Hof 's-Gravenhage, 03-05-2011, nr. 200.040.609/01
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ3390
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
03-05-2011
- Magistraten
Mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville
- Zaaknummer
200.040.609/01
- LJN
BQ3390
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ3390, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 03‑05‑2011
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BV3403
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BV3403, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 03‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Verzoek om internationale rechtsbijstand in civiele zaak. Bewijsverdrag; weigerachtige getuige; dwangmiddelen; beschikking Raadsheer-Commissaris
Mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville
Partij(en)
Beslissing raadsheer-commissaris d.d. 3 mei 2011
inzake
- 1.
[verzoeker sub 1], uit eigen naam en uit naam van wijlen haar (minderjarige) zoon […],
- 2.
[verzoeker sub 2],
- 3.
[verzoeker sub 3],
- 4.
[verzoeker sub 4],
- 5.
[verzoeker sub 5], als lid van appellant sub 4,
- 6.
[verzoeker sub 6], als lid van appellant sub 4,
- 7.
[verzoeker sub 7],
- 8.
[verzoeker sub 8], uit eigen naam en in hoedanigheid van bestuurster van de nalatenschap van haar moeder,
- 9.
[verzoeker sub 9],
- 10.
[verzoeker sub 10],
- 11.
[verzoeker sub 11],
- 12.
[verzoeker sub 12],
[woon-/verblijfplaats c.q. vestigingsplaats],
verzoekers in hoger beroep
hierna te noemen: [verzoekers],
advocaat: mr. A.E. Schluep te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
[woon-/verblijfplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerder],
in hoger beroep niet verschenen.
Het geding
Bij beschikking van dit hof van 8 december 2009 heeft het hof in hoger beroep opnieuw het getuigenverhoor van [verweerder] bevolen, thans ten overstaan van de daartoe aangewezen raadsheer-commissaris mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, over de in de rogatoire commissie aangegeven onderwerpen (hierna ook: de civiele verhaalsprocedure), en wel bij voorkeur in het gebouw van [het internationale hof] alwaar het hof voor dit getuigenverhoor zitting zal houden. Het getuigenverhoor van [verweerder] is vervolgens bepaald op 6 januari 2011 om 10.00 uur in het gebouw van [het internationale hof]. Omdat de raadsman van [verweerder] (in diens strafproces voor [het internationale hof]) te kennen had gegeven dat [verweerder] niet bereid was als getuige in deze civiele verhaalsprocedure te verschijnen zolang zijn strafproces bij [het internationale hof] duurt, heeft de raadsheer-commissaris bij beschikking van 17 december 2010 de medebrenging van [verweerder] gelast voor genoemd getuigenverhoor van 6 januari 2011. Blijkens het proces-verbaal van dit getuigenverhoor, naar de inhoud waarvan wordt verwezen, is [verweerder] echter op genoemde zitting niet verschenen. Hierna is de zitting geschorst tot de zitting van 2 maart 2011, alwaar de raadsvrouwe van [verzoekers] de gelegenheid heeft gekregen haar standpunt nader toe te lichten. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt, waarnaar wordt verwezen.
Beoordeling
1.
Het gaat thans om het volgende.
(1.1)
Ter uitvoering van het verzoek om internationale rechtsbijstand is [verweerder], bijgestaan door zijn gemachtigde [X], op 5 juni 2009 na oproeping vrijwillig als getuige verschenen voor de rechtbank 's‑Gravenhage. Hij heeft toen echter geweigerd om vragen van de rechtbank te beantwoorden, dit met een beroep op het non-selfincrimination principle. De rechtbank heeft hierop het verhoor beëindigd.
(1.2)
Het hof heeft in hoger beroep bij eerdergenoemde beschikking van 8 december 2009 bepaald dat [verweerder] opnieuw moest worden gehoord. Zoals uit het hiervoor beschreven ‘geding’ blijkt, is het niet gelukt om [verweerder] te horen omdat hij, ondanks het bevel medebrenging, geweigerd heeft mee te werken aan zijn transport vanuit [plaats van detentie], alwaar [de internationale organisatie] jurisdictie heeft. [het internationale hof] stelt zich blijkens zijn brief (e-mail) van 9 december 2010 op het standpunt dat het toepassen van fysieke maatregelen om [verweerder] voor dit getuigenverhoor te doen verschijnen uitgesloten is. Het heeft zich hierbij gebaseerd op het Protocol [Y] (hierna: het Protocol). De raadsheer-commissaris verwijst voor een en ander onder meer naar het proces-verbaal van de zitting van 6 januari 2011.
2.
