Einde inhoudsopgave
Regeling voertuigen
Artikel 5.2.11 [Geluid en milieu]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
12-01-2021, Stcrt. 2021, 2214 (uitgifte: 20-01-2021, regelingnummer: IENW/BSK-2020/125046)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-06-2022, Stcrt. 2021, 2214 jo Stcrt. 2022, 16212 (uitgifte: 21-06-2022, regelingnummer: IENW/BSK-2022/133898)
12-01-2021, Stcrt. 2021, 2214 jo Stcrt. 2022, 16212 (uitgifte: 20-01-2021, regelingnummer: IENW/BSK-2020/125046)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
Eisen | Wijze van Keuren | |
---|---|---|
1. | Personenauto's met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes. | Visuele en auditieve controle, terwijl de personenauto zich met draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. |
2. | Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd. | Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. |
3. | Personenauto's mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 30 tot en met 32, van toepassing. | Leden 3 en 4: auditieve controle. Indien toepasbaar wordt met een geluidsmeter klasse 1 vastgesteld of het geluidsniveau niet wordt overschreden. |
4. | Personenauto's met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg waarvoor geen waarde als bedoeld in het derde lid is vermeld, mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 3.500 min-1 voor zover het betreft een personenauto met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking en 95 dB(A) bij een toerental van 2.000 min-1 voor zover het betreft een personenauto met een verbrandingsmotor met compressieontsteking. Personenauto's met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau kunnen produceren dan 95 dB(A) bij een toerental van 1.500 min-1. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 30 tot en met 32, van toepassing. | |
5. | De uitlaatgassen van personenauto's met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mogen bij stationair toerental en op bedrijfstemperatuur zijnde motor niet meer dan het voorgeschreven volumepercentage koolmonoxide bevatten. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 40, 41 en 43, van toepassing. | - |
6. | Bij personenauto's in gebruik genomen na 31 december 1992 die zijn uitgerust met een emissiebestrijdingssysteem dat bestaat uit een katalysator en een lambdasonde, dient het emissiebestrijdingssysteem goed te werken. De goede werking ervan wordt beoordeeld aan de hand van het gehalte koolmonoxide van de uitlaatgassen, alsmede aan de hand van een op grond van de samenstelling van de uitlaatgassen berekende lucht-brandstofverhouding. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 40, 42 en 43, van toepassing. | - |
7. | De uitlaatgassen van personenauto's met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979, mogen niet meer dan de aangegeven hoeveelheid roet bevatten, waarbij de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 44 en 45, van toepassing. | - |
8. | Personenauto's met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1995, moeten zijn voorzien van een goedwerkend emissiebestrijdingssysteem dat bestaat uit een katalysator en een lambdasonde. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikel 40 van toepassing. | Visuele controle. |
9. | Bij personenauto’s met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking waarvan: – de in het kentekenregister vermelde deeltjesmassa type 1 kleiner is dan of gelijk is aan 0,005 g/km respectievelijk 5 mg/km, of – de in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde milieuclassificatie gelijk is aan of groter is dan Euro 6 of Euro VI, of – in het kentekenregister is vastgelegd dat een roetfilter is vastgesteld, moet het roetfilter aanwezig en niet duidelijk defect zijn. | Visuele controle. |
10. | Als bij personenauto’s met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3.500 kg die in gebruik zijn genomen na 31 december 2005, met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking welke uitsluitend wordt gevoed door benzine, dan wel met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking, de EOBD-procedure succesvol wordt doorlopen en geen emissiegerelateerde fouten worden geconstateerd, geldt dit als alternatief voor de eisen als bedoeld in het vijfde, zesde en zevende lid. Hierbij is het bepaalde in de artikelen 45a tot en met 45c van bijlage VIII van toepassing. | - |
11. | Bij personenauto’s met roetfilter zoals bedoeld in het negende lid, dient het roetfilter goed te werken. Hierbij is het bepaalde in de Bijlage VIII, artikelen 45e tot en met 45g, van toepassing. | - |
12. | De verplichtingen, bedoeld in het zevende en tiende lid, gelden niet voor personenauto’s met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking en roetfilter als bedoeld in het negende lid. | – |