat het hof in beginsel niet behoort te letten op verweren die in een later stadium dan in de memorie van antwoord worden aangevoerd (ECLI:NL:HR: 2009:BI8771). Op deze regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, zoals in genoemd arrest is aangegeven. Het hof oordeelt dat daarvoor in dit geval geen aanleiding bestaat.
2.21
De conclusie uit het voorgaande is dat Neptunus c.s. aansprakelijk zijn voor het ongeval en de daaruit volgende schade. Grief I in principaal appel faalt derhalve.
Omvang schade
2.22
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel haar eis vermeerderd. Zij vordert thans een voorschot van € 100.000,-. Neptunus c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [geïntimeerde]. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [geïntimeerde] in incidenteel appel zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
Eigen schuld
2.23
Neptunus c.s. beroepen zich ter afwering van de schadevordering vooreerst op eigen schuld van [geïntimeerde] in de zin van artikel 6:101 BW. Volgens Neptunus c.s. heeft [geïntimeerde] de instructies van [appellant 2] niet opgevolgd. Neptunus c.s. verwijten [geïntimeerde] tevens dat zij de schipper onvoldoende expliciet heeft ingelicht over haar visuele gebrek, waardoor zij op de verkeerde plek is gezet. Het hof begrijpt uit de stellingen van Neptunus c.s. in sub 3 van de memorie van antwoord in incidenteel appel dat Neptunus c.s. menen dat hun vergoedingsplicht om genoemde redenen geheel vervalt.
2.24
Het hof kan Neptunus c.s. hierin niet volgen. Het hof heeft hiervoor in rechtsoverweging 2.18 al overwogen dat uit de verklaringen van de getuigen volgt dat Neptunus c.s. [geïntimeerde] niet hebben geïnstrueerd ter zake de door haar in te nemen positie (achter de roef en uit de baan van de grootschoot). De algemene instructie uit de buurt van de grootschoot te blijven, voor zover die al is gegeven en door [geïntimeerde] begrepen, was onvoldoende duidelijk en concreet. Het kan [geïntimeerde] dus niet worden verweten dat zij niet achter de roef is gebleven. Het kan haar evenmin worden verweten dat zij, op commando van de schipper, is gaan liggen. Dat die instructie niet voor haar was bestemd, maar alleen voor de bemanning op het achterdek, had zij zonder nadere toelichting van Neptunus c.s. ook niet hoeven te begrijpen. Nu zij de instructie van de schipper heeft opgevolgd, kan haar dus evenmin onoplettendheid worden verweten. Het verwijt dat [geïntimeerde] de schipper onvoldoende zou hebben ingelicht over haar visuele gebrek, slaagt evenmin. Uit het door Nuyen op 8 april 2005 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de schipper ([getuige 4]) ermee bekend was dat [geïntimeerde] niet goed zag. Dat heeft [getuige 4] destijds immers met zoveel woorden verklaard. Het beroep van Neptunus c.s. op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] slaagt derhalve niet.
Onderbouwing schade
2.25
Neptunus c.s. stellen daarnaast dat [geïntimeerde] haar schade onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens Neptunus heeft de rechtbank om die reden ten onrechte het voorschot van € 25.000,- toegewezen (grief II in principaal appel) en dient in hoger beroep het gevorderde voorschoot van € 100.000,- evenzeer te worden afgewezen.
2.26
Ter onderbouwing van haar schade, voert [geïntimeerde], kort gezegd, het volgende aan. [geïntimeerde] stelt dat er thans sprake is van een eindsituatie. [geïntimeerde] stelt dat 14 uur per week het maximale is dat zij kan werken. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst zij naar de door haar overgelegde Arbo-rapportages en de verklaringen van de verzekeringsarts en revalidatiearts (zie producties 18, 19 en 20 bij memorie van antwoord tevens incidentele memorie van grieven). [geïntimeerde] stelt verder dat zij door het ongeval blijvend hersenletsel heeft opgelopen en als gevolg daarvan niet meer op het niveau van een "high potential" kan werken. Volgens [geïntimeerde] wordt zij geconfronteerd met een aanzienlijk verlies aan arbeidsvermogen. Dit verlies is door haar berekend op een bedrag van € 1.608.771,- exclusief pensioenschade. Daarnaast heeft zij materiële en immateriële schade geleden, waaronder de kosten van rechtsbijstand, aldus nog steeds [geïntimeerde]. Zij meent tenslotte dat de door haar begrote schade een voorschot van € 100.000,- rechtvaardigt.
2.27
Volgens Neptunus c.s. heeft [geïntimeerde] de door haar begrote schade onvoldoende onderbouwd. Daartoe voeren zij, eveneens samengevat weergegeven, het volgende aan.
De ernst van het letsel, de gevolgen daarvan voor [geïntimeerde] als ook de ernst van de daardoor onstane beperkingen zijn onvoldoende duidelijk. De door [geïntimeerde] overgelegde documentatie is gedateerd, terwijl aanvullende informatie van een onafhankelijke medische deskundige ontbreekt. Voor de bepaling van de schade is informatie nodig van de huisarts, de behandelde sector van het UWV en de Arbodienst. Die informatie ontbreekt.
Het verlies van arbeidsvermogen kan pas worden vastgesteld nadat de hiervoor genoemde informatie is aangeleverd, aldus nog steeds Neptunus c.s. De wijze waarop [geïntimeerde] het verlies aan arbeidsvermogen heeft berekend, is volgen Neptunus c.s. onjuist en ongebruikelijk. De uitgangspunten die aan de berekening ten grondslag zijn gelegd, zijn onvoldoende onderbouwd en verifieerbaar. Om die reden kan de berekening niet dienen ter rechtvaardiging van het gevorderde voorschot van € 100.000.