[verzoekers] hebben de raadsheer-commissaris dringend verzocht om [verweerder] opnieuw als getuige op te roepen/ te horen. Zij voeren hiertoe het volgende aan.
[het internationale hof] heeft op grond van het internationale recht de verplichting om aan het verhoor mee te werken. Het kan daaraan niet de voorwaarden stellen, die zijn opgenomen in het Protocol. Hiertoe wordt met name gewezen op [het verdrag ten aanzien van de zetel van het internationale hof]. [het internationale hof] dient — zonodig door tussenkomst van de Centrale Autoriteit — op deze verplichtingen uit het internationale recht te worden gewezen, althans het zal nader moeten onderbouwen op welke rechtsgrond het zijn bevoegdheid tot het stellen van voorwaarden aan het verhoor baseert. Voor zover [verweerder] opnieuw zonder rechtsgrond weigert te verklaren dienen hem dwangsommen opgelegd te worden.
3.
[verzoekers] verzoeken:
primair: [verweerder] opnieuw op te roepen teneinde te worden gehoord in het gebouw van [het internationale hof];
subsidiair: [verweerder] op te roepen teneinde te worden gehoord in [plaats van detentie];
meer subsidiair: [verweerder] te horen via video-conferentie.
Daarnaast verzoeken zij in alle gevallen dat [verweerder] ongelegitimeerd blijft zwijgen dwangsommen op te leggen en hem te veroordelen in de tevergeefs aangewende kosten.
4.
De raadsheer-commissaris overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat op dit verhoor de regels van het Nederlandse Wetboek van burgerlijke rechtsvordering van toepassing zijn. Dit betekent dat [verweerder] volgens de Nederlandse wet in beginsel verplicht is om als getuige te verschijnen, ongeacht de vraag of hem een verschoningsrecht toekomt. Daarnaast is hij verplicht een verklaring af te leggen, tenzij de raadsheer-commissaris per — specifiek te toetsen — vraag oordeelt dat hem een verschoningsrecht toekomt. Verwezen wordt in dit verband naar de beschikking van dit hof van 8 december 2009, rechtsoverwegingen 3 tot en met 6.
Zoals hiervoor is aangegeven weigert [verweerder], anders dan in de eerste aanleg, als getuige in deze civiele verhaalsprocedure te verschijnen zolang zijn strafzaak voor [het internationale hof] loopt. Daarnaast weigert [verweerder] inhoudelijk als getuige te verklaren.
Geoordeeld moet dan ook worden dat [verweerder] niet aan zijn getuigplicht heeft voldaan. Nu [verweerder] voorts niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om de raadsheer-commissaris per vraag specifiek te laten toetsen of hem een verschoningsrecht toekomt, moet geoordeeld worden dat er geen wettelijk beletsel is gebleken voor de beantwoording van de in het rechtshulpverzoek gestelde vragen.
Dwangmiddelen?
5.
Nu [verweerder] niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot verklaren, dient te worden onderzocht of en zo ja welke dwangmiddelen kunnen worden toegepast om [verweerder] tot spreken te bewegen.
Voorop wordt gesteld dat de Nederlandse wet het dwangmiddel van gijzeling uitsluit bij een partijgetuige waarmee [verweerder] in deze verhaalszaak tegen zichzelf moet worden gelijkgesteld (artikel 173, eerste lid, Wetboek van burgerlijke rechtsvordering; hierna Rv).
6.
[verzoekers] hebben bij ongelegitimeerd zwijgen van [verweerder] — hiervan is thans sprake — gevraagd om oplegging van dwangsommen. Hieromtrent wordt als volgt geoordeeld.
Bij de invoering van het nieuwe bewijsrecht in 1988 heeft de Minister van Justitie op vragen over de positie van de partijgetuige onder meer geantwoord:
‘MvA II, Parl. Gesch. Nieuw Bewijsrecht, pag 258 en 259
(…). 'Is voor getuigen algemeen reeds bepaald, dat zij zich van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen verschonen, om zich zelf of de naaste familie niet aan strafvervolging bloot te stellen (artikel 188 —lees: 165; Bew.— laatste lid), ten aanzien van de partij werd geoordeeld, dat het beginsel, dat niemand gedwongen kan worden tegen zich zelf getuigenis af te leggen, in ruimer omvang moest prevaleren. Daarom is niet de sanctie van gijzeling gesteld op het zwijgen van de getuige die tevens partij is, en is ook de strafsanctie wat dit betreft terzijde gezet. Beoogd is echter niet méér, dan de dwangmiddelen die in gewone omstandigheden de getuige tot spreken kunnen bewegen, buiten toepassing te laten: de partijgetuige is dus wel degelijk tot spreken verplicht, alleen kan zij daartoe niet gedwongen worden.’
