Einde inhoudsopgave
Pensioenwet
Artikel 117 Uitvoering vrijwillige pensioenregeling
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2016
- Bronpublicatie:
23-12-2015, Stb. 2015, 549 (uitgifte: 30-12-2015, kamerstukken: 34117)
- Inwerkingtreding
01-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-2015, Stb. 2015, 551 (uitgifte: 30-12-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Een pensioenfonds kan uitsluitend een vrijwillige pensioenregeling uitvoeren indien dit een aanvulling op een door datzelfde pensioenfonds uitgevoerde basispensioenregeling betreft.
2.
Een pensioenfonds kan een fiscaal bovenmatige pensioenregeling uitsluitend uitvoeren als vrijwillige pensioenregeling.
3.
Onder een fiscaal bovenmatige pensioenregeling als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan: een pensioenregeling die niet blijft binnen de begrenzingen die zijn opgenomen in de hoofdstukken IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964.
4.
Voor de toepassing van het derde lid zijn de artikelen 3.18, vierde en vijfde lid, en 3.95, eerste lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing voor zover aan de pensioenregeling wordt deelgenomen door deelnemers die niet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
5.
Bij een algemeen pensioenfonds kan de vrijwillige pensioenregeling die in aanvulling op de basispensioenregeling wordt uitgevoerd deel uitmaken van een ander afgescheiden vermogen dan deze basispensioenregeling.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bepaalde in het vijfde lid.
7.
De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.