Hof Den Haag, 06-04-2022, nr. 2200223820
ECLI:NL:GHDHA:2022:529
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
06-04-2022
- Zaaknummer
2200223820
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:529, Uitspraak, Hof Den Haag, 06‑04‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:686
Uitspraak 06‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Veroordeling masseur voor ontucht met aan zijn zorg toevertrouwde cliënte. Bij de strafoplegging wordt in het bijzonder rekening gehouden met artikel 63 Sr. Een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden volgt. Hof acht het niet noodzakelijk dat bijzondere voorwaarden of een beroepsverbod wordt opgelegd.
Rolnummer: 22-002238-20
Parketnummer: 09-837116-20
Datum uitspraak: 6 april 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1972,
BRP-adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 december 2017 te Leiden door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- terwijl hij als masseur uit feitelijke verhoudingen overwicht had op [slachtoffer] en/of
- het onverhoeds aanraken van de (blote) billen en/of vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het onverhoeds masseren van de billen en/of tussen de billen en/of de bovenbenen van die [slachtoffer],
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het (meermalen) aanraken/masseren tussen de (blote) billen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/aanraken van de schaamlip(pen) van die [slachtoffer] en/of
- het betasten en/of het met twee vingers en een duim masseren/kneden, althans het aanraken, van de clitoris van die [slachtoffer];
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2017 te Leiden, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, als masseur ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- het (meermalen) aanraken/masseren tussen de (blote) billen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/aanraken van de schaamlip(pen) van die [slachtoffer] en/of
- het betasten en/of het met twee vingers en een duim masseren/kneden, althans het aanraken, van de clitoris van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard, alsmede tot ontzetting van het recht het beroep masseur uit te oefenen voor de duur van drie jaren. Voorts wordt gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van
€ 1.080,20, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de rechtbank en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 28 december 2017 te Leiden, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, als masseur ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- het (meermalen) aanraken/masseren tussen de (blote) billen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten/aanraken van de schaamlip(pen) van die [slachtoffer] en/of
- het betasten en/of het met twee vingers en een duim masseren/kneden, althans het aanraken, van de clitoris van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring, welke bewijsmiddelen als bijlage aan dit arrest zijn gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Algemeen kader
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452 en HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717).
Bij zedenzaken komt het veelal aan op de vraag in hoeverre de door één persoon verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het steunbewijs hoeft echter geen betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedragingen. Het is voldoende wanneer de verklaring van aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Oordeel hof
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. De verdachte heeft op 28 december 2017 in zijn salon te Leiden aangeefster een massage gegeven. Zowel hijzelf, als aangeefster hebben hierover verklaard. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte daarbij steeds verder tussen haar billen ging masseren, waarna hij met zijn hand tussen de billen naar de schaamlippen ging. Ook heeft hij de clitoris van aangeefster gemasseerd/gekneed met twee vingers en zijn duim. Aangeefster was hiervan zo geschrokken, dat zij bevroor. Na de massage heeft aangeefster diezelfde middag haar huisgenoot, genaamd [getuige], via Whatsapp hierover verteld. In de berichten die over een weer gaan, merkt aangeefster onder andere op dat zij zich niet kan herinneren dat bij de vorige massage haar bilnaad, clitoris en schaamlippen werden meegenomen door de masseur, dat ze zich afvraagt of ze “een #metoot’tje” heeft gehad en dat ze het mentaal “awkward” vond. [getuige] is gehoord als getuige. Zij heeft verklaard dat zij op meerdere momenten gesprekken heeft gehad met aangeefster over hetgeen aangeefster zei te hebben ervaren bij de massage en dat zij heeft waargenomen dat aangeefster op die momenten zichtbaar minder zelfverzekerd was, dat het haar bezig hield en er veel erover piekerde.
Het hof ziet in hetgeen de raadsvrouw ter zitting in hoger beroep heeft aangedragen geen aanleiding de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar te achten en gebruikt deze voor het bewijs. Voorts is het hof gelet op het vorenstaande van oordeel dat de door aangeefster gereleveerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf staan en in voldoende mate steun vinden in de andere – in onderlinge samenhang bezien - gebezigde bewijsmiddelen. Verdachte heeft erkend aangeefster op de genoemde datum een massage te hebben gegeven. Aangeefster heeft op de dag van het incident haar huisgenoot hiervan op de hoogte gesteld en daarbij aangegeven waar het volgens haar te ver is gegaan. Haar huisgenoot nam ook enkele jaren later nog de impact ten gevolge van het incident bij aangeefster in gesprekken hierover waar. Dit laatste bewijsmiddel ziet weliswaar niet op de tenlastegelegde ontuchtige handelingen, maar de door haar bij aangeefster waargenomen emoties hieromtrent houden wel voldoende verband met die handelingen als zodanig.