2.28
Het hof overweegt hiervoor als volgt. Het hof volgt Neptunus c.s. in hun betoog dat [geïntimeerde] haar schade onvoldoende heeft onderbouwd. De door [geïntimeerde] overgelegde medische documenten dateren uit de periode 2004 - 2005. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kunnen deze documenten niet dienen ter onderbouwing van de stelling van [geïntimeerde] dat zij door het ongeval thans nog steeds maar veertien uren per week kan werken. Zonder nadere toelichting van een medische specialist, kan evenmin worden aangenomen dat thans sprake is van een eindsituatie. Bij de berekening van de schade kan hiervan dan ook niet worden uitgegaan.
2.29
Naar het oordeel van het hof kan bij de berekening van de schade er evenmin van worden uitgegaan dat [geïntimeerde] dezelfde potenties had als haar collega's. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat iedere "high potential" bij de NMA eenzelfde carrièrepad aflegt en naar het bedrijfsleven vertrekt. Ook op dit punt is aanvullende informatie nodig. Het hof acht het evenwel aannemelijk dat [geïntimeerde], zeker in de periode direct na het ongeval, enige schade door het ongeval heeft geleden. De rechtbank heeft die schade begroot op € 25.000,-. Alleen al gelet op de juridische kosten die [geïntimeerde] heeft maken, acht het hof een voorschot van € 25.000,- redelijk. Dit bedrag is door Neptunus c.s. ook niet onderbouwd bestreden. Het hof acht dit bedrag als voorschot op schadevergoeding toewijsbaar. Dit betekent dat de grief II in het principaal appel en grief 1 in het incidenteel appel falen. Nu het aannemelijk is dat [geïntimeerde] enige schade door het ongeval heeft geleden, heeft de rechtbank de zaak terecht verwezen naar de schadestaatprocedure. De daartegen gerichte grief, grief IV in het principaal appel, faalt.
2.30
Het voorgaande betekent dat ook grief V in het principaal appel - die gericht is tegen het oordeel van de rechtbank dat Neptunus c.s. als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten dient te betalen - tevergeefs is voorgedragen.
3. Slotsom
Nu alle grieven in het principaal en het incidenteel appel falen, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. Neptunus c.s. zullen zal als de in het ongelijk gestelde partij in het principaal appel worden veroordeeld in de kosten van de procedure in principaal appel die, voor zover gevallen aan de zijde van [geïntimeerde], worden begroot op € 2.682,- (3 punten, tarief II). [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in het incidenteel appel worden veroordeeld in de kosten van de procedure in het incidenteel appel die, voor zover gevallen aan de zijde van Neptunus c.s., worden begroot op € 1.316,- (0,5 punt, tarief V)
4. De beslissing
Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden, van 20 oktober 2010 in de hoofdzaak met zaaknummer/rolnummer 76909/HA ZA 06-495 tussen [geïntimeerde] als eiseres en Neptunus c.s. als gedaagden;
veroordeelt Neptunus c.s. in de kosten van de procedure in het principaal appel en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak gevallen aan de zijde van [geïntimeerde] op € 284,- aan verschotten en € € 2.682,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in het incidenteel appel en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak gevallen aan de zijde van Neptunus c.s. op nihil aan verschotten en € 1.316,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. K.M. Mollema, mr. H. de Hek en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 28 januari 2014.
Uitspraak 26‑02‑2013
Inhoudsindicatie
In het onderhavige geschil heeft gelaedeerde een verklaring voor recht gevorderd dat de schipper van een skûtsje en de organisatie van een bedrijvencompetitie "skûtjesilen" aansprakelijk zijn voor de door haar geleden schade die is ontstaan tengevolge van het ongeval dat aan boord van het skûtsje tijdens de wedstrijd heeft plaatsgevonden. De vorderingen zijn door de rechtbank toegewezen. Het hof is met de schipper van oordeel dat de verkorte verjaringstermijn van artikel 8:1780 BW op de vordering jegens de schipper exclusief van toepassing is en dat de vordering om die reden jegens de schipper is verjaard. Het staat het hof niet vrij ambtshalve te onderzoeken of de vordering jegens de wedstrijdorganisatie door verjaring eveneens teniet is gegaan. Naar het oordeel van het hof mag van een organisatie van een zeilwedstrijd voor onervaren deelnemers worden verwacht dat de deelnemers nadrukkelijk en indringend gewaarschuwd worden voor de gevaren die verbonden zijn aan een gijpmanoeuvre. Voorshands staat vast dat geleadeerde door de organisatie tijdens het palaver onvoldoende is gewaarschuwd en geïnstrueerd. Het hof laat de organisatie toe hiertegen tegenbewijs te leveren.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.081.136/01 en 200.082.867/01
(zaaknummers rechtbank Leeuwarden 76909/HA ZA 06-495, 82056/HA ZA 07-315 en 82032/HA ZA 07-306)
arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken van 26 februari 2013
in de zaak met zaaknummer 200.081.136 (hierna ook: zaak 136) van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant 1],
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe, kantoorhoudende te Arnhem,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal
appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.W. de Casseres, kantoorhoudende te Leeuwarden,
en in de zaak met zaaknummer 200.082.867 (hierna ook: zaak 867) van
1. Nautisch Suppleyor "Neptunus" V.O.F.,
gevestigd te [woonplaats],
hierna te noemen: Neptunus,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [X],
3. [appellante 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [Y],
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: Neptunus c.s.,
advocaat: mr. P. Tuinman, kantoorhoudende te Leeuwarden, die ook (schriftelijk) heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal
appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.W. de Casseres, kantoorhoudende te Leeuwarden, voor wie (schriftelijk) heeft gepleit: mr. M.A.B. Sassen te 's-Gravenhage.
1. Het geding in eerste aanleg in de zaak 136
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van de rechtbank Leeuwarden van 7 maart 2007 en 20 oktober 2010.