7.
Als uitvloeisel van het beginsel dat niemand gedwongen kan worden tegen zichzelf te getuigen heeft de wetgever bij de invoering van het nieuwe bewijsrecht de mogelijkheid tot gijzeling van een partijgetuige dus bewust niet gewild. Hiermee strookt niet dat een partij-getuige via een ander dwangmiddel, te weten dat van het opleggen van dwangsommen, tot spreken wordt gedwongen.
Dit wordt niet anders door de stelling van [verzoekers], dat artikel 10 van het Bewijsverdrag de aangezochte staat opdraagt om passende dwangmiddelen op te leggen en dat een dwangsom het enige beschikbare dwangmiddel is om het effet utile van het bewijsverdrag te waarborgen.
Deze verdragsverplichting gaat niet zover dat de aangezochte staat wordt verplicht om dwangmiddelen te hanteren die binnen het Nederlandse recht — dit recht is, zoals gezegd, op het onderhavige getuigenverhoor van toepassing — niet zijn aanvaard. Dit wordt evenmin anders door de constatering dat in de gegeven omstandigheden toereikende sancties zijn uitgeput.
8.
Uitgangspunt dient dus te zijn dat het opleggen van een dwangsom aan een weigerachtige partijgetuige niet toelaatbaar is.
[verzoekers] hebben in dit verband met een beroep op EHRM 2 december 2002, nr 2872/02, nog betoogd dat slachtoffers van inbreuken op fysiek en psychisch welzijn recht hebben op informatie van de inbreukmaker om hun schade vergoed te krijgen. Dit betoog wordt verworpen. Genoemde uitspraak betreft een ander geval, te weten het geval waarin de overheid naar het oordeel van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens onvoldoende bescherming had geboden aan een slachtoffer van kindermisbruik via internet doordat was nagelaten effectieve maatregelen te nemen om de dader te identificeren Aan deze uitspraak kan geen verplichting worden ontleend voor de rechter om in dit geval een dwangsom op te leggen om [verweerder] tot spreken te bewegen.
9.
Ten overvloede wordt in dit verband nog overwogen dat in deze zaak het ‘effet utile’ van een dwangsom niet inzichtelijk is gemaakt, nu juist de strekking van de vragen aan [verweerder] is om te achterhalen waar zijn vermogensbestanddelen zich bevinden.
Slotsom
10.
De slotsom is dan ook dat thans geen middelen aanwezig zijn om [verweerder] tot spreken te dwingen. [verzoekers] hebben onder deze omstandigheden geen belang bij een verdere beoordeling van de kwesties die in rechtsoverweging 2 zijn aangesneden.
11.
Voor de volledigheid wordt ten overvloede in dit verband nog gewezen op de recente vaststelling van [bepalingen A en B] van [de procedureregels van het internationale hof] betreffende (kort gezegd) verzoeken tot de overbrenging van (onder de verantwoordelijkheid van [het internationale hof] vallende) getuigen en verzoeken om hulp bij het verkrijgen van bewijs. In al die gevallen dient een speciaal benoemde Kamer van [het internationale hof] dergelijke verzoeken tot medewerking te beoordelen, waarbij onder meer
- (i)
een verzoek tot overbrenging van een getuige de instemming van de betrokken getuige vereist en
- (ii)
een dergelijk verzoek niet mag preluderen op onderzoeken bij [het internationale hof].
Het primaire verzoek van [verzoekers] stuit ook hierom reeds af, terwijl het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek de instemming van deze speciale Kamer zou behoeven. Uit het voorgaande vloeit voort dat [verzoekers] bij dergelijke verzoeken geen belang hebben.
12.
Anders dan verzocht, ziet de raadsheer-commissaris in de omstandigheden van het geval geen grond tot veroordeling van [verweerder] in tevergeefs aangewende kosten in de zin van artikel 178 Rv.
13.
Het getuigenverhoor zal daarom worden gesloten en beslist zal worden als na te melden. De Centrale Autoriteit zal worden verzocht mededeling te doen van de slechts gedeeltelijke uitvoering van de rogatoire commissie, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, Uitvoeringswet Haags Bewijsverdrag 1970.
Beslissing
Het hof:
- —
sluit het getuigenverhoor van [verweerder];
- —
wijst af het door [verzoekers] meer of anders verzochte;
- —
stelt de stukken in handen van de Centrale Autoriteit met het verzoek om uitvoering te geven aan artikel 15, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringswet Haags Bewijsverdrag 1970;
Deze beschikking is gegeven door de raadsheer-commissaris mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2011 in aanwezigheid van de griffier.