Het hof is voorts van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte de ontuchtige handelingen opzettelijk heeft verricht. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan het hiervoor door het hof vastgestelde handelen van de verdachte tijdens de massage onder de gegeven omstandigheden niet anders worden beoordeeld dan als te zijn verricht met opzet.
Het hof komt aldus tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit. De verweren van de raadsvrouw worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze tijdens de uitoefening van zijn werk als masseur schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een cliënte. Door zijn handelen van seksuele aard heeft de verdachte niet alleen een sociaal-ethische norm overschreden, maar ook inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Daarnaast heeft de verdachte op een onacceptabele wijze misbruik gemaakt van zijn positie als masseur. De verdachte was als professional juist degene die aangeefster een veilige behandelomgeving had moeten bieden. Dat de ontspanningsmassage voor aangeefster allesbehalve veilig heeft gevoeld, blijkt uit de ter zitting in hoger beroep door haar afgelegde slachtofferverklaring.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 maart 2022.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de zich in het dossier bevindende reclasseringsrapportage van 21 juli 2020 over de verdachte. Door de ontkennende houding van de verdachte is het voor de reclassering niet mogelijk geweest het recidiverisico in te schatten. De reclassering concludeert evenwel dat indien het feit bewezen wordt verklaard, kan worden gesproken van een zorgelijk gedrags- en delictpatroon, waarbij de verdachte in de uitoefening van zijn beroep zedenfeiten pleegt met aan zijn zorg toevertrouwde cliënten. De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met het opleggen van bijzondere voorwaarden, waarbij wordt opgemerkt dat - gelet op de stellige ontkenning van de verdachte en de afwezige motivatie tot gedragsverandering - de haalbaarheid van begeleiding laag lijkt.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de in het dossier gevoegde stukken met betrekking tot de eerdere strafzaak voor een soortgelijk feit. In deze zaak (onder rolnummer 09/852265-18) is een Pro Justitia rapportage opgemaakt door GZ-psychologen M. Krekt en S. Labrijn d.d. 21 februari 2019. Hieruit is – kort en zakelijk samengevat – gebleken dat geen aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij de verdachte bestaan. In hun aanvullend psychologisch Pro Justitia rapport d.d. 19 april 2019 komen zij tot eenzelfde conclusie en worden geen gedragskundige interventies geadviseerd, omdat het recidivegevaar als laag wordt ingeschat en er geen psychiatrische of persoonlijkheidsproblematiek kan worden vastgesteld.
Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij thans onder behandeling staat van een psychotherapeut. Blijkens een door hem overlegde e-mail van psychotherapeut prof. dr. [naam] d.d. 21 maart 2022 is de verdachte sinds mei 2019 bij hem in behandeling, die aanvankelijk was gericht op het hanteren van diepgaande emoties en verstrekkende cognities als gevolg van, en gerelateerd aan hetgeen waarvoor hij gedetineerd raakte, en later op de samenhang met zijn persoonlijkheidsstructuur en adequate hervatting van zijn leven. Voorts heeft de verdachte een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan het hof overlegd, waaruit blijkt dat hij vanaf 18 oktober 2021 werkzaam is bij zijn nieuwe werkgever in de functie van Werkvoorbereider/ projectleider van bouwprojecten, met volgens de verdachte uitzicht op een vaste aanstelling. Ook heeft hij verklaard dat hij sinds december 2018 niet meer als masseur heeft gewerkt en dit in de toekomst ook nooit meer wil en zal gaan doen.
Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in voornoemde eerdere strafzaak wegens soortgelijke feiten zes maanden in voorlopige hechtenis gezeten en in hoger beroep is hij door het hof ter zake van één bewezenverklaard feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof houdt hiermee in onderhavige zaak in strafmatigende zin rekening mee.
Ter zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw verzocht om - gelet op alle omstandigheden - artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. In hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd en mede gelet op de aard en de ernst van het feit, acht het hof dit niet passend en zal hiertoe dan ook niet overgaan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden een passende en geboden reactie vormt. Het hof ziet – mede gelet op de ouderdom van de zaak en de wijziging in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals gebleken ter zitting in hoger beroep - geen aanleiding om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen. Het opleggen van een verbod tot het uitoefenen van het beroep masseur acht het hof evenmin noodzakelijk.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 3.080,20.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het ter zitting in hoger beroep gewijzigde bedrag van € 1.080,20.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist voor zover het de immateriële schade betreft.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 80,20 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde. De aard en ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 580,20 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 580,20 (vijfhonderdtachtig euro en twintig cent) bestaande uit
€ 80,20 (tachtig euro en twintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 580,20 (vijfhonderdtachtig euro en twintig cent) bestaande uit € 80,20 (tachtig euro en twintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 december 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. W.M. Limborgh,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. L.E. Hollander.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 april 2022.