2. Het geding in hoger beroepin de zaak 136
2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- -
de dagvaarding in hoger beroep d.d. 17 januari 2011,
- -
de memorie van grieven,
- -
de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep met producties,
- -
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.3
De vordering van [appellant 1] in principaal appel luidt:
" - Te vernietigen het vonnis van 20 oktober 2010, met het rolnummer 76909/ HA ZA 06-495, door de rechtbank te Leeuwarden tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres gewezen, en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans aan geïntimeerde alsnog haar vorderingen te ontzeggen,
- -
[geïntimeerde] te veroordelen tot terug(betaling) aan [appellant 1] een bedrag van € 294,87, als zijnde de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der betaling tot aan de dag der algehele voldoening,
- -
Een en ander met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijze arrest en (voor het geval voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest plaatsvindt) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het arrest tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede met veroordeling van geïntimeerde in de nakosten ad € 131,-- dan wel, indien betekening van het arrest plaatsvindt ad € 199,-- en de eventuele verdere executiekosten".
2.4
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gevorderd:
"(…) bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tussen partijen op
- 20.
oktober 2010 door de rechtbank Leeuwarden onder rolnummer 76909/ HA ZA 06-4595 gewezen arrest, voor zover daarbij de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een voorschot ad. € 25.000 werd afgewezen te vernietigen en opnieuw rechtdoende [appellant 1] alsnog te veroordelen tot betaling van een hoger voorschot aan [geïntimeerde] van € 100.000 doch minimaal € 25.000 en voor het overige het vonnis te bekrachtigen, eventueel met aanvulling en verbetering van gronden, met veroordeling van Neptunus cs. in de kosten van het geding in beide instanties".
3. Het geding in eerste aanleg in de zaak 867
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van de rechtbank Leeuwarden van 7 maart 2007 en 20 maart 2010.
4. Het geding in hoger beroep in de zaak 867
4.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- -
de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 december 2010,
- -
de memorie van grieven met producties (hierna: MvG),
- -
de memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel hoger beroep met producties (hierna MvA),
- -
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- -
pleitnotitie van mr. Tuinman,
- -
pleitnotitie van mr. Sassen
4.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, vestiging Leeuwarden.
4.3
De vordering van Neptunus c.s. in principaal appel luidt:
"de vonnissen door de rechtbank te Leeuwarden op 7 maart 2007 en 20 oktober 2010 gewezen onder zaaknummer/rolnummer 76909 / HA ZA 06-945 te vernietigen en opnieuw rechtdoende geïntimeerde niet ontvankelijk te verklaren, althans de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding in beide instanties".
4.4
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gevorderd:
"(…) bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het tussen partijen op
- 20.
oktober 2010 door de rechtbank Leeuwarden onder rolnummer 76909/ HA ZA 06-4595 gewezen arrest, primair voor zover daarbij de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van een voorschot ad. € 25.000 werd toegewezen te vernietigen en opnieuw rechtdoende Neptunus cs alsnog te veroordelen tot betaling van een hoger voorschot aan [geïntimeerde] van € 100.000 doch minimaal € 25.000 en voor het overige het vonnis te bekrachtigen, en subsidiair het vonnis integraal te bekrachtigen eventueel met aanvulling en verbetering van gronden, met veroordeling van Neptunus cs. in de kosten van het geding in beide instanties".
5. De vaststaande feiten in beide zaken
5.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 4 van genoemd vonnis van 20 oktober 2010 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, komen op het volgende neer.
5.2
Pro Sport Nederland B.V. (hierna Pro Sport) heeft met de vrijwilligersorganisatie "Vereniging Iepen Fryske Kampioenschappen Skûtjesilen" (hierna: IFKS) te Sneek een bedrijvencompetitie Skûtjesilen georganiseerd op 11 juni 2003 op het Slotermeer in Friesland. Pro Sport heeft de organisatie van het "natte" gedeelte van de dag - het charteren van het benodigd aantal schepen (ongeveer 10 stuks) en de wedstrijdleiding - opgedragen aan Neptunus.
5.3
[geïntimeerde] - werkneemster bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit te Den Haag - heeft als één van de twintig genodigden van Essent deelgenomen aan het hiervoor bedoelde zeilevenement.
5.4
[appellant 1] is als schipper van het skûtsje "Grytje Obes", dat in eigendom aan De Kuilart Recreatie B.V. (hierna: De Kuilart) toebehoort, ingehuurd bij het onderhavige zeilevenement.
5.5
De deelnemers werden op 11 juni 2003 om 11.15 uur verwelkomd in een plaatselijk restaurant, waar een "palaver" (een scheepsoverleg) werd gegeven door [X], directeur en eigenaar van Neptunus. Daarna zijn de deelnemers aan boord gegaan. [geïntimeerde] is aan boord gegaan van het skûtsje "Grytsje Obes" dat onder gezag stond van schipper
[appellant 1]. [appellant 1] heeft [geïntimeerde] bij het stuurboordzwaard geplaatst, waarbij hij een aantal instructies heeft gegeven.
5.6
Omdat er door Neptunus een driehoekparcours was uitgezet, moesten er scherpe bochten worden gemaakt. Daartoe diende een gijp te worden gemaakt, waarbij met de achterkant van het schip door de wind wordt gedraaid en het grootzeil van de ene zijde over de achterkant van schip naar de andere zijde wordt verplaatst. [appellant 1] heeft voorafgaand aan de wedstrijd een aantal proefgijpen laten maken. De wedstrijd is vervolgens om ongeveer 13.15 uur begonnen. Tijdens een te maken gijp gedurende de wedstrijd bevond [geïntimeerde] zich in de baan van de grootschoot en is zij hierdoor geraakt waardoor zij met haar hoofd tegen een stalen reling werd aangeworpen (hierna ook: het ongeval).
5.7
Volgens het KNMI-station Stavoren was de windsnelheid op 11 juni 2003 over het uurvak 13 tot 14 uur gemiddeld 8 m/s (5Bft.) en maximaal 11 m/s (6Bft.). In het uurvak 14 tot 15 uur was de windsnelheid gemiddeld 7 m/s (4Bft.) en maximaal 10 m/s (5 Bft.). Stavoren is het meest representatieve KNMI-station voor het Slotermeer waar de wedstrijd plaatsvond (prod. 12 MvG).
