Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering BES
Artikel 559
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2010
- Redactionele toelichting
Tekstplaatsing van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen, zoals gewijzigd bij de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (17-05-2010, Stb. 350) en de Aanpassingsregeling BES-wetten (28-09-2010, Stcrt. 15040). Tijdstip iwtr.: 00.00 uur in Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 06.00 uur in het Europese deel van Nederland.
- Bronpublicatie:
27-09-2010, Stb. 2010, 529 (uitgifte: 01-10-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
10-10-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-09-2010, Stb. 2010, 389 (uitgifte: 01-01-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Algemeen
1.
Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven:
- a.
in gevallen waarin de verzoekende staat naar de regels van het volkenrecht rechtsmacht over de verdachte ontbeert;
- b.
voor zover de verdachte op een met het volkenrecht strijdige wijze of anderszins onrechtmatige wijze het grondgebied van de verzoekende staat binnen is gebracht of gelokt, dan wel is gearresteerd en zijn vrijheid is ontnomen;
- c.
voor zover het vermoeden bestaat dat het is gedaan ten behoeve van een onderzoek, ingesteld met het oogmerk de verdachte te vervolgen, te straffen of op andere wijze te treffen in verband met zijn godsdienstige of staatkundige overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort;
- d.
voor zover inwilliging zou strekken tot het verlenen van medewerking aan een vervolging of berechting die onverenigbaar is met het aan artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht BES en artikel 282, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende beginsel;
- e.
voor zover het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten ter zake waarvan de verdachte in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt vervolgd.
2.
In gevallen waarin er grond bestaat om aan te nemen dat een situatie als bedoeld in onderdeel a of b van het eerste lid zich ter zake van het verzoek heeft voorgedaan, wordt het verzoek voorgelegd aan Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie. Een afwijzende beslissing op het verzoek wordt langs diplomatieke weg ter kennis van de autoriteiten van de verzoekende staat gebracht.
3.
In gevallen waarin grond bestaat voor een vermoeden als bedoeld in onderdeel c van het eerste lid wordt het verzoek voorgelegd aan Onze Minister van Justitie.