Mr. W.M. Limborgh is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Bijlage, inhoudende de bewijsmiddelen in de zaak met rolnummer 22-002238-20 tegen de verdachte, genaamd:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1972.
Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering.
1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2022 verklaard - zakelijk weergegeven -:
De salon is geopend in 2007 of 2008. Ik heb vanaf het begin daar als masseur gewerkt. Uit ons klantensysteem is gebleken dat ik aangeefster op 28 december 2017 in de salon heb gemasseerd.
2. Een proces-verbaal van aangifte met bijlagen d.d. 8 november 2019 van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met nr. [nummer]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 24 t/m 32):
als de op 6 november 2019 afgelegde verklaring van aangeefster [slachtoffer]:
- Waar wil je aangifte van doen?
Ik wil aangifte doen van ontucht of aanranding.
(…)
Het was in december 2017 gebeurd.
- Tegen wie wil je aangifte doen?
[verdachte]. Hij noemt zichzelf [bijnaam].
(…)
- Waar is die massage salon?
Dat is [salon].
- Kun je vertellen wat er toen gebeurd is?
Ik ging naar deze salon toe voor een ontspanningsmassage. De masseur heeft mij aangeraakt op plekken waar ik niet aangeraakt wilde worden. Hij heeft mij aangeraakt tussen mijn billen, op mijn clitoris en over mijn schaamlippen. Dit was over mijn slipje heen. Ik droeg een string. Dus mijn billen waren wel bloot waar hij het aanraakte.
(…)
- En daarna?
(…) Toen ging hij mijn billen masseren. Ik dacht al “dit is niet fijn”. Hij ging toen steeds verder tussen mijn billen masseren.
- Je kreeg een niet fijn gevoel. Heb je dat kenbaar gemaakt?
Nee, doordat ik overdonderd was wat er gebeurde. Hij vroeg wel “kun je dit hebben?”. Dit klinkt als gaat het te hard of zacht. Ik zei “ja”. Zou hij het hebben gezegd als “vind je dit fijn?”, dan zou ik “nee” hebben gezegd.
- En toen?
Hij heeft aan mijn schaamlippen gezeten. Hij was mijn billen aan het masseren en ging met zijn hand ertussen naar mijn schaamlippen. (…) Toen hij de voorkant van mijn lichaam aan het masseren was, maakte hij een soort van deze beweging over mijn clitoris.
Opmerking verbalisant: Aangeefster maakt een beweging met twee vingers en een duim die soort van masseren/kneden.
(…)
- Hoe reageerde jij?
Verbaasd door wat er gebeurde. Ik bevroor eigenlijk.
(…)
- Jij hebt op geen enkele wijze aanleiding gegeven of toestemming gegeven dat hij deze handelingen tijdens een normale massage mocht doen?
Nee, maar ik kon mezelf wel voor mijn kop slaan dat ik niet heb gereageerd of iets er tegen heb gedaan. Ik was ook heel kwetsbaar, want ik lag daar bijna naakt.
(…)
- Je bent weggegaan en dan?
Ik kom thuis, mijn huisgenoot aan wie ik alles vertel was op dat moment niet thuis. Dat is [getuige] Ik heb haar mijn verhaal verteld via Whatsapp. Ik heb daar ook nog screenshots van.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 januari 2020 van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, met nr. [nummer]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 43 t/m 46):
als de op 8 januari 2020 afgelegde verklaring van getuige [getuige]:
V: Wat is die schaamte dan?
A: Ik heb met [slachtoffer] erover gesproken. De ‘bevries’ reactie waar ze in kwam en het feit dat ze dus niets heeft gedaan op dat moment, daar heeft ze vooral een vervelend gevoel aan overgehouden. (…) Ik heb [slachtoffer] vandaag ook nog wel gesproken en [slachtoffer] gaf aan dat zij, na het belletje van u, twee nachten slecht had geslapen. Dat ze er weer een paar dagen erg mee bezig is geweest. Ze piekert er dan over.
V: Jij hebt op 28 december 2017 appjes gekregen over wat haar was overkomen bij die masseur.
A: Ja, dat klopt.
V: Hoe ging [slachtoffer] ermee om, wat straalde zij uit naar jou?
A: (…) Ik heb het er recent wel met haar over gehad. (…) Ze is zelfverzekerd en op die momenten is ze dat zichtbaar minder. Je ziet wel aan haar dat ze ermee bezig is. Ze piekert er wel veel over. Dat hoor ik ook van haar.