5.8
Naar aanleiding van het ongeval is door de Inspecteur van de Arbeidsinspectie een onderzoek ingesteld (prod. 9 MvG). Dit onderzoek bevat de volgende bevindingen:
Ongevalsoorzaak
(…)
Als basis oorzaak kan verder worden genoemd:
- -
geen of onvoldoende instructie onderricht m.b.t. de risico's op de arbeidsplaats, daarbij rekening houdend met het feit dat het wedstrijdelement met niet of onervaren zeilers een erg groot risico met zich meebrengt.
- -
het niet of onvoldoende voorkomen van gevaren van bewegende voorwerpen
(…)
5.9
Tegen de [appellant 1] is strafvervolging ingesteld. Hem is - samengevat - ten laste gelegd dat hij grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig niet heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen en beperken van risico's, omdat hij heeft nagelaten [geïntimeerde] (die zich op het dek in de baan van de grootschoot bevond) te waarschuwen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [geïntimeerde] door de schoot werd geraakt. [geïntimeerde] heeft zich in deze strafzaak als benadeelde partij gevoegd door indiening van een voegingsformulier.
5.10
[appellant 1] heeft blijkens een op 23 april 2005 door het Korps Landelijke Politiediensten Waterpolitie, Unit Waddenzee, Groep Harlingen opgemaakt proces-verbaal onder meer het volgende verklaard:
"(…)
Het waaide die dag wel hard ik dacht 4 a 5 Bft. (…) Ik hielp mevrouw [geïntimeerde] aan boord. Dit omdat ze had aangegeven dat ze niet goed zag, ze zei ik zie geen diepte, later bleek dat ze met een oog niet goed zag. (…). Ik heb haar nog instruktie gegeven. Speciaal om op te letten met de handen bij de blokken. (…). Omdat het gijpen risicovol is doe ik van te voren altijd een paar proef gijpen. (…) Tijdens de gijp zal ik dat [geïntimeerde] lag in plaats van dat ze zat. Om te voorkomen dat ze tijdens het zitten verward zou raken in de grootschoot liet ik haar liggen en gooide de grootschoot die ik had ingehaald over haar heen en deels op haar (…). Mevrouw [geïntimeerde] had van mij een veilige plaats gekregen. (…) Ik verwijt mevrouw [geïntimeerde] dat zij zich niet aan de instructie heeft gehouden. Met andere woorden ze had niet mogen gaan liggen.
5.11
Bij brief van 17 oktober 2005 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellant 1] alsook [X] aansprakelijkheid gesteld voor het ongeval en de voor als gevolg daarvan door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
5.12
In een email van [X] aan Kruitwagen van 7 maart 2006 heeft [X] een aantal wedstrijdbepalingen geciteerd waaronder de volgende (prod. 6 CvD [appellant 1]):
"Als op het startschip seinvlag "R" wordt getoond betekend dit: "Terstond grootzeil maximaal reven en de fok reven zover als mogelijk of stormfok zetten"
5.13
Bij vonnis van 13 juli 2006 is [appellant 1] vrijgesproken en is [geïntimeerde] om die reden niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, zie zij als benadeelde partij had ingesteld. Van dit vonnis is het openbaar ministerie niet in hoger beroep gegaan.
6. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg in beide zaken
6.1
[geïntimeerde] heeft - samengevat - gevorderd voor recht te verklaren dat [appellant 1],
De Kuilart, Pro Sport, Neptunus c.s. en Essent hoofdelijk, tezamen danwel afzonderlijk, jegens haar aansprakelijk zijn voor de schade die is ontstaan ten gevolge van het ongeval dat op 11 juni 2003 aan boord van het skûtsje "Grytje Obes" heeft plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft de voorts veroordeling gevorderd van voornoemde partijen tot betaling van i) een voorschot op de door haar geleden schade ten bedrage van € 25.000,- en ii) de overige schade op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 juni 2003 tot de dag van algehele voldoening.
6.2
In de vrijwaringszaak heeft Pro Sport gevorderd dat [appellant 1], De Kuilart en
[appellant 1] Beheer B.V. (hierna ook: [appellant 1] c.s.) hoofdelijk, althans ieder afzonderlijk, worden veroordeeld om aan Pro Sport te vergoeden hetgeen zij op grond van één of meer vonnissen in de hoofdzaak aan [geïntimeerde] verschuldigd worden, met veroordeling van
[appellant 1] c.s. in de kosten van die procedure. In reconventie hebben [appellant 1] c.s. een spiegelbeeldige vordering tegen Pro Sport ingesteld. Daarnaast heeft Pro Sport in een afzonderlijke vrijwaringszaak een gelijkluidende vordering tegen Neptunus c.s. ingesteld.
6.3
In de hoofdzaak heeft de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht tegen [appellant 1] toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant 1] verwijtbaar onzorgvuldig en derhalve onrechtmatig jegens [geïntimeerde] gehandeld. Het gevorderde voorschot op schadevergoeding heeft de rechtbank afgewezen omdat [geïntimeerde] haar vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de vorderingen tegen De Kuilart en
[appellant 1] Beheer in hun hoedanigheid van eigenaar van het skûtsje respectievelijk werk/opdrachtgever van [appellant 1] afgewezen omdat [geïntimeerde] haar vorderingen tegen beide partijen onvoldoende heeft onderbouwd. De vorderingen van [geïntimeerde] tegen Pro Sport en Essent ondergingen hetzelfde lot. De rechtbank heeft de vorderingen tegen Neptunus c.s. ten slotte integraal toegewezen omdat Neptunus c.s. niet in het geding zijn verschenen en de vorderingen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
6.4
In de vrijwaring heeft de rechtbank de [appellant 1] veroordeeld in de kosten van het incident aan de zijde van [geïntimeerde]. De rechtbank heeft [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het incident aan de zijde van De Kuilart en [appellant 1] Beheer. De in reconventie ingestelde vrijwaringsvordering van [appellant 1] heeft zij afgewezen.
7. De grieven in de zaak 136
7.1
De grieven hebben, gezien de daarop gegeven toelichting, de kennelijke strekking het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen. De grieven komen, in de kern genomen, op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant 1] door het niet nemen van alle veiligheidsmaatregelen die in de gegeven omstandigheden van hem mochten worden verwacht, verwijtbaar onzorgvuldig en derhalve onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld.
