NJB 2017/629:Voordeelsontneming en hoofdelijke aansprakelijkheid, art. 36e lid 7 Sr: het opleggen van een hoofdelijke betalingsverplichting voor het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zonder dat is kunnen worden vastgesteld dat de ‘schuldenaar’ dat voordeel heeft verkregen, zal doorgaans in strijd zijn met het uitgangspunt dat slechts voordeel kan worden ontnomen dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Alleen indien het verkregen wederrechtelijk voordeel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ kan worden aangemerkt waarover ieder van de mededaders kan beschikken of heeft kunnen beschikken, tast oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting het karakter van de ontnemingsmaatregel niet aan. In casu is de hoofdelijk opgelegde betalingsverplichting ontoereikend gemotiveerd, nu die oplegging enkel is gebaseerd op de overweging dat ‘niet [kan] worden vastgesteld of en in hoeverre voordeel mede door een ander of anderen dan veroordeelde is genoten’