Voldoende belang?
7.2
Met zijn eerste grief (grief I) stelt [appellant 1] het belang van [geïntimeerde] aan de orde.
[appellant 1] betwist dat [geïntimeerde] een vorderingsrecht toekomt omdat de door haar gestelde schade reeds door haar werkgever is vergoed. Dit brengt met zich dat [geïntimeerde] thans niets meer te vorderen heeft, aldus [appellant 1]. Ter onderbouwing van zijn stelling, verwijst [appellant 1] naar productie 2 bij zijn conclusie van antwoord alsook productie 3 bij de conclusie van repliek van [geïntimeerde], waaruit blijkt dat [geïntimeerde] uitkeringen van haar werkgever heeft gekregen. [appellant 1] wijst er verder op dat de werkgever van [geïntimeerde] het ongeval als een dienstongeval heeft aangemerkt. Op grond van de toepasselijke rechtspositieregeling heeft [geïntimeerde] tevens aanspraak op aanvullende tegemoetkomingen, aldus [appellant 1].
7.3
[geïntimeerde] stelt dat zij door het ongeval een lager inkomen heeft en minder pensioensopbouw. [geïntimeerde] stelt als gevolg van minder c.q. lager carrièreverloop schade te lijden die niet op grond van de rechtspositionele regelingen door haar werkgever wordt vergoed. [geïntimeerde] stelt verder dat zij van haar werkgever slechts een suppletie heeft ontvangen op haar salaris en een voorwaardelijke bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand.
7.4
Het hof overweegt als volgt. In artikel 3:303 BW is bepaald dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. Als regel geldt dat moet worden aangenomen dat een eiser voldoende belang heeft bij zijn vordering en de eiser dat slechts bij uitzondering zal moeten bewijzen (TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 915). De rechter dient terughoudend te zijn met het afwijzen van een vordering op de grond dat er niet voldoende belang bestaat (HR 17 september 1993, NJ 1994, 118). Tegen deze achtergrond, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de door [geïntimeerde] gestelde en door [appellant 1] niet betwiste gevolgen van het ongeval voor het verloop van haar carrière, welke gevolgen, zoals zij onweersproken heeft gesteld, niet gedekt worden door de rechtspositionele regelingen, voldoende zijn om de procedure te rechtvaardigen. In dit verband overweegt het hof nog dat [geïntimeerde] onder meer verwijzing naar de schadestaat heeft gevorderd. Voor verwijzing van die vordering is, wat het element schade betreft, volgens vaste rechtspraak van de
Hoge Raad voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Aan die eis heeft [geïntimeerde] ruimschoots voldaan. Daarmee is haar belang reeds gegeven. De grief faalt.
Verjaring
7.5
Met grief II stelt [appellant 1] de verjaring van de vordering aan de orde. [appellant 1] stelt dat [geïntimeerde] hem in zijn hoedanigheid van schipper aansprakelijk heeft gesteld en dat als gevolg daarvan de verkorte verjaringstermijn van artikel 8:1780 BW exclusief van toepassing is, ongeacht of [geïntimeerde] haar vordering tevens op een onrechtmatige daad heeft gebaseerd.
7.6
Het verweer van [geïntimeerde] houdt in dat de verkorte verjaringstermijn van
artikel 8:1780 BW niet van toepassing is omdat zij haar vordering expliciet heeft gebaseerd op onrechtmatig handelen van [appellant 1] zodat de algemene verjaringstermijn van artikel 3:310 BW van toepassing is. De samenloopregeling als geformuleerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 15 juni 2007 (LJN: BA1414) is volgens [geïntimeerde] niet van toepassing omdat het hier niet gaat om een aanvaring als bedoeld in boek 8 BW.
7.7
Het hof kan [geïntimeerde] in haar verweer niet volgen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het gaat hier om een rechtsvordering tegen een schipper ter zake van schade door hem toegebracht in de uitoefening van zijn werkzaamheden als schipper. [geïntimeerde] stelt immers dat het ongeval en daaruit volgende schade te wijten is aan een verkeerde gijpmanoeuvre en onjuiste zeilvoering van [appellant 1]. Die vordering is (tevens) te kwalificeren als een vordering tegen een schipper als bedoeld in artikel 8:1780 BW. Er is dus sprake van samenloop van de verjaringsregeling in artikel 8:1780 BW en de algemene verjaringstermijn in artikel
3:310 BW.
7.8
Uitgangspunt bij samenloop van meer op zichzelf toepasselijke rechtsgronden voor een door eiser gesteld vorderingsrecht is dat deze cumulatief van toepassing zijn, met dien verstande dat, indien die rechtsgronden tot verschillende rechtsgevolgen leiden welke niet tegelijkertijd kunnen intreden, eiser daaruit naar eigen inzicht een keuze mag maken. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien de wet dat voorschrijft of onvermijdelijk meebrengt (vgl. HR 15 november 2002, LJN: AE8194). De wet bevat geen voorschrift over hetgeen te gelden heeft bij samenloop van onrechtmatige daad en een rechtsvordering tegen een schipper. In het arrest van 15 juni 2007 heeft de Hoge Raad evenwel met betrekking tot samenloop bij onrechtmatige daad en aanvaring uitgemaakt dat de omstandigheid dat voor een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad een langere verjaringstermijn geldt (artikel 3:310 BW) dan voor een vordering tot schadevergoeding uit aanvaring (art. 8:1793 BW), onvermijdelijk meebrengt dat eiser de kortere verjaringstermijn van artikel 8:1793 BW, die strekt ter bescherming van de aansprakelijk gestelde persoon, niet kan ontgaan door zijn vordering te baseren op onrechtmatige daad, zodat de wettelijke regeling inzake aanvaring in zoverre exclusief van toepassing is (vgl. HR 15 juni 2007, LJN: BA1414). Een andere opvatting zou volgende de Hoge Raad leiden tot een onaanvaardbare doorkruising van laatst bedoelde, korte, verjaringstermijn omdat die dan in de praktijk als ongeschreven kan worden beschouwd.
7.9
Naar het oordeel van het hof is er geen reden de hiervoor geformuleerde regel niet ook toe te passen op de vordering tegen een schipper als bedoeld in artikel 8:1780 BW. Beide bepalingen uit boek 8 BW betreffen een specifieke verjaringsregeling die strekt ter bescherming van de aansprakelijk gestelde personen voor schade veroorzaakt aan boord van een schip. Ook voor de specifieke regeling in artikel 8:1780 BW geldt dat indien op het punt van de verjaring cumulatie wordt aangenomen, de verjaringstermijn van 8:1780 BW als ongeschreven kan worden beschouwd. Deze door de Hoge Raad genoemde onaanvaardbare doorkruising van de kortere verjaringstermijn brengt ook in dit geval onvermijdelijk mee dat [geïntimeerde] de verjaringstermijn van 8:1780 BW niet kan ontgaan door haar vordering op onrechtmatige daad te baseren. Anders dan [geïntimeerde] betoogt, is het hof van oordeel dat het arrest van de Hoge Raad van 8 november 1996 (LJN: ZC188) voor de onderhavige zaak niet van belang is omdat het in die zaak, anders dan in de onderhavige zaak, niet ging om samenloop van de algemene verjaringsbepaling van de onrechtmatige daadsregeling met de bijzondere verjaringsbepaling van artikel 8:1793 BW, maar om samenloop van twee (gelijkwaardige) bijzondere verjaringsregelingen, te weten die uit aanvaring en uit artikel 782 lid 3 (oud) Wetboek van Koophandel voortvloeiende (thans vervallen) veiligheidsverplichting van de schipper.
7.10
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat [appellant 1] zich met succes kan beroepen op de aan de wettelijke regeling van de aanvaring verbonden verjaring als neergelegd in artikel 8:1780 BW, die inhoudt dat een rechtsvordering tegen een kapitein of schipper ter zake van schade door hem toegebracht in de uitoefening van zijn werkzaamheden verjaart door verloop van twee jaren, welke termijn begint met de aanvang van de dag, volgend op de dag waarop het schadeveroorzakend voorval plaatsvond. Nu het ongeval op 11 juni 2003 heeft plaatsgevonden en [geïntimeerde] [appellant 1] hiervoor pas op
- 17.
oktober 2005 aansprakelijk heeft gesteld, is de vordering krachtens het bepaalde in artikel 8:1870 BW op 12 juni 2005 verjaard.
7.11
Uit de memorie van antwoord begrijpt het hof dat [geïntimeerde] zich subsidiair op het standpunt stelt dat de verjaringstermijn van artikel 8:1751 BW van toepassing is. Dit verweer onderbouwt zij verder niet. Zij erkent met zoveel woorden het oordeel van de rechtbank dat haar deelname aan het onderhavige zeilevenement het karakter mist van een overeenkomst tot personenvervoer zoals bedoeld in artikel 8:80/8:970 BW. De verjaringsregeling van artikel 8:1751 BW mist derhalve toepassing. Het verweer wordt gepasseerd.
7.12
De slotsom is dat de vordering tegen [appellant 1] alsnog moet worden afgewezen. De grief slaagt. Dit betekent dat het vonnis van 20 oktober 2010 in de hoofdzaak met betrekking tot de [appellant 1] moet worden vernietigd. Nu de vordering van [geïntimeerde] tegen
[appellant 1] alsnog wordt afgewezen, heeft [geïntimeerde] geen belang meer bij de behandeling van haar grief in incidenteel appel die inhoudt dat het voorschot op schadevergoeding alsnog moet worden toegewezen.
7.13
[geïntimeerde] moet als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld. De daarop betrekking hebbende grief VI slaagt derhalve. De overige grieven behoeven, gelet op het voorgaande, geen verdere behandeling.
8. De grieven in de zaak 867
8.1
De grieven houden, in de kern genomen, in dat de rechtbank Neptunus c.s. jegens [geïntimeerde] ten onrechte aansprakelijk heeft gehouden voor de schade die is ontstaan ten gevolge van het ongeval aan boord van de "Grytje Obes” op 10 juni 2003. Volgens Neptunus c.s. heeft de rechtbank de zaak ten onrechte verwezen naar de schadestaat. Neptunus c.s. maken daarnaast nog bezwaar tegen het aan [geïntimeerde] toegewezen voorschot op schadevergoeding van € 25.000,-.
8.2
Het hof stelt allereerst vast dat Neptunus c.s., anders dan [appellant 1], zich niet op verjaring hebben beroepen. Er is, ook bij voeging, een beroep van Neptunus c.s. op verjaring nodig. Het staat het hof verder ook niet vrij om ambtshalve te onderzoeken of de door [geïntimeerde] jegens Neptunus c.s. ingestelde vordering door verjaring is tenietgegaan.
8.3
Het hof is verder met [geïntimeerde] van oordeel dat Neptunus c.s. ter afwering van een aansprakelijkheidstelling zich niet kunnen beroepen op artikel 25.1 en 25.2 van de wedstrijdbepalingen IFKS nu gesteld noch is gebleken dat die bepalingen door Neptunus c.s. op de Essent Skûtsjesilwedstrijd van 11 juni 2003 van toepassing zijn verklaard.
8.4
Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv. dient [geïntimeerde] te stellen en, zo nodig, bewijzen dat Neptunus c.s. in de op hun rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens [geïntimeerde] zijn tekortgeschoten.
8.5
Aan haar stelling dat Neptunus c.s. in hun rol van wedstrijdleider en toezichthouder zijn tekortgeschoten, heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat Neptunus c.s. niet alle veiligheidsmaatregelen in acht hebben genomen en zich niet, althans onvoldoende, ervan hebben vergewist dat de afgekondigde maatregelen door de schippers ook daadwerkelijk zijn nageleefd. Ter ondersteuning van haar stelling voert [geïntimeerde], in het kort, het volgende aan:
- a)
[X] had de wedstrijd, in zijn rol van wedstrijdleider, vanwege de harde wind (windkracht 5 met uitschieters naar 6) en gelet op de onervarenheid van de bemanning, moeten afblazen;
- b)
Indien [X] er toch voor koos om de wedstrijd door te laten gaan, dan had [X] in ieder geval moeten kiezen voor een parcours waarin niet werd gegijpt;
- c)
[appellant 1] heeft niet maximaal gereefd, [X] had dit moeten controleren en [appellant 1] moeten diskwalificeren; en
- d)
De harde wind had voor [X] reden moeten zijn om tijdens het palaver extra en uitdrukkelijk te waarschuwen voor de gevaren en risico’s bij deze wind. Volgens [geïntimeerde] heeft [X] dat niet gedaan. De gevaren van gijpen bij harde wind zijn tijdens het palaver onvoldoende duidelijk toegelicht; het palaver was een mix van een instructie en cabaret.
Als gevolg van het niet in acht nemen van alle veiligheidsmaatregelen en het zich niet, althans onvoldoende, ervan vergewissen of de maatregelen ook daadwerkelijk zijn nageleefd, hebben Neptunus c.s. het gevaar voor een ongeval (mede) in het leven geroepen, hetgeen jegens haar onrechtmatig was, aldus [geïntimeerde].
8.6
Neptunus c.s. betwisten dat zij onvoldoende veiligheid- en voorzorgmaatregelen hebben getroffen. Ter ondersteuning van dit verweer voeren zij, eveneens samengevat, het volgende aan.
- a)
In de eerste plaats wijzen Neptunus c.s. erop dat zij hebben gezorgd voor skûtsjes met ervaren schippers en bemanningsleden, die verantwoord met gasten het betreffende parcours konden varen;
- b)
In de tweede plaats geldt volgens Neptunus c.s. dat een parcours met een gijp bij een windkracht 5 geen gevaar oplevert;
- c)
Verder hebben de schippers van de wedstrijdleiding de instructie gekregen maximaal gereefd te varen. Aan die instructie heeft [appellant 1] voldaan door het voeren van twee riffen in het grootzeil en één rif in de fok;
- d)
[X] stelt dat hij duidelijke instructies aan de deelnemers heeft gegeven, waaronder de instructie dat men tijdens een gijp op een veilige plaats moet zitten en zeker niet in de baan van de grootschoot (sub 6.8 memorie van grieven); en
- e)
Voor de meer specifieke instructies met betrekking tot de gang van zaken aan boord, is volgens Neptunus c.s. de schipper en niet de organisatie en/of wedstrijdleiding verantwoordelijk.
Neptunus c.s. betogen ten slotte dat het ongeval niet was gebeurd indien [geïntimeerde] zich aan de instructies had gehouden.
8.7
Het hof stelt voorop dat de vraag of de veroorzaking van schade door het in leven roepen of laten voortbestaan van een gevaar onrechtmatig is, niet uitsluitend kan worden beantwoord aan de hand van de vraag of schade is ingetreden, danwel of sprake is van een ongeval, maar dient te worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval (HR 9 december 1994, LJN: ZC1576 en HR 6 april 2006, LJN: AU6934). 11), waaronder de grootte van de kans op ongevallen, de ernst van de gevolgen van een ongeval, de bezwaarlijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen en de grootte van de kans dat een potentieel slachtoffer niet de vereiste oplettendheid zal betrachten.
8.8
Tussen partijen is niet in geschil dat gijpen een manoeuvre is waaraan risico's zijn verbonden. Verder is onbestreden dat hoofdletsels relatief weinig voorkomen, maar daar staat tegenover dat hoofdletsel ernstig van aard is en beduidend ingrijpende gevolgen kan hebben (vgl. prod. 14 MvG, tabel 3). Evenmin is in debat dat de kans op ongevallen bij een hogere windkracht toeneemt (vgl. proces verbaal getuige deskundige Wever van 12 juni 2004). Om die reden is het gangbaar de zeilen bij een hogere windkracht (boven 5 Bft. volgens getuige deskundige Wever) te reven. Aan de stelling van Neptunus c.s. dat het reven uitsluitend dient om eerlijke wedstrijdomstandigheden te creëren gaat het hof voorbij, nu die stelling geen steun vindt in de eerder afgelegde verklaringen van [appellant 1], Wever en [X] en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet geloofwaardig is.
8.9
Naar het oordeel van het hof mag van een organisatie van een zeilwedstrijd voor onervaren deelnemers worden verwacht dat het de deelnemers nadrukkelijk en indringend waarschuwt voor die gevaren. Door [geïntimeerde] is terecht aangevoerd dat van de deelnemers vanwege hun onervarenheid niet verwacht kan worden dat zij bepaalde zeiltermen begrijpen. Het enkele feit dat [geïntimeerde] één keer eerder op een skûtsje heeft gevaren, maakt niet dat zij kan worden beschouwd als een ervaren zeilster. Met het oog op de bescherming van de deelnemers tegen die gevaren, is het van belang dat de deelnemers duidelijke instructies ontvangen met betrekking tot hun handelen of nalaten. Dit wordt door Neptunus c.s. ook erkend. Gelet op de ervaring van de organisatie en het gebrek aan zeilkennis bij de deelnemers, is het naar het oordeel van het hof aan de organisatie om zich ervan te vergewissen dat de deelnemers de waarschuwingen en de instructies ook hebben begrepen. De zwaardere eisen voor het aannemen van onrechtmatigheid in sport- en spelsituaties gelden hier niet. In de onderhavige zaak gaat het immers niet om een geval van schadetoebrenging tussen de deelnemers onderling, maar om een geval in de verhouding tussen de organiserende instantie enerzijds en de sportbeoefenaar anderzijds (vgl. HR
- 6.
oktober 1995, NJ 1998, 190). Anders dan Neptunus c.s. stellen, staat als voldoende onderbouwd en onvoldoende betwist vast dat het ongeval is veroorzaakt doordat [geïntimeerde] door de kracht van de grootschoot, die [appellant 1] tijdens een gijp over haar heen gooide, met haar hoofd tegen de opstaande rand van (de gangboord van) het skûtsje is gebotst.
8.10
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat er sprake was van een windkracht 5 met uitschieters naar een windkracht 6, onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat [X] het zeilevenement had moeten afgelasten. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, was de hoeveelheid wind evenmin voldoende reden om het parcours te wijzigen in een parcours zonder gijpmanoeuvre, mits de veiligheid van de deelnemers was gewaarborgd door middel van deugdelijke veiligheidsmaatregelen, zoals het reven van de zeilen en het op niet mis te verstane wijze waarschuwen en instrueren van de deelnemers in verband met de gevaren verbonden aan een gijpmanoeuvre in de gegeven weeromstandigheden.
8.11
[X] heeft de schippers de instructie gegeven dat er maximaal gereefd diende te worden. [X] heeft verklaard dat dit betekende: "grootzeil dicht en fok daarna zetten" (zie verklaring 23 juli 2004). Neptunus c.s. nemen thans het standpunt in dat maximaal reven niet betekent dat het grootzeil maximaal gereefd diende te worden. Voor dit standpunt is evenwel geen steun te vinden in de eerder afgelegde verklaring van [X] noch in de bewoordingen van het wedstrijdreglement zoals geciteerd door [X] in zijn email van
- 7.
maart 2006. [appellant 1] heeft niet maximaal gereefd. Hij had twee in plaats van drie of vier reven in zijn grootzeil. Door het niet maximaal reven is de kans op een ongeval of de ernst van ongeval (door meer zeil komt er meer kracht op de grootschoot) toegenomen.
8.12
De kans op een ongeval is verder toegenomen doordat Neptunus c.s. [geïntimeerde] onvoldoende hebben duidelijk hebben gewaarschuwd en geïnstrueerd. Daartoe is het volgende redengevend.
8.13
Uit de verklaringen van de deelnemers ([geïntimeerde], [deelnemer 2] en [deelnemer 3]) leid het hof af dat het palaver, inderdaad zoals [geïntimeerde] stelt, het midden hield tussen een instructie en een cabaret. Alleen al om die reden kan het palaver niet worden aangemerkt als een indringende waarschuwing aan de deelnemers. Dat de waarschuwingen en instructies tijdens het palaver niet helemaal serieus overkwamen, wordt door [X] ook met zoveel woorden bevestigd: "(…) dat de mensen het soms onderschatten dat als ik tijdens het palaver over veiligheid praat dit een ernstige zaak is" (…). Dat het palaver onvoldoende was, is door de Inspecteur van de Arbeidsinspectie bevestigd in zijn proces-verbaal bevindingen van 23 juli 2004. De bevindingen, die deel uitmaken van de processtukken en waarnaar beide partijen verwijzen, zijn door Neptunus c.s. niet weersproken.
8.14
Er is niet gebleken, nog daargelaten dat het palaver onvoldoende duidelijk was, dat [X] de deelnemers specifiek heeft geïnstrueerd nooit in de baan van de grootschoot te gaan zitten. In zijn verklaring van 23 juli 2004 heeft [X], in reactie op de opmerking van de verbalisant dat [geïntimeerde] tijdens een gijpmanoeuvre is geraakt door de grootschoot, weliswaar verklaard dat hij dit ook altijd tijdens het palaver aan de deelnemers vertelt omdat dit extra gevaarlijk is, maar nergens blijkt uit dat hij dit op 11 juni 2003 ook heeft gedaan. Integendeel, de verklaringen van [geïntimeerde], Verdonschot en [deelnemer 3] duiden erop dat hiervoor niet is gewaarschuwd en al helemaal niet nadrukkelijk. De door Neptunus c.s. overgelegde verklaringen van [appellant 1] en Sloothaak baten Neptunus c.s. niet, nu [appellant 1] in dit verband slechts heeft verklaard dat [X] de duidelijke instructie heeft gegeven om tijdens een manoeuvre niet van de plaats te gaan, terwijl Sloothaak uitsluitend heeft verklaard dat [X] de deelnemers heeft geïnstrueerd altijd naar de schipper te luisteren.
8.15
In het licht van het voorgaande, staat het naar het oordeel van hof voorshands vast dat Neptunus c.s. [geïntimeerde] gewaarschuwd noch geïnstrueerd hebben zich niet in de baan van de grootschoot te bevinden. Het hof zal Neptunus c.s. in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren tegen het voorshands geleverd geacht bewijs dat Neptunus c.s. hierdoor onrechtmatig jegens [geïntimeerde] hebben gehandeld.
8.16
In afwachting van de bewijslevering houdt het hof iedere verdere beslissing aan.
9. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
In de zaak: 200.081.136
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 20 oktober 2010 in de hoofdzaak met zaaknummer/rolnummer 76909 / HAZA 06-495 tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant 1] als gedaagde en doet opnieuw recht;
- -
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] jegens [appellant 1] af;
- -
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant 1] begroot op:
- i)
voor de eerste aanleg op € 1.130,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2,5 punten in tarief II) en op € 248,- voor griffierecht;
- ii)
voor het hoger beroep in appel op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt in tarief II) en op € 1.845,31 voor griffierecht,
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede met veroordeling van [geïntimeerde] in de nakosten ad € 131,- dan wel, indien betekening van het arrest plaatsvindt
€ 191,-.
- -
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad; en
- -
wijst het meer of anders gevorderde af.
In de zaak 200.082.867
- -
laat Neptunus c.s. toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geacht feit dat Neptunus c.s. [geïntimeerde] onvoldoende gewaarschuwd en geïnstrueerd hebben met betrekking tot de grootzeilschoot;
- -
bepaalt voor zover Neptunus c.s. het bewijs zou willen leveren door middel van getuigen dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. R.E. Weening, hiertoe tot raadsheer commissaris benoemd;
- -
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 26 maart 2013 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
- -
verstaat dat de advocaat van Neptunus c.s. uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerde] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en R.E. Weening en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
- 26.
februari 2013 in bijzijn van de